Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[handelsnaam] ,
1.De procedure
- het exploot van dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de rolbeslissing waarbij een comparitie van partijen is gelast en waarbij aan [eiser] is verzocht om voorafgaand aan de comparitie nog schriftelijk te reageren op het primaire verweer van [gedaagde] .
- de schriftelijke reactie van [eiser] op het primaire verweer
- het proces-verbaal van de comparitie d.d. 11 mei 2017.
2.De feiten
Bij deze bevestigt ondergetekende[rb: [gedaagde] ]
, dat hij aan u[rb: [eiser] ]
heeft verhuurd een winkelruimte, gelegen [adres 3] [vestigingsplaats] . De winkel zal alleen bestemd zijn voor de verkoop van kado-artikelen en aanverwante artikelen in de ruimste zin. Bij verkoop van andere goederen, zonder toestemming van de eigenaar, zal het huurkontrakt terstond verbroken worden.”
3.De vordering
- om voor recht te verklaren dat de onderhuurovereenkomst tussen hem en [naam onderhuurder] rechtsgeldig is, dan wel dat hij niet in strijd met de huurovereenkomst handelt noch in strijd met de wet door onder te verhuren,
- de veroordeling van [gedaagde] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 4.200,00 aan teveel ontvangen huur over twaalf maanden, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van voldoening, alsmede tot betaling van € 545,00 als vergoeding van buitengerechtelijke kosten,
- de veroordeling van [gedaagde] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot het staken en gestaakt houden van het onrechtmatig afsluiten van de stroom- en/of watervoorziening(en) betreffende het gehuurde zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 100.000,00,
- de veroordeling van [gedaagde] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van de proceskosten.
4.De beoordeling
[eiser]zich op kan beroepen. [gedaagde] is dan immers verrijkt
ten koste van [naam onderhuurder], niet ten koste van [eiser] , en [eiser] is dan niet verarmd door [gedaagde] maar door [naam onderhuurder] , die immers de huur niet meer betaalt. De vraag waarom [eiser] er niet simpelweg voor heeft gekozen om de onbetaald gelaten huur van [naam onderhuurder] te vorderen, hetgeen immers alleszins voor de hand lag, blijft onbeantwoord.
diens recht om de huurpenningen van [naam onderhuurder] te ontvangen”. Daarvan
zousprake
kunnenzijn indien vast was komen staan dat [gedaagde] [naam onderhuurder] er op onrechtmatige wijze toe heeft bewogen om géén huur meer aan [eiser] te betalen, doch daaromtrent is veel te weinig gesteld. De stellingen van [eiser] volgend, heeft [gedaagde] [naam onderhuurder] ertoe bewogen om aan hem geldbedragen te betalen (hetgeen dan niet ten titel van huur kan zijn geweest, want er bestaat tussen die twee geen huurrelatie). Dat [gedaagde] [naam onderhuurder] er óók toe heeft bewogen om de huurbetaling aan [eiser] te stoppen, is echter niet eens gesteld door [eiser] .