3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting uit van het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Op 3 maart 2017 kregen verbalisanten [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna [slachtoffer 2] ) melding te rijden naar de A2 ter hoogte van Kerensheide. Aldaar zou een donkerkleurige Opel (kenteken [kenteken] ) rijden die slingerend rijgedrag vertoonde. De verbalisanten reden – nadat zij eerst in een pechhaven gestopt waren en de genoemde Opel hadden laten passeren – met een snelheid van 90 kilometer per uur achter de Opel. Toen de verbalisanten een pechhaven naderden, zijn zij wederom naast de Opel gaan rijden. [slachtoffer 2] opende het bijrijdersraam en gebaarde met een zaklamp met daarop een rode pion in de richting van de pechhaven. [slachtoffer 2] zag dat de bestuurder van de Opel in zijn richting keek maar niet reageerde. De bestuurder van de Opel maakte een wegwuivend gebaar naar de verbalisanten. Hierop hebben de verbalisanten hun voertuig iets laten terugzakken. Zij zagen dat de afrit Born naderde en wisten dat hier twee collega motorrijders stonden. Op dat moment reden zij ter hoogte van het bestuurdersportier van de Opel. De verbalisanten zagen dat de bestuurder van de Opel over zijn schouder in de richting van de verbalisanten keek en met kracht naar links stuurde. [slachtoffer 1] kon door uit te wijken ternauwernood een aanrijding voorkomen. [slachtoffer 2] slingerde door de auto, ondanks dat beide verbalisanten een veiligheidsgordel droegen. [slachtoffer 1] kon het dienstvoertuig maar net onder controle houden. De bestuurder van de Opel nam de afrit Born (Gemeente Sittard-Geleen), voldeed nog altijd niet aan het stopteken, reed naar het aldaar gelegen Esso tankstation en stopte ter hoogte van de uitrit van het tankstation. [slachtoffer 2] is naar de Opel gerend en heeft de bestuurder gesommeerd uit het voertuig te stappen. Verbalisanten roken een zeer penetrante biergeur in de auto. Vervolgens hebben de verbalisanten de bestuurder van de Opel (naar bleek verdachte) aangehouden.
Verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben aangifte gedaan van poging doodslag dan wel zware mishandeling.
Poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of bedreiging?
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte met zijn auto op de auto van verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is ingereden door op de A2 richting Eindhoven plotseling met kracht naar links te sturen, terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vrijwel naast hem reden met een snelheid van 90 kilometer per uur. Vervolgens is de vraag of deze gedraging als een poging tot doodslag, een poging tot zware mishandeling of als een bedreiging dient te worden gekwalificeerd.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij niet de bedoeling had om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden.De vraag rijst of het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kan worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen, te weten het plotseling met kracht een stuurbeweging maken richting de auto van de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Het met een auto op een andere auto in- of afrijden kán een ongeluk veroorzaken waarbij de betrokken bestuurders dodelijk of anderszins zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen. De vraag of dit risico zich daadwerkelijk zal realiseren, kan slechts beoordeeld worden aan de hand van de omstandigheden van het geval. De rechtbank overweegt daartoe dat het dossier daarvoor onvoldoende aanknopingspunten bevat. Zo is onvoldoende gebleken hoe hoog de verkeersintensiteit op dat moment was en op welke afstand de eerstvolgende auto achter de verbalisanten reed. Evenmin is komen vast te staan wat de exacte positie van de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ten opzichte van de auto van verdachte was toen hij met zijn auto op de verbalisanten in- of afreed.
Voor de rechtbank is wel vast komen te staan dat de voortgezette rijopleiding van [slachtoffer 1] heeft bijgedragen aan de verkleining van de kans op het oplopen van dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel.
