ECLI:NL:RBLIM:2017:6453

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
5 juli 2017
Zaaknummer
4974649 CV EXPL 16-3472
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding na beëindiging agentuurovereenkomst met toepassing van Iers recht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 5 juli 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Brambles Agency Ltd, een Ierse rechtspersoon, en Selva Shoes B.V., een Nederlandse vennootschap. De zaak betreft een vordering van Brambles tot vergoeding van schade na de beëindiging van een agentuurovereenkomst. Brambles had als handelsagent schoenen van het merk Gant verkocht voor Selva, maar de overeenkomst werd beëindigd na de opzegging van de licentie door Gant AB Sweden. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van Brambles niet toewijsbaar was, omdat de marktwaarde van het agentschap op het moment van beëindiging nihil was. De rechter concludeerde dat Brambles geen recht had op vergoeding, omdat er geen toekomstige inkomsten meer te verwachten waren uit het agentschap. De kosten van de procedure werden toegewezen aan Brambles, die in de proceskosten van Selva werd veroordeeld. De uitspraak is van belang voor de toepassing van het Ierse recht in combinatie met de Europese richtlijn inzake handelsagenten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 4974649 CV EXPL 16-3472
Vonnis van de kantonrechter van 5 juli 2017
in de zaak van:
de rechtspersoon naar Iers recht
BRAMBLES AGENCY LTD,
gevestigd te Drogheda (Ierland),
eiseres,
gemachtigde: mr. H.H.Q. Abeln,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SELVA SHOES B.V.,
gevestigd te Weert,
gedaagde,
gemachtigde: B.T.G.M. Lamers.
Partijen worden hierna aangeduid als Brambles en Selva.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 augustus 2016,
  • de akte van Selva van 19 oktober 2016,
  • de conclusie van repliek,
  • de conclusie van dupliek,
  • de brief van Brambles van 1 februari 2017 waarin zij meedeelt af te zien van het nemen van een akte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gant AB Sweden heeft Selva een exclusieve licentie verleend voor het ontwerpen, produceren en distribueren van schoenen van het merk Gant.
2.2.
Tussen partijen is eind 2003 een agentuurovereenkomst gesloten, op grond waarvan Brambles als zelfstandig handelsagent in Ierland voor Selva als principaal schoenen van het merk Gant heeft verkocht.
2.3.
Ingevolge de agentuurovereenkomst had Brambles recht op een provisie van 13% van de omzet. De omzet bedroeg in:
2009 € 265.000,-
2010 € 284.276,-
2011 € 295.195,-
2012 € 236.500,-
2013 € 444.000,-.
2.4.
Gant AB Sweden heeft de licentieovereenkomst met Selva opgezegd en de licentie verleend aan Hamm Footwear GmbH. Selva en Hamm hebben een overeenkomst gesloten over een voortijdige overname van de licentie door Hamm per 1 januari 2014, uit welken hoofde Hamm een vergoeding aan Selva heeft betaald.
2.5.
Selva heeft de overeenkomst met Brambles opgezegd bij brief van 21 december 2012 tegen 31 december 2013. Hamm heeft de relatie van Selva met Brambles overgenomen met ingang van 1 januari 2014. De relatie is vormgegeven als een distributieovereenkomst.

3.Het geschil

De kantonrechter verwijst naar hetgeen in het tussenvonnis is overwogen onder 3.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering die Brambles in dit geding heeft ingesteld, betreft een vergoeding wegens de beëindiging van de agentuurovereenkomst, met rente en kosten.
Bevoegdheid
4.2.
De kantonrechter is bevoegd om van de vordering van Brambles kennis te nemen omdat Selva haar woonplaats heeft in Nederland.
Toepasselijk recht
4.3.
Brambles heeft aanvankelijk aangevoerd dat Nederlands recht van toepassing is en dat zij een rechtstreeks beroep kan doen op de richtlijn van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake zelfstandige handelsagenten (Richtlijn 86/653/ EEG). Selva heeft dat weersproken en aangevoerd dat Iers recht van toepassing is. Brambles heeft vervolgens verklaard dat zij zich daartegen niet verzet.
4.4.
Naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt het toepasselijke recht inzake internationale agentuurovereenkomsten bepaald door het Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging van 14 maart 1978. Bij gebreke van rechtskeuze is het recht van de plaats waar de handelsagent is gevestigd of zijn gewone verblijfplaats heeft, van toepassing (artikelen 5 en 6 van het verdrag). Nu partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt, is in dit geval het Ierse recht van toepassing omdat Brambles haar woonplaats in Ierland heeft.
