In deze zaak vordert de Gemeente Echt-Susteren schadevergoeding van [gedaagde] wegens de verwijdering van twee Hollandse iepen die op een perceel stonden dat in bruikleen was gegeven aan [gedaagde]. De bruikleenovereenkomst, gesloten op 8 februari 2010, bevatte een clausule waarin stond dat de bomen gehandhaafd dienden te blijven. [gedaagde] heeft echter op 7 juli 2016 de bomen verwijderd, nadat hij een voorstel had gedaan om deze te vervangen door andere bomen. De Gemeente stelt dat [gedaagde] hiermee inbreuk heeft gemaakt op de overeenkomst en vordert een schadevergoeding van € 18.006,00 voor de kosten van vervanging en taxatie. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat er door de Gemeente instemming is gegeven voor de verwijdering van de bomen, waardoor hij gerechtvaardigd vertrouwen had dat hij de bomen mocht kappen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Gemeente eigenaar was van de bomen en dat [gedaagde] deze heeft verwijderd. De Gemeente baseert haar vordering op een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de bruikleenovereenkomst, maar [gedaagde] beroept zich op het vertrouwensbeginsel. Hij stelt dat de Gemeente hem de indruk heeft gegeven dat de verwijdering van de bomen was toegestaan. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] voldoende bewijs moet leveren van de door hem gestelde instemming van de Gemeente. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij [gedaagde] de gelegenheid krijgt om aan te tonen dat de Gemeente het vertrouwen heeft gewekt dat hij de bomen mocht verwijderen.