4.3.1.[eisers] c.s. vordert dat aan de veroordeling van [gedaagden] c.s. om toegang te verlenen tot zijn perceel een dwangsom wordt gekoppeld van € 250,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagden] c.s. na betekening van het vonnis nalaat aan deze veroordeling te voldoen.
4.3.1.1. [gedaagden] c.s. heeft daartegen geen verweer gevoerd.
4.3.1.2. Gelet op het door [gedaagden] c.s. ingenomen standpunt dat inhoudt dat de werkzaamheden aan de hemelwaterafvoer kunnen worden verricht zonder dat het betreden van zijn perceel daarvoor noodzakelijk is én gelet op de, op zijn zachtst gezegd, zeer moeizame verstandhouding tussen partijen, acht de voorzieningenrechter een prikkel tot nakoming in de vorm van een dwangsom aangewezen. In zoverre is ook deze vordering van [eisers] c.s. toewijsbaar. Aangezien partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn overeengekomen dat zij gedurende twee weken na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis over en weer geen dwangsommen zullen verbeuren, zal de voorzieningenrechter bepalen dat [gedaagden] c.s. een dwangsom van € 250,00 per dag zal verbeuren voor iedere dag dat hij na betekening van dit vonnis, maar niet eerder dan veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, nalaat aan de hoofdveroordeling te voldoen.
Tot slot ziet de voorzieningenrechter aanleiding de te verbeuren dwangsommen te maximeren tot € 10.000,00.
4.3.2.Ten slotte vordert [eisers] c.s. dat de voorzieningenrechter de bij vonnis van 14 december 2016 aan hem opgelegde dwangsom opheft, dan wel vermindert dan wel opschort, een en ander op de wijze zoals geformuleerd in het petitum van de dagvaarding.
4.3.2.1. Daartegen heeft [gedaagden] c.s. wel verweer gevoerd.
4.3.2.2. Alvorens over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van deze vordering, hecht de voorzieningenrechter, voor alle duidelijkheid en ter voorkoming van misverstanden, eraan op te merken dat [eisers] c.s. in de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling gemaakte afspraak die inhoudt dat partijen gedurende twee weken na dagtekening van dit vonnis over en weer geen dwangsommen zullen verbeuren geen aanleiding heeft gezien deze vordering in te trekken. De voorzieningenrechter komt dan ook toe aan een beoordeling daarvan.
4.3.2.3. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de aan [eisers] c.s. opgelegde dwangsom per direct op te heffen dan wel te verminderen tot nihil. [eisers] c.s. heeft in dit verband weliswaar aangevoerd dat hij door toedoen van [gedaagden] c.s. niet in staat is om over te gaan tot aanpassing van de hemelwaterafvoer, maar de voorzieningenrechter gaat ervan uit dat [gedaagden] c.s. nu hij bij dit vonnis op straffe van een dwangsom daartoe wordt veroordeeld, die medewerking wél zal verlenen.
4.3.2.4. Wat betreft de volgens [eisers] c.s. bestaande onduidelijkheid van de hoofdveroordeling - de hemelwaterafvoer aanpassen zodanig dat deze niet meer overloopt en afwatert op het perceel van [gedaagden] c.s. - en de volgens hem daaruit voortvloeiende feitelijke onmogelijkheid om aan een dergelijke veroordeling te voldoen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De hoofdveroordeling in het vonnis van 14 december 2016 houdt in dat [eisers] c.s. de hemelwaterafvoer moet aanpassen zodanig dat deze niet meer afwatert en / of overloopt op het perceel van [gedaagden] c.s. Die norm is op zichzelf helder; hemelwater afkomstig van het perceel van [eisers] c.s. mag in het geheel niet (dus ook niet bij noodweer) overlopen en / of afwateren op het perceel van [gedaagden] c.s. Op basis hiervan kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de hoofdveroordeling onduidelijk is en dat het om die reden feitelijk onmogelijk is voor [eisers] c.s. om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Voor de conclusie dat de hoofdveroordeling onduidelijk is, zou pas plaats zijn als zou kunnen of moeten worden aangenomen dat óók nadat de werkzaamheden aan de hemelwaterafvoer zijn uitgevoerd, nog steeds het risico bestaat dat de hemelwaterafvoer in enige mate overloopt en afwatert op het perceel van [gedaagden] c.s. In dat geval zou het, gelet op de inhoud van de hoofdveroordeling, de vraag zijn of [gedaagden] c.s. niet toch in enige mate zou hebben te dulden dat de hemelwaterafvoer overloopt en / of afwatert op zijn perceel. Als die vraag bevestigend moet worden beantwoord, acht de voorzieningenrechter het voorstelbaar dat [eisers] c.s. behoefte heeft aan een concrete norm op dit punt. Een en ander dient evenwel niet in deze procedure, maar in hoger beroep aan de orde te komen, nu dit de inhoud van de hoofdveroordeling en de vraag of deze in stand kan blijven, raakt. Hierin kan dan ook evenmin grond worden gevonden om de opgelegde dwangsom op te heffen of tot nihil te verminderen.
4.3.2.5. Dit laat overigens onverlet dat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen dat de hemelwaterafvoer, volgens de door [eisers] c.s. als productie 8 in het geding gebrachte berekening van [naam loodgietersbedrijf] , na uitvoering van de werkzaamheden een afvoercapaciteit zal hebben van 540 l/min., terwijl de benodigde afvoercapaciteit, daar waren partijen het in ieder geval tijdens de mondelinge behandeling over eens, 514 l/min. bedraagt. De voorzieningenrechter gaat, bij gebrek aan aanwijzingen die op het tegendeel duiden, daarom in ieder geval in deze procedure ervan uit dat geen hemelwater meer afwatert en / of overloopt op het perceel van [gedaagden] c.s., als de hemelwaterafvoer na uitvoering van de werkzaamheden een afvoercapaciteit heeft van 540 l/min.
4.3.2.6. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding om de looptijd van de opgelegde dwangsom gedurende enige tijd op te schorten. Partijen zijn reeds overeengekomen dat zij gedurende twee weken na dagtekening van dit vonnis over en weer geen dwangsommen zullen verbeuren. Het valt evenwel, zeker gelet op de aankomende “bouwvak”, niet uit te sluiten dat Loodgietersbedrijf [naam loodgietersbedrijf] en / of andere in verband met de uitvoering van de werkzaamheden door [eisers] c.s. in te schakelen bedrijven niet binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis beschikbaar zullen zijn en de betreffende werkzaamheden in die periode volledig kunnen afronden. [eisers] c.s. vordert in dit verband dat de datum waarop [gedaagden] c.s. [eisers] c.s. en de betreffende werklieden toegang tot zijn perceel verschaft om de werkzaamheden te doen uitvoeren, als ingangsdatum van de opschorting wordt gehanteerd, maar hierin volgt de voorzieningenrechter hem niet. Enerzijds omdat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat [gedaagden] c.s. datgene waartoe hij, op straffe van een dwangsom, wordt veroordeeld zal naleven en anderzijds ter voorkoming van discussies (en executiegeschillen) tussen partijen over de vraag op welke datum [gedaagden] c.s. [eisers] c.s. en de werklieden toegang heeft verschaft tot zijn