Nu de verkeerssituatie op 3 maart 2017 op de A2 niet meer kan worden gereconstrueerd en bovengenoemde vragen niet meer kunnen worden beantwoord, is de rechtbank niet in staat vast te stellen dat verdachtes handelen had kunnen leiden tot een aanmerkelijke kans op dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel. Zij zal de verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd door met zijn auto op hun auto in/af te rijden. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt immers dat de verdachte een forse stuurbeweging maakte richting de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waardoor zij erg zijn geschrokken.In samenhang met de verklaring van de getuige [getuige 2] , die heeft verklaard dat het rechterachterwiel van de auto van de verbalisanten omhoog kwam,stelt de rechtbank vast dat bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij moesten vrezen voor hun leven. Zij acht de meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Nadat de verdachte is aangehouden, werd op het politiebureau te Maastricht een ademanalyse uitgevoerd bij de verdachte, omdat de verbalisanten bij de aanhouding van de verdachte een penetrante biergeur roken in zijn auto.
De verdachte is begonnen aan de blaastest en heeft de eerste blaastest met goed gevolg afgelegd. Bij de tweede blaastest blies de verdachte te weinig lucht in het apparaat waardoor deze blaastest niet goed ging. Omdat het verschil in de meetresultaten te groot was moest er opnieuw een blaastest worden afgenomen. De verdachte werkte daar in eerste instantie aan mee, maar heeft zich vervolgens bedacht en het blaasgedeelte opzij gegooid. Hierop heeft de verbalisant aan de verdachte medegedeeld dat hij verplicht was om mee te werken aan dit onderzoek en dat de weigering hieraan te voldoen een misdrijf oplevert als bedoeld in artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde, nu de verdachte aan een tweetal blaastesten wel zijn medewerking heeft verleend. Wegens de te grote onderlinge verschillen moest er opnieuw geblazen worden. De verdachte werkte aanvankelijk mee maar heeft vervolgens geweigerd om nog verder mee te werken. De raadsvrouw is van mening dat in dat geval niet kan worden gesproken van een weigering als bedoeld in artikel 163 lid 2 Wegenverkeerswet 1994.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat door de gedraging van de verdachte de ademanalyse niet is voltooid. In het weggooien van het blaasgedeelte van het ademanalyseapparaat door de verdachte en zijn opmerking: ‘Ik ga verder niet meer meewerken’, ligt besloten dat hij niet heeft voldaan aan de verplichting tot medewerking aan het ademonderzoek.
De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de blaastest niet is afgenomen door een daartoe gecertificeerde en door de korpschef speciaal aangewezen verbalisant. Daarom is er volgens de raadsvrouw geen sprake van een ‘onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 lid 2 onder a en artikel 163 lid 2 Wegenverkeerswet 1994.
Daarmee stelt de raadsvrouw de vraag aan de orde of een van de ‘strikte waarborgen’ waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2 onder a Wegenverkeerswet 1994 is omgeven, is geschonden.
Bij die strikte waarborgen dient men bij de ademanalyse te denken aan de waarborgen die in rechtstreeks verband staan met de betrouwbaarheid (of juistheid) van het onderzoeksresultaat. In het verlengde daarvan de mogelijkheid een contra-expertise te laten uitvoeren. Artikel 7 Besluit Alcoholonderzoeken behoort echter niet tot die strikte waarborgen. De bedienende ambtenaar moet wel ter zake deskundige zijn. De rechtbank is van oordeel dat dit wel het geval is –mede gezien de omstandigheid dat het hier niet gaat om de betrouwbaarheid of de juistheid van het onderzoeksresultaat zelf- nu zij, [verbalisant 2] , kennelijk wel op de hoogte is én toepassing heeft gegeven aan de in artikel 8 van de Regeling ademanalyse genoemde bijlage 1, met name hetgeen is vermeld onder 3.9.1, 3.9.6.1. en 3.9.6.2. Kort gezegd: de volgorde van resultaten van de ademonderzoekprocedure én het verschil tussen meetresultaten.
De in het proces-verbaal van bevindingen genoemd in noot 8 neergelegde gang van zaken geeft dit treffend weer (vgl. HR 24-11-2015 ECLI:NL:HR:2015:2504). Ook dit verweer treft geen doel.