Richtlijn 86/653/EEG en het Ierse recht
4.5.
Art. 17 van Richtlijn 86/653/EEG luidt, voor zover hier van belang:
1. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om te bewerkstelligen dat de handelsagent, na de beëindiging van de overeenkomst, vergoeding volgens lid 2 of herstel van het nadeel volgens lid 3 krijgt.
2. a) De handelsagent heeft recht op een vergoeding indien en voor zover:
- hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de transacties met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid en de transacties met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en
- de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de uit de transacties met deze klanten voortvloeiende provisie, die voor de handelsagent verloren gaat. De Lid-Staten kunnen bepalen dat genoemde omstandigheden ook het al dan niet toepassen van het concurrentiebeding in de zin van artikel 20 kunnen omvatten.
b) Het bedrag van de vergoeding mag niet meer bedragen dan een cijfer dat overeenkomt met een jaarlijkse vergoeding berekend op basis van het jaarlijkse gemiddelde van de beloning die de handelsagent de laatste vijf jaar heeft ontvangen of, indien de overeenkomst minder dan vijf jaar heeft geduurd, berekend over het gemiddelde van die periode.
c) De toekenning van deze vergoeding laat het recht van de handelsagent om schadevergoeding te vorderen onverlet.
3. De handelsagent heeft recht op herstel van het nadeel dat hem als gevolg van de beëindiging van zijn betrekkingen met de principaal wordt berokkend.
Dit nadeel vloeit in het bijzonder voort uit de beëindiging van de overeenkomst onder omstandigheden waarbij:
- de handelsagent niet de provisies krijgt die hij bij normale uitvoering van de overeenkomst zou hebben ontvangen, waardoor de principaal een aanzienlijk voordeel geniet van de activiteiten van de handelsagent;
- en/of de handelsagent niet de kosten en uitgaven kan dekken die hij op advies van de principaal ten behoeve van de uitvoering van de overeenkomst op zich heeft genomen.
4. Het in lid 2 bedoelde recht op vergoeding of het in lid 3 bedoelde recht op herstel van het nadeel ontstaat eveneens wanneer door het overlijden van de handelsagent de overeenkomst wordt beëindigd.
5. De handelsagent verliest het recht op vergoeding in de in lid 2 bedoelde gevallen of op herstel van het nadeel in de in lid 3 bedoelde gevallen, indien hij de principaal niet binnen een jaar na de beëindiging van de overeenkomst ervan in kennis heeft gesteld dat hij voornemens is zijn rechten geldend te maken.
6. Binnen acht jaar na kennisgeving van deze richtlijn legt de Commissie aan de Raad een verslag voor over de uitvoering van dit artikel en legt, in voorkomend geval, wijzigingsvoorstellen voor.
4.6.
Art.17 van de richtlijn moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van het doel van de richtlijn en van de daarbij ingevoerde regeling. De richtlijn strekt ertoe het recht van de lidstaten inzake de rechtsbetrekkingen tussen de partijen bij een handelsagentuurovereenkomst te harmoniseren en beoogt de handelsagenten in hun betrekkingen met hun principalen te beschermen, de zekerheid in het handelsverkeer te bevorderen en het goederenverkeer tussen de lidstaten te vergemakkelijken door onderlinge aanpassing van de rechtsstelsels van de lidstaten op het gebied van de handelsvertegenwoordiging. Daartoe zijn in de richtlijn, in de artikelen 13 tot en met 20, met name regels inzake de sluiting en de beëindiging van de agentuurovereenkomst vastgesteld. [1]
4.7.
Wat betreft de beëindiging van de agentuurovereenkomst voorziet art. 17 van de richtlijn in een keuze voor de lidstaten. Zij moeten immers de nodige maatregelen nemen om te bewerkstelligen dat de handelsagent na de beëindiging van de overeenkomst of een vergoeding volgens de criteria van art. 17 lid 2 verkrijgt (stelsel van klantenvergoeding, het Duitse model), of herstel van het nadeel van de handelsagent volgens de criteria van art. 17 lid 3 (stelsel van herstel van het nadeel, het Franse model). [2]
4.8.
De richtlijn is in Ierland geïmplementeerd bij de European Communities (Commercial Agents) Regulations, 1994 en 1997 (S.I. No. 33/1994 en S.I. No. 31/1997). Ingevolge art. 3 lid 3 CAR 1994 is de richtlijn van toepassing op agentuurovereenkomsten vanaf 1 januari 1994. De Ierse wetgever heeft bij de CAR 1994 ervoor gekozen om de richtlijn min of meer woordelijk over te nemen. Daarbij is niet bepaald welk recht de handelsagent heeft bij de beëindiging van de agentuurovereenkomst: het recht op vergoeding als bedoeld in art. 17 lid 2 of het recht op herstel van het nadeel door de beëindiging als bedoeld in art. 17 lid 3. Bij de CAR 1997 heeft de Ierse wetgever hierin alsnog voorzien door te bepalen dat de handelsagent recht heeft op herstel van het nadeel als bedoeld in art. 17 lid 3 van de richtlijn. [3]
4.9.
