ECLI:NL:RBLIM:2017:6421

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
4963519 cv16-3716
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet nakomen van een vaststellingsovereenkomst in een geschil over het inzaaien van maïs op een perceel

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, gaat het om de niet-nakoming van een vaststellingsovereenkomst tussen twee partijen die beide een landbouwbedrijf exploiteren. In een eerdere procedure spraken de partijen af dat de gedaagde het betreffende perceel braak zou laten liggen. Echter, de eiseres constateert dat een strook van het perceel is ingezaaid met maïs. De eiseres stelt dat de gedaagde de overeenkomst niet is nagekomen en vordert de overeengekomen dwangsom. De kantonrechter heeft op basis van getuigenverklaringen, foto’s en een deskundigenverklaring geoordeeld dat de maïs in opdracht van de gedaagde is ingezaaid, waardoor de gedaagde de gevorderde dwangsom heeft verbeurd.

De procedure begon met een tussenvonnis van 21 september 2016, waarna de eiseres getuigen heeft laten horen. De gedaagde heeft afgezien van het horen van getuigen in contra-enquête. De kantonrechter heeft vervolgens de bewijsopdracht beoordeeld, waarbij de vraag centraal stond of de gedaagde de maïs op het perceel heeft ingezaaid. De kantonrechter concludeert dat, hoewel er geen direct bewijs is, de omstandigheden en getuigenverklaringen voldoende zijn om te concluderen dat de gedaagde verantwoordelijk is voor het inzaaien van de maïs.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de vaststellingsovereenkomst heeft geschonden door het inzaaien van maïs op het perceel, wat resulteert in een verbeurde dwangsom van € 10.000. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van de eiseres toegewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 5 juli 2017.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 4963519 \ CV EXPL 16-3716
Vonnis van de kantonrechter van 5 juli 2017
in de zaak van:

1.de maatschap MAATSCHAP [de maatschap] ,gevestigd te [vestigingsplaats maatschap] ,

