ECLI:NL:RBLIM:2017:6564

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
7 juli 2017
Zaaknummer
5813616 CV EXPL 17-2468
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over schikkingsovereenkomst en huurbeëindiging met betrekking tot misbruik van omstandigheden en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen een eiser en een gedaagde over een schikkingsovereenkomst en de beëindiging van een huurovereenkomst. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.C.C.M. Nadaud, heeft van 15 maart 2016 tot 20 december 2016 een woning gehuurd van de gedaagde. De huurovereenkomst is met wederzijds goedvinden beëindigd, maar er ontstond onenigheid over een afgesproken betaling van € 750,- die de gedaagde aan de eiser zou doen. De eiser vorderde dit bedrag, terwijl de gedaagde zich op het standpunt stelde dat de afspraak in een emotionele opwelling was gemaakt en dat hij niet het volledige genot van de woning had gehad.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een geldige overeenkomst was tussen partijen, waarin de gedaagde zich verplichtte tot betaling van het bedrag. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van omstandigheden, omdat de gedaagde niet had aangetoond dat hij in een bijzondere situatie verkeerde die de eiser of zijn gemachtigde had moeten weerhouden van het bemiddelen bij de overeenkomst. De vordering van de eiser werd toegewezen, en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het afgesproken bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

In reconventie vorderde de gedaagde schadevergoeding van de eiser, omdat hij stelde dat de eiser niet had opgeruimd en hem op kosten had gejaagd. De kantonrechter wees deze vordering af, omdat de gedaagde niet had aangetoond dat hij recht had op schadevergoeding. De rechter concludeerde dat de gedaagde als in het ongelijk gestelde partij ook de proceskosten van de eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5813616 CV EXPL 17-2468
Vonnis van de kantonrechter van 5 juli 2017
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. R.C.C.M. Nadaud,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie
  • de rolbeschikking waarbij een comparitie van partijen is bepaald
  • de akte houdende vermindering van eis in conventie, conclusie van antwoord in reconventie
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 mei 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft van 15 maart 2016 tot 20 december 2016 een woning op de tweede etage van de [adres] te [woonplaats] gehuurd van [gedaagde] voor € 340,- per maand, inclusief elektriciteit en water.
2.2.
De huurovereenkomst is met wederzijds goedvinden beëindigd en de woning is door [eiser] op 19 december 2016 aan [gedaagde] opgeleverd.
2.3.
Op 26 januari 2017 is [gedaagde] met zijn vrouw op kantoor verschenen bij mr. Nadaud. Hier is de eindafrekening van het water en de elektriciteit opgemaakt waaruit bleek dat [eiser] nog € 3,80 tegoed had. Tevens is de afspraak gemaakt dat [gedaagde] € 750,- zou betalen aan [eiser] , die in eerste instantie een bedrag vorderde van € 1.575,- omdat hij niet het volledige genot zou hebben gehad van het gehuurde vanwege het ontbreken van binnendeuren, verwarming en warm water.
2.4.
[gedaagde] heeft de € 3,80 betaald, maar de € 750,-, ondanks sommaties, niet.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert na vermindering van eis dat [gedaagde] bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, conform afspraak zal worden veroordeeld tot betaling van € 750,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dagvaarding, en de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
in reconventie
3.3.
[gedaagde] vordert dat [eiser] bij vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van € 2.500,- voor materiële en emotionele schade.
3.4.
[eiser] voert verweer.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[gedaagde] erkent dat is afgesproken dat hij € 750,- aan [eiser] zou betalen. Volgens hem is die toezegging echter in een emotionele opwelling gedaan om van het probleem af te zijn. Het klopt volgens [gedaagde] niet dat [eiser] verminderd woongenot had gehad.
4.2.
[eiser] voert hiertegen aan dat van emoties niets te merken was en wijst erop dat [gedaagde] een professionele verhuurder is en het gewoon ging om een zakelijke transactie.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat sprake is van een overeenkomst waarin [gedaagde] zich heeft verplicht € 750,- aan [eiser] te betalen. Dit betekent dat hij dit bedrag in beginsel moet betalen, tenzij de overeenkomst nietig of vernietigbaar is.
4.4.
Een overeenkomst is nietig als zij in strijd is met de wet, goede zeden of openbare orde. Hiervan is geen sprake en dit is ook niet aangevoerd door [gedaagde] .
4.5.
Een overeenkomst is vernietigbaar als zij door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden of onder invloed van dwaling tot stand is gekomen. Dat sprake van bedreiging, bedrog of een onjuiste voorstelling van zaken (vereist voor een geslaagd beroep op dwaling) is door [gedaagde] niet aangevoerd. Uit de stelling dat de overeenkomst in een emotionele opwelling is aangegaan, kan met enige welwillendheid enkel een beroep op misbruik van omstandigheden worden afgeleid.
4.6.
Voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden moet [eiser] , of in dit geval mr. Nadaud, hebben geweten of begrepen dat sprake was van bijzondere omstandigheden bij [gedaagde] en had hetgeen hij wist of moest begrijpen hem moeten weerhouden van het bemiddelen bij de overeenkomst. Dat van een emotionele opwelling sprake was bij [gedaagde] kan gelet op de betwisting van [eiser] niet worden vastgesteld. [gedaagde] heeft bovendien niets naar voren gebracht waaruit kan blijken dat inderdaad sprake was van een emotionele opwelling, laat staan dat dit zichtbaar was voor mr. Nadaud en dat hij zich hierdoor had moeten laten weerhouden van het bemiddelen bij de overeenkomst. Een beroep op misbruik van omstandigheden slaagt dus niet.
4.7.
De overeenkomst is dan ook onverkort van toepassing tussen partijen. De vordering zal worden toegewezen.
4.8.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] , die worden begroot op:
dagvaarding: € 100,72
griffierecht: € 78,00
salaris gemachtigde:
€ 200,00(2 punten x tarief € 100,-)
totaal € 378,72
in reconventie
4.9.
[gedaagde] vordert in reconventie schadevergoeding omdat [eiser] uitwerpselen van zijn duif niet zou hebben opgeruimd, hij heeft gelogen tegen de gemeente om vervangende woonruimte te krijgen, en [gedaagde] hierdoor op kosten heeft gejaagd, hij twee andere huurders ook heeft opgejut om te klagen bij de gemeente om vervangende woonruimte te krijgen en hij de woning niet netjes heeft achtergelaten.
4.10.
[eiser] betwist de stellingen van [gedaagde] en voert aan dat [gedaagde] bij oplevering van de woning niet over de staat van de woning heeft geklaagd of heeft aangezegd dat bepaalde gebreken hersteld moesten worden. De schade is bovendien niet onderbouwd, aldus [eiser] .
4.11.
[gedaagde] heeft ter gelegenheid van de comparitie nog het volgende naar voren gebracht. De materiële schade bestaat uit zes maanden huur à € 300,-, omdat de woning niet verhuurd kan worden vanwege de uitwerpselen en omdat dit niet mag van de gemeente omdat bepaalde maatregelen (brandwerende deuren en wanden) moeten worden getroffen. Bovendien heeft [gedaagde] volgens eigen zeggen veel tijd geïnvesteerd vanwege door [eiser] veroorzaakte overlast. De twee andere huurders wonen er nog wel.
4.12.
[eiser] heeft ten slotte nog aangevoerd dat het niet zijn schuld is dat de gemeente [gedaagde] belet de woning te verhuren en dat [gedaagde] in het kader van de schadebeperkingsplicht, als inderdaad sprake is van uitwerpselen, deze had moeten opruimen in plaats van de woning onverhuurd te laten.
4.13.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vast staat dat de woning op last van de gemeente niet verhuurd mag worden. Dit kan [eiser] , ook als hij de gemeente heeft ingeschakeld, niet aangerekend worden. Blijkbaar is de woning niet in orde, en er is geen plicht voor [eiser] om dit stil te houden. De gederfde huur hoeft [eiser] dus niet te vergoeden. Ten aanzien van de uitwerpselen geldt het volgende. Zelfs als die er al lagen toen [eiser] nog in de woning verbleef, wat niet kan worden vastgesteld omdat [eiser] dit betwist, dan nog kan dit niet leiden tot vergoeding van huurderving. Het lag dan in het kader van de schadebeperkingsplicht op de weg van [gedaagde] om de uitwerpselen te (laten) verwijderen en (eventueel) de kosten hiervan te vorderen.
4.14.
Resteert een vordering van € 700,- aan immateriële schade. Op vergoeding van immateriële schade bestaat alleen recht als [eiser] het oogmerk had immateriële schade toe te brengen of als [gedaagde] lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
4.15.
In de stellingen van [gedaagde] valt met enige welwillendheid af te leiden dat hij zich ‘op andere wijze’ in zijn persoon voelt aangetast. Hiervoor is onvoldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Voor zover de stelling van [gedaagde] (dat hij emotionele schade heeft geleden) al juist is, wat niet vast staat omdat [eiser] dit betwist, is dit onvoldoende voor een vergoeding van immateriële schade. Ook in zoverre zal de vordering dus worden afgewezen.
4.16.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] , die worden begroot op € 300,- (2 punten x tarief € 150,-).

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2017 tot aan de dag van voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiser] , tot vandaag begroot op € 378,72,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
wijst het gevorderde af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiser] , tot vandaag begroot op € 300,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: GD