Uit de richtlijn en het Ierse recht volgt dat de handelsagent geen aanspraak heeft op zowel de vergoeding als bedoeld in art. 17 lid 2 van de richtlijn als het herstel van het nadeel als bedoeld in art. 17 lid 3 van de richtlijn.
Vergoeding
4.10.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering van Brambles niet toewijsbaar is voor zover die is gegrond op art. 17 lid 2 van de richtlijn. Evenmin bestaat aanspraak, anders dan Brambles bij dagvaarding heeft gesteld, op zowel die vergoeding als op herstel van nadeel als bedoeld in art. 17 lid 3 van de richtlijn. Brambles kan alleen aanspraak maken op herstel van het nadeel dat zij lijdt door de beëindiging van de agentuurovereenkomst. Onderzocht moet worden wat haar nadeel is.
4.11.
De wijze waarop de vergoeding van het nadeel in de zin van art. 17 lid 3 van de richtlijn moet worden vastgesteld, is in de richtlijn niet concreet aangegeven.
4.12.
In haar Verslag over de toepassing van artikel 17 van de richtlijn [4] heeft de Europese Commissie beschreven dat de herstelregeling van art. 17 lid 3 van de richtlijn is gebaseerd op het Franse recht en dat volgens vaste Franse rechtspraak de vergoeding in de regel de bruto provisie over een periode van twee jaar bedraagt. Daarbij wordt geen rekening gehouden met toekomstige omstandigheden, zoals de beëindiging van de handelsactiviteiten van de principaal en het feit dat de handelsagent verder werkt met dezelfde klanten. De tot dan bestaande rechtspraak in Ierland en het Verenigd Koninkrijk gaat uit van andere beginselen. Agentuurovereenkomsten konden zonder betaling van een vergoeding worden beëindigd, terwijl ook rekening werd gehouden met toekomstige ontwikkelingen na de beëindiging van de overeenkomst.
4.13.
In de Ierse en Engelse rechtspraak is van oudsher de tussen partijen gesloten overeenkomst het uitgangspunt en is er geen recht op een vergoeding indien de overeenkomst op rechtmatige wijze wordt beëindigd. Het is dus de vraag hoe de Ierse en Engelse rechters de vergoeding als bedoeld in art. 17 lid 3 van de richtlijn vaststellen. Voor zover bekend zijn er nog geen Ierse uitspraken gepubliceerd die aanknopingspunten bieden voor de wijze waarop de vergoeding moet worden vastgesteld. Inmiddels zijn er wel enkele uitspraken in het Verenigd Koninkrijk over de vaststelling van de vergoeding.
4.14.
In
Lonsdale Agencies v Howard & Hallam Ltd [5] heeft Lord Hoffmann van de House of Lords, wiens opinie is overgenomen door de andere Lords, de marktwaarde van het agentschap ten tijde van de beëindiging van de overeenkomst tot uitgangspunt genomen voor de berekening van de vergoeding. De waarde van het agentschap ligt in het vooruitzicht om inkomsten uit het agentschap te genereren. De marktwaarde weerspiegelt de toekomstige inkomsten die de handelsagent door de beëindiging van de overeenkomst derft. Kort gezegd gaat het erom wat een hypothetische koper op dat moment voor het agentschap zou hebben willen betalen. Daarbij mogen toekomstige ontwikkelingen in aanmerking worden genomen. De Franse wijze van berekening van de vergoeding is in overweging genomen, maar niet toepasbaar geacht in Engeland vanwege andere marktomstandigheden (par. 18). Als relevante omstandigheden voor het bepalen van de marktwaarde zijn in deze zaak onder meer in aanmerking genomen: de marktontwikkelingen, de vooruitzichten van het agentschap op het verwerven van inkomsten, de kosten die de handelsagent moest maken om de inkomsten te verwerven, de overdraagbaarheid van het agentschap en een korting op basis van een passende rente wegens de contante uitkering van toekomstige inkomsten (par. 13). Daarnaast kan aan toekenning van een vergoeding in de weg staan dat de principaal zijn onderneming beëindigt, omdat het agentschap dan geen verdiencapaciteit meer heeft en de principaal geen voordeel meer heeft van de goodwill die de handelsagent heeft bijgebracht. Ook kan een rol spelen dat de te verwachten inkomsten minder zijn dan in een vergelijkbare baan kan worden verdiend (par. 23). Op basis van netto inkomsten van £8,000 per jaar in een dalende markt, is in deze zaak de vergoeding vastgesteld op £5,000.