2.
[eiser sub 2] ,
wonend te [woonplaats eisers] ,
3.
[eiser sub 3],
wonend te [woonplaats eisers] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. R.P.H.W. Haas,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J.T.A.M. van Mierlo.
Partijen worden hierna Maatschap [de maatschap] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 21 september 2016.
1.2.
Op 19 oktober 2016 heeft Maatschap [de maatschap] ter griffie een usb-stick gedeponeerd.
1.3.
Ter uitvoering van voormeld tussenvonnis heeft Maatschap [de maatschap] vier getuigen laten horen. [gedaagde partij] heeft afgezien van het laten horen van getuigen in contra-enquete.
1.4.
Maatschap [de maatschap] heeft hierna een akte overlegging getuigenverklaring genomen, waarna [gedaagde partij] een akte uitlating en overlegging producties heeft genomen.
1.5.
Maatschap [de maatschap] heeft vervolgens een conclusie na enquete genomen, waarna [gedaagde partij] een antwoordconclusie na enquete heeft genomen.
1.6.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
De bewijsopdracht - heeft [gedaagde partij] een strook van perceel M15 ingezaaid met
mais - ziet op de vraag of het inzaaien van mais op perceel M15 is gebeurd door of in opdracht van [gedaagde partij] . De vraag die daaraan vooraf zou kunnen gaan -
iser mais ingezaaid op perceel M15 - speelt in de ogen van de kantonrechter niet (meer). Immers, [gedaagde partij] ontkent niet dat er mais is gezaaid op M15. Hij plaatst wel vraagtekens bij de exacte positie van de grens, maar dat is – zo begrijpt de kantonrechter - in het kader van een discussie over de omvang van de grensoverschrijding. Die vraag is echter niet relevant, ook als de overschrijding kleiner zou zijn dan Maatschap [de maatschap] stelt is de voorwaarde voor het verbeuren van een dwangsom in beginsel vervult.
2.2.
Met betrekking tot de vraag -
of[gedaagde partij] de mais op perceel M15 heeft ingezaaid -constateert de kantonrechter in de eerste plaats dat geen van de gehoorde getuigen zelf heeft gezien dat [gedaagde partij] , of een door hem ingehuurde persoon, de mais op M15 heeft ingezaaid. [gedaagde partij] zelf ontkent dit. Direct bewijs is dus niet voorhanden. Maatschap [de maatschap] stelt echter dat op grond van een aantal omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat [gedaagde partij] de mais op M15 ingezaaid moet hebben. Die omstandigheden zijn:
 op het aan M15 grenzende perceel van [gedaagde partij] was mais ingezaaid door [gedaagde partij] ;
 de mais op beide percelen is op hetzelfde moment, in één zaaibeweging, ingezaaid;
 de mais op beide percelen is van hetzelfde ras.
Hierna zal de kantonrechter ingaan op de vraag of deze omstandigheden zijn komen vast te staan en zo ja, of daaruit dan volgt dat [gedaagde partij] degene is die de mais op M15 heeft ingezaaid.
2.3.
Mais op het perceel van [gedaagde partij]
.
[gedaagde partij] ontkent niet dat hij in 2013 op zijn perceel, dat aan M15 grenst, mais heeft ingezaaid. [loonwerker] , de loonwerker die de mais feitelijk heeft ingezaaid, heeft op 14 oktober 2013 een brief opgesteld (produktie 2 bij kort geding d.d. 15 mei 2014, Rechtbank Limburg) waarin hij stelt:
“ … dat wij op 15 mei voor [gedaagde partij] mais hebben geplant. Dit perceel is gelegen aan de [adres] . Percelen zijn 1.2785 HA groot. Hiervan hebben wij maar 0.98HA mais geplant, dit omdat perceel M15 moet braak liggen. …… Wij hebben op vraag [gedaagde partij] van oost naar west gezaaid.
Ik heb vandaag wel gezien dat een gedeelte van het braakliggende perceel M15 ook is ingezaaid met mais. Doch nu is er 0.2HA van zuid naar noord gezaaid. Dit is niet in opdracht van [gedaagde partij] gebeurd en deze werken hebben wij niet uitgevoerd.”
2.3.1.
Uit deze verklaring volgt dus dat [gedaagde partij] wel mais op zijn grond heeft gezaaid maar dat de zich op perceel M15 bevindende mais niet in opdracht van [gedaagde partij] is gezaaid. Bovendien is deze mais in een andere richting gezaaid dan de mais die de loonwerker in opdracht van [gedaagde partij] op diens perceel heeft gezaaid. Indien juist zou dus een onbekende derde de mais op perceel M15 moeten hebben ingezaaid.
2.4.
De mais op beide percelen is in één zaaibeweging ingezaaid.
Met betrekking tot de manier waarop de mais op beide percelen is ingezaaid hebben, naast de loonwerker, meerdere getuigen een verklaring afgelegd.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard:
“ … de mais was een doorlopend geheel, er zat geen onderbreking in …… Alle mais, op beide percelen, was in oost westelijke richting ingezaaid. Dat kun je zien omdat de mais mooi op een rij staat in die richting. Het was feitelijk onmogelijk om in een andere richting te zaaien omdat de machine waarmee dat moest gebeuren dan niet zou kunnen keren wegens het einde van het land. … Ik heb daar bovendien geen sporen van machines gezien.”
Getuige [getuige 2] heeft verklaard:
“ ….. In de mais was geen grens te zien tussen beide percelen. Er was bijvoorbeeld geen voor. …. De mais aan beide kanten van de grenspaal stond in dezelfde richting.”
Getuige [getuige 3] heeft verklaard:
“ De mais op het land van [gedaagde partij] en de overgezaaide mais zijn volgens mij op hetzelfde moment gezaaid. … ik denk dat omdat:

het een egaal perceel mais was;

het hele perceel in dezelfde richting was gezaaid. Het zou onmogelijk zijn geweest om precies in het verlengde van de mais op het land van [gedaagde partij] een rij te planten op M15 indien dat niet in één zaaibeweging zou zijn gebeurd;

er zijn geen sporen te zien van een kerend landbouwvoertuig op de plek waar M15 grenst aan het land van [gedaagde partij] .”
Getuige [getuige 4] heeft verklaard:

de mais is een geheel;

