In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen een eiser en een gedaagde over een schikkingsovereenkomst en de beëindiging van een huurovereenkomst. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.C.C.M. Nadaud, heeft van 15 maart 2016 tot 20 december 2016 een woning gehuurd van de gedaagde. De huurovereenkomst is met wederzijds goedvinden beëindigd, maar er ontstond onenigheid over een afgesproken betaling van € 750,- die de gedaagde aan de eiser zou doen. De eiser vorderde dit bedrag, terwijl de gedaagde zich op het standpunt stelde dat de afspraak in een emotionele opwelling was gemaakt en dat hij niet het volledige genot van de woning had gehad.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een geldige overeenkomst was tussen partijen, waarin de gedaagde zich verplichtte tot betaling van het bedrag. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van omstandigheden, omdat de gedaagde niet had aangetoond dat hij in een bijzondere situatie verkeerde die de eiser of zijn gemachtigde had moeten weerhouden van het bemiddelen bij de overeenkomst. De vordering van de eiser werd toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het afgesproken bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
In reconventie vorderde de gedaagde schadevergoeding van de eiser, omdat hij stelde dat de eiser niet had opgeruimd en hem op kosten had gejaagd. De kantonrechter wees deze vordering af, omdat de gedaagde niet had aangetoond dat hij recht had op schadevergoeding. De rechter concludeerde dat de gedaagde als in het ongelijk gestelde partij ook de proceskosten van de eiser moest vergoeden.