4.15.
In
Nigel Fryer Joinery Service v Ian Firth [6] heeft Justice Patten, als rechter van de High Court, geen vergoeding toegekend omdat de marktwaarde van het agentschap nagenoeg nihil werd geacht. De inkomsten uit het agentschap (geschat op £14,100 netto per jaar) waren in verhouding tot de werkzaamheden (40 uur per week) zo gering dat geen hypothetische koper enige substantiële prijs zou hebben willen betalen voor de mogelijkheid om een inkomen te verdienen dat hij ook zou kunnen verdienen met betrekkelijk ongeschoold werk, zonder betaling van enige prijs. De rechter heeft bevestigd dat de richtlijn niet verplicht tot een uniforme wijze van berekening van de vergoeding en evenmin de
common-law-benadering in al haar verschijningsvormen afwijst.
4.16.
In
McQuillan v McCormick [7] heeft Judge Behrens, als rechter van de High Court, voor de vaststelling van de marktwaarde relevant geacht dat het risico van beëindiging inherent is aan een agentuurovereenkomst en aangenomen dat het onaannemelijk was dat een koper een hogere prijs voor het agentschap zou hebben willen betalen dan de te verwachten inkomstenstroom over de duur van de opzegtermijn, in dat geval een jaar. Die benadering past in de traditie waarin grote betekenis toekomt aan hetgeen partijen zijn overeengekomen.
4.17.
Uit de hiervoor genoemde uitspraken kan worden afgeleid dat in de Britse benadering de marktwaarde van het agentschap bepalend is voor de vergoeding. De daarbij in aanmerking te nemen omstandigheden zijn onder meer:
  • de marktomstandigheden,
  • de duur van de opzegtermijn,
  • de huidige en toekomstige inkomsten uit het agentschap,
  • de overdraagbaarheid van het agentschap in de toekomst,
  • de kosten voor het verwerven van inkomsten uit het agentschap, waaronder een fictief salaris voor de handelsagent,
  • de beëindiging van de onderneming van de principaal,
  • het vermogen van de handelsagent om de klanten mee te nemen,
  • de contante waarde.
4.18.
Het is redelijkerwijs te verwachten dat de Ierse rechter eerder de benadering van de Engelse rechters zal volgen dan de Franse rechtspraktijk. Immers, Ierland en het Verenigd Koninkrijk hebben een gemeenschappelijke traditie die anders is dan de Franse traditie, terwijl de Franse rechtspraktijk is ingegeven door andere marktomstandigheden. Bovendien betrekken Ierse rechters veelal de rechtspraak in het Verenigd Koninkrijk in hun overwegingen. Het ligt daarom in de rede aan te knopen bij het Engelse recht voor de vaststelling van de vergoeding op basis van art. 17 lid 3 van de richtlijn.
Toepassing op de zaak
4.19.
Brambles meent, onder verwijzing naar het arrest in de zaak
Turgay Semen/Deutsche Tamoil, dat de voordelen moeten worden gekwantificeerd die de transacties met de door de handelsagent aangebrachte klanten hebben opgeleverd en dat vervolgens moet worden beoordeeld of het vastgestelde bedrag moet worden aangepast met het oog op de billijkheid en de omstandigheden van het geval, met name de provisie die de handelsagent derft door de beëindiging van de agentuurovereenkomst. In dit verband is volgens Brambles van belang dat de overeenkomst tien jaar heeft bestaan, dat Selva voorafgaand aan de overeenkomst geen omzet in schoenen van het merk Gant in Ierland had en dat zij in 2013 een provisie heeft verworven van € 57.720,00, welke provisie zij ook in de jaren daarna zou hebben kunnen verwerven. Brambles stelt verder dat Selva voordeel van de opgebouwde goodwill heeft genoten doordat zij van Hamm een vergoeding heeft ontvangen van, naar wordt gezegd, € 16 miljoen. De omstandigheid dat Brambles vanaf 2014 op basis van een distributieovereenkomst met Hamm schoenen van het merk Gant in Ierland verkoopt, vindt Brambles niet van belang, omdat een distributeur voor eigen rekening en risico werkt en een ander verdienmodel heeft dan een handelsagent.
4.20.
Selva is daarentegen van mening dat, als waar is dat Brambles goodwill in haar afzetgebied heeft opgebouwd, zij daarvan geen voordeel meer heeft vanwege de beëindiging van de licentie van Gant AB Sweden en dat Brambles zelf daarvan voordeel heeft, als distributeur voor Hamm. Selva wijst er verder op dat zij geen vergoeding van Gant AB Sweden heeft ontvangen. De vergoeding die zij van Hamm heeft ontvangen, betreft de vergoeding van gemaakte kosten en schade door voortijdige beëindiging van de licentie en bedraagt beduidend minder dan € 16 miljoen. Bovendien had de licentie en dus de vergoeding niet alleen betrekking op het afzetgebied van Brambles, maar op meer dan 25 landen.
4.21.
Anders dan Brambles doet, kan het arrest in de zaak
Turgay Semen/Deutsche Tamoilniet tot uitgangspunt worden genomen voor vaststelling van de vergoeding in deze zaak, omdat dit arrest de toepassing betreft van art. 17 lid 2 van de richtlijn.
In de onderhavige zaak is het met name van belang dat Selva de agentuurovereenkomst heeft beëindigd omdat zij de door Gant AB Sweden verleende licentie verloor en daarmee het recht om schoenen van het merk Gant te distribueren, en ook dat die overeenkomst eindigde op de datum waarop Hamm de licentie overnam. Er kan niet worden aangenomen dat een hypothetische koper op de datum van beëindiging van de agentuurovereenkomst een prijs voor het agentschap zou hebben willen betalen, omdat er geen toekomstige inkomsten meer uit het agentschap waren te verwachten. Selva had immers haar licentie van Gant AB Sweden verloren en Hamm wenste kennelijk geen relatie op basis van agentuur. Het agentschap nam dus definitief een einde. In de samenvatting die Judge Behrens in
McQuillan v McCormickgaf van de woorden van Lord Hoffmann in
Lonsdale Agencies v Howard & Hallam Ltd:
‘If the principal closes the business then no compensation is payable. In the light of the closure the agency is worth nothing. No one would give anything for the right to earn future commission because there would be none to earn’.
Daarboven geldt dat Brambles zelf het voordeel van haar inspanningen tijdens de duur van het agentschap heeft behouden, door het aangaan van een distributieovereenkomst met Hamm. Zij heeft op die wijze haar klanten kunnen meenemen.
Ten slotte geldt dat het niet aannemelijk is dat in de vergoeding die Selva van Hamm heeft ontvangen, ook een beloning is begrepen voor goodwill die Brambles in haar afzetgebied als handelsagent heeft opgebouwd. Hamm had de licentie van Gant AB Sweden verkregen en niet van Selva, en Brambles heeft niet beargumenteerd welke reden Hamm als opvolgend licentiehouder zou hebben om Selva een vergoeding voor goodwill te betalen.
4.22.
De conclusie is dat moet worden aangenomen dat de marktwaarde van het agentschap van Brambles op de datum van de beëindiging van de agentuurovereenkomst nihil was. Er is daarom geen grondslag Brambles enige vergoeding ten laste van Selva toe te kennen. De vordering van Brambles moet worden afgewezen.
4.23.
Brambles zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure, waaronder die in het incident. De kosten aan de zijde van Selva worden begroot op € 2.100,00 (3,5 x
€ 600,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, Brambles in de proceskosten van Selva, tot op heden begroot op € 2.100,00,
5.3.
veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, Brambles in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde,
- de explootkosten van betekening van de uitspraak, indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Los en in het openbaar uitgesproken.
type: WL
coll:

Voetnoten

1.HvJ EU 3 december 2015, C-338/14 (
2.HvJ EU 26 maart 2009, zaak C-348/07 (
3.2. It is hereby confirmed that, pursuant to Regulation 3 of the European Communities (Commercial Agents) Regulations, 1994, a commercial agent shall, after termination of the agency agreement, be entitled to be compensated for damage in accordance with Article 17 (3) of the Directive subject, insofar as they are relevant to such compensation, to the provisions of that Article and of Articles 18, 19 and 20 of the Directive.
4.Verslag over de toepassing van artikel 17 van de richtlijn van de Raad inzake de coördinatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake zelfstandige handelsagenten (86/653/EEG), 23 juli 1996, COM(96) 364 def
5.House of Lords, 4 July 2007, [2007] UKHL 32
6.England and Wales High Court, 23 April 2008, [2008] EWHC 767 (Ch)
7.England and Wales High Court (Qeen’s Bench Division), 17 May 2010, [2010] EWHC 1112 (QB)