het staat allemaal op een rij

ik heb alleen keersporen gezien op M15 aan de kant van de woning (zie figuur 3 bij akte van 19 oktober 2016)”
2.4.1.
Deze getuigen geven dus een andere verklaring met betrekking tot de richting waarin de mais gezaaid zou zijn dan de hiervoor aangehaalde loonwerker. Er is enkel van oost naar west gezaaid en beide percelen zijn op hetzelfde moment ingezaaid.
2.4.2.
De kantonrechter realiseert zich dat de hiervoor aangehaalde getuigen tot de tegenstanders van [gedaagde partij] behoren en dat er al jarenlang een vete speelt, waarvan deze procedure slechts een onderdeel is. Dat maakt dat er voorzichtigheid betracht moet worden bij de waardering van deze verklaringen.
2.4.3.
Echter, door Maatschap [de maatschap] zijn foto’s overgelegd die de afgelegde verklaringen, in ieder geval deels, ondersteunen. Zo heeft de kantonrechter aan de hand van die foto’s kunnen constateren dat in ieder geval aan één kant van het perceel de mais tot aan de rand van het perceel staat. Daarna is er een sloot en een weg. Bij zaaien in de noord – zuidrichting had de landbouwmachine hier niet kunnen keren en het is dus niet aannemelijk dat er in die richting is gezaaid. Daarnaast blijkt uit de overgelegde foto’s dat de mais aan beide zijden van de perceelgrens één geheel vormt. Er is geen spoor van een onderbreking – als gevolg van twee verschillende zaaibewegingen – waar te nemen.
2.4.4.
Naast deze door foto’s ondersteunde passages uit de getuigenverklaringen zijn er andere, relevante, passages die enkel steun vinden in de verklaringen van de andere getuigen. De kantonrechter doelt dan op de verklaringen dat de rijen mais op het perceel van [gedaagde partij] exact doorlopen in de rijen mais op perceel M15 en dat er op de grens van het perceel van [gedaagde partij] met perceel M15 geen keersporen van een landbouwvoertuig zijn gevonden. Deze zijn daarentegen wel aangetroffen aan het einde van de oost - westrichting aan de overzijde van M15. Gelet op het feit dat in ieder geval een deel van de eerder aangehaalde passages hun bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen dan de verklaringen van deze getuigen en gelet op de indruk die de getuigen ter zitting op de kantonrechter hebben gemaakt, heeft de kantonrechter geen reden om aan de waarheid van de hier besproken passages te twijfelen. De kantonrechter zal dan ook van deze verklaringen uitgaan.
2.5.
De mais op beide percelen is van hetzelfde ras
Met betrekking tot de soort gezaaide mais is het volgende gebleken.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard:
“Het was dezelfde mais. Dat kun je zien aan het blad, de kolven en de structuur van de plant. Ik heb de kennis om dat te beoordelen omdat ik in het verleden bij een loonwerker heb gewerkt als arbeider op het land. De mais had ook dezelfde hoogte”.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard:
“ Volgens mij was het ook dezelfde mais. Dat kun je zien aan kleur en hoogte. Ik ben 30 jaar landbouwer geweest en heb al heel wat mais gezien dus ik kan dat beoordelen”.
2.5.1.
Verder heeft partij [de maatschap] nog een verklaring in het geding gebracht van [bedrijfsadviseur] . [bedrijfsadviseur] is bedrijfsadviseur rundveehouderij en stelt uit dien hoofde ook over veel kennis met betrekking tot ruwvoer, zoals snijmais, te beschikken. Op grond van de hem getoonde foto’s komt hij tot de conclusie dat het om dezelfde mais gaat. Hij baseert dat op het feit dat er geen verschil in hoogte, bladstand en bladkleur waarneembaar is tussen de mais rechts van de persoon op de hem getoonde foto’s en links van die persoon. De kantonrechter begrijpt dat deze persoon bij de grenspaal tussen beide percelen staat.
2.5.2.
Daar staat dan weer tegenover dat [gedaagde partij] verklaringen heeft overgelegd van het bedrijf dat de mais op zijn perceel heeft gezaaid waaruit blijkt dat er vele maisrassen zijn, sommigen eigenlijk niet van elkaar te onderscheiden zijn en enkel genetisch onderzoek hierover uitsluitsel kan geven.
2.5.3.
Op grond van deze verklaringen kan naar het oordeel van de kantonrechter niet vastgesteld worden dat het om dezelfde mais moet gaan. De getuigen van de kant van Maatschap [de maatschap] baseren zich op uiterlijke kenmerken waarbij de getuige [bedrijfsadviseur] zijn beoordeling ook nog heeft moeten doen op basis van een aantal foto’s. Hij heeft de mais niet zelf gezien. Afgaande op de informatie van het door [gedaagde partij] ingeschakelde loonbedrijf, dat er ongeveer 285 maissoorten zijn, komt het de kantonrechter aannemelijk voor dat niet altijd aan de buitenkant te zien zal zijn om welk ras het gaat. Anderzijds, de verklaringen van de getuigen, inhoudende dat er geen waarneembare verschillen zijn, geven ook geen steun aan een veronderstelling dat het om verschillende soorten mais zou gaan.
2.6.
Is de mais op perceel M15 door [gedaagde partij] gezaaid
Wat betekent het vorenstaande nu voor de vraag of [gedaagde partij] de mais op perceel M15 heeft gezaaid? [gedaagde partij] heeft op zijn perceel mais laten inzaaien. Hij heeft de loonwerker de grens aangewezen tot waar deze mocht zaaien. Welke plaats [gedaagde partij] heeft aangewezen als zijnde de grens is echter in het ongewisse gebleven.
Op beide percelen is tegelijk gezaaid. Dat volgt uit een aantal omstandigheden. Allereerst is de mais op het perceel van [gedaagde partij] en op perceel M15 van oost naar west gezaaid. Zaaien in een andere richting is feitelijk onmogelijk wegens gebrek aan keerruimte voor de machine. Verder staat de mais op beide percelen in doorlopende rijen. Dat is niet goed voorstelbaar als er geen doorlopende zaaibeweging zou zijn geweest. Als de “onbekende derde” al de gave zou hebben om zijn machine zo te plaatsen dat hij exact kan zaaien in het verlengde van de door [gedaagde partij] aangelegde rijen mais, dan ontbreekt ieder inzicht waarom iemand zich die moeite zou willen nemen. Bovendien is er in het geheel geen onderbreking in de mais waarneembaar op de perceelgrens. Als er op verschillende momenten zou zijn gezaaid zou er van zo een onderbreking – waar de een is opgehouden en de ander is begonnen - sprake moeten zijn. Ook de keersporen van een machine, die daar dan zichtbaar zouden moeten zijn, ontbreken.
Bij antwoordconclusie na enquete brengt [gedaagde partij] nog de geheel nieuwe stelling naar voren dat de maisrijen op perceel M15 met een handzaaimachine ingezaaid zouden kunnen zijn. Hiervoor is geen landbouwmachine nodig, dus er zijn geen sporen in de grond en omdat de machine zo licht is kan deze exact geplaatst worden, ook in het verlengde van een rij mais op het land van [gedaagde partij] . Nog los van het feit dat [gedaagde partij] deze stelling veel te laat aanvoert – Maatschap [de maatschap] kan er niet meer op reageren – wordt er door hem niets aangevoerd waardoor het maar een beetje aannemelijk wordt dat zo een apparaat gebruikt zou kunnen zijn. De kantonrechter gaat hieraan dan ook voorbij.
Dat het dezelfde soort mais is is niet vast komen te staan. Maar in ieder geval is er ook geen sprake van uiterlijk waarneembare verschillen tussen de mais op beide percelen zodat dit feit geen afbreuk doet aan het bewijs dat volgt uit hetgeen hiervoor is opgesomd.
Voor de kantonrechter staat hiermee vast dat de loonwerker in opdracht van [gedaagde partij] ook een deel van perceel M15 heeft ingezaaid met mais. Maatschap [de maatschap] is geslaagd in de bewijsopdracht.
2.7.
De omvang van de verbeurde boete
In de vaststellingsovereenkomst, die ter gelegenheid van de comparitie van partijen op
14 februari 2013 bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is opgesteld, is afgesproken dat zowel [gedaagde partij] als Maatschap [de maatschap] perceel M15 niet zullen betreden en gebruiken, noch laten betreden of gebruiken. Door de loonwerker opdracht te geven te zaaien op (een deel van) M15 heeft [gedaagde partij] die afspraak geschonden.
2.7.1.
Op het betreden of gebruiken, of laten betreden of gebruiken, van perceel M15 is in de vaststellingsovereenkomst een boete gesteld van € 250 per dag met een maximum van
€ 10.000. Door [gedaagde partij] wordt, uiterst subsidiair, betoogd dat als hij de vaststellingsovereenkomst al overtreden zou hebben dat maar één keer gebeurd is. Namelijk toen de mais werd ingezaaid. Dus is hij maximaal € 250 verschuldigd geworden.
2.7.2.
De kantonrechter gaat niet mee in deze visie van [gedaagde partij] . Op de dag van het inzaaien van de mais is de grond door hem, althans in zijn opdracht, betreden. Daarna diende de grond om de door [gedaagde partij] gezaaide mais te laten groeien en dat is een vorm van gebruik van de grond. Dat gebruik heeft meer dan 40 dagen geduurd zodat de maximale dwangsom van € 10.000,- verschuldigd is geworden.
2.7.3.
Door [gedaagde partij] zijn geen andere omstandigheden aangevoerd die eventueel aanleiding zouden kunnen zijn om de boete niet in volle omvang op te leggen.
2.8.
Gelet op al het vorenstaande zal de door Maatschap [de maatschap] gevorderde verklaring voor worden toegewezen alsmede het gevorderde bedrag van € 10.000,00 ter zake van verbeurde dwangsommen. Maatschap [de maatschap] heeft niet gesteld vanaf welke datum/data de dwangsommen opeisbaar zijn, reden waarom de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.
2.9.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Maatschap [de maatschap] worden begroot op:
  • dagvaarding € 79,38
  • griffierecht 471,00
  • salaris gemachtigde 1.500,00 ( 6 x tarief € 250,00)
  • getuige-taxen
totaal € 2.260,38.
2.10.
De mee gevorderde nakosten zullen, bij gebreke van een specificatie, worden afgewezen.
2.11.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals hierna te vermelden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde partij] in strijd heeft gehandeld met de vaststellingsovereenkomst tussen partijen van 14 februari 2013 en dat [gedaagde partij] dientengevolge dwangsommen heeft verbeurd van in totaal € 10.000,00;
3.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen bewijs van kwijting aan Maatschap [de maatschap] te betalen een bedrag van € 10.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2016 tot de dag der voldoening,
3.3.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van Maatschap [de maatschap] gevallen en tot aan de datum van uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.260,38, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken.
type: FL
coll: