In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 5 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen DRES MASTER FUND II B.V. en twee gedaagden, die in persoon procedeerden. De eisende partij vorderde een hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van € 1.324,11, vermeerderd met rente en kosten, naar aanleiding van schade bij de eindoplevering van een huurwoning. De huurovereenkomst was per 30 november 2015 beëindigd, waarna een voorinspectie en een eindinspectie hadden plaatsgevonden. De gedaagden voerden verweer en stelden dat zij alle gebreken die bij de inspecties waren opgemerkt, hadden hersteld. De kantonrechter heeft de vordering van de eisende partij beoordeeld aan de hand van de overgelegde stukken en foto’s.
De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij niet voldoende had aangetoond dat de gedaagden aansprakelijk waren voor de gevorderde kosten. De vordering met betrekking tot tuinonderhoud werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Voor de schoonmaak van de woning werd een bedrag van € 221,40 toegewezen, terwijl de vordering voor herstel van beschadigingen werd gematigd tot € 100,00. Daarnaast werd de eisende partij in het gelijk gesteld voor de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, maar deze werden beperkt tot het wettelijke tarief op basis van de toegewezen hoofdsom.
De kantonrechter besloot de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.M.P. Brouns.