Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 3 augustus 2016,
- de akte van Selva van 19 oktober 2016,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek,
- de brief van Brambles van 1 februari 2017 waarin zij meedeelt af te zien van het nemen van een akte.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Lonsdale Agencies v Howard & Hallam Ltd [5] heeft Lord Hoffmann van de House of Lords, wiens opinie is overgenomen door de andere Lords, de marktwaarde van het agentschap ten tijde van de beëindiging van de overeenkomst tot uitgangspunt genomen voor de berekening van de vergoeding. De waarde van het agentschap ligt in het vooruitzicht om inkomsten uit het agentschap te genereren. De marktwaarde weerspiegelt de toekomstige inkomsten die de handelsagent door de beëindiging van de overeenkomst derft. Kort gezegd gaat het erom wat een hypothetische koper op dat moment voor het agentschap zou hebben willen betalen. Daarbij mogen toekomstige ontwikkelingen in aanmerking worden genomen. De Franse wijze van berekening van de vergoeding is in overweging genomen, maar niet toepasbaar geacht in Engeland vanwege andere marktomstandigheden (par. 18). Als relevante omstandigheden voor het bepalen van de marktwaarde zijn in deze zaak onder meer in aanmerking genomen: de marktontwikkelingen, de vooruitzichten van het agentschap op het verwerven van inkomsten, de kosten die de handelsagent moest maken om de inkomsten te verwerven, de overdraagbaarheid van het agentschap en een korting op basis van een passende rente wegens de contante uitkering van toekomstige inkomsten (par. 13). Daarnaast kan aan toekenning van een vergoeding in de weg staan dat de principaal zijn onderneming beëindigt, omdat het agentschap dan geen verdiencapaciteit meer heeft en de principaal geen voordeel meer heeft van de goodwill die de handelsagent heeft bijgebracht. Ook kan een rol spelen dat de te verwachten inkomsten minder zijn dan in een vergelijkbare baan kan worden verdiend (par. 23). Op basis van netto inkomsten van £8,000 per jaar in een dalende markt, is in deze zaak de vergoeding vastgesteld op £5,000.
Nigel Fryer Joinery Service v Ian Firth [6] heeft Justice Patten, als rechter van de High Court, geen vergoeding toegekend omdat de marktwaarde van het agentschap nagenoeg nihil werd geacht. De inkomsten uit het agentschap (geschat op £14,100 netto per jaar) waren in verhouding tot de werkzaamheden (40 uur per week) zo gering dat geen hypothetische koper enige substantiële prijs zou hebben willen betalen voor de mogelijkheid om een inkomen te verdienen dat hij ook zou kunnen verdienen met betrekkelijk ongeschoold werk, zonder betaling van enige prijs. De rechter heeft bevestigd dat de richtlijn niet verplicht tot een uniforme wijze van berekening van de vergoeding en evenmin de
common-law-benadering in al haar verschijningsvormen afwijst.
McQuillan v McCormick [7] heeft Judge Behrens, als rechter van de High Court, voor de vaststelling van de marktwaarde relevant geacht dat het risico van beëindiging inherent is aan een agentuurovereenkomst en aangenomen dat het onaannemelijk was dat een koper een hogere prijs voor het agentschap zou hebben willen betalen dan de te verwachten inkomstenstroom over de duur van de opzegtermijn, in dat geval een jaar. Die benadering past in de traditie waarin grote betekenis toekomt aan hetgeen partijen zijn overeengekomen.
- de marktomstandigheden,
- de duur van de opzegtermijn,
- de huidige en toekomstige inkomsten uit het agentschap,
- de overdraagbaarheid van het agentschap in de toekomst,
- de kosten voor het verwerven van inkomsten uit het agentschap, waaronder een fictief salaris voor de handelsagent,
- de beëindiging van de onderneming van de principaal,
- het vermogen van de handelsagent om de klanten mee te nemen,
- de contante waarde.
Turgay Semen/Deutsche Tamoil, dat de voordelen moeten worden gekwantificeerd die de transacties met de door de handelsagent aangebrachte klanten hebben opgeleverd en dat vervolgens moet worden beoordeeld of het vastgestelde bedrag moet worden aangepast met het oog op de billijkheid en de omstandigheden van het geval, met name de provisie die de handelsagent derft door de beëindiging van de agentuurovereenkomst. In dit verband is volgens Brambles van belang dat de overeenkomst tien jaar heeft bestaan, dat Selva voorafgaand aan de overeenkomst geen omzet in schoenen van het merk Gant in Ierland had en dat zij in 2013 een provisie heeft verworven van € 57.720,00, welke provisie zij ook in de jaren daarna zou hebben kunnen verwerven. Brambles stelt verder dat Selva voordeel van de opgebouwde goodwill heeft genoten doordat zij van Hamm een vergoeding heeft ontvangen van, naar wordt gezegd, € 16 miljoen. De omstandigheid dat Brambles vanaf 2014 op basis van een distributieovereenkomst met Hamm schoenen van het merk Gant in Ierland verkoopt, vindt Brambles niet van belang, omdat een distributeur voor eigen rekening en risico werkt en een ander verdienmodel heeft dan een handelsagent.
Turgay Semen/Deutsche Tamoilniet tot uitgangspunt worden genomen voor vaststelling van de vergoeding in deze zaak, omdat dit arrest de toepassing betreft van art. 17 lid 2 van de richtlijn.
McQuillan v McCormickgaf van de woorden van Lord Hoffmann in
Lonsdale Agencies v Howard & Hallam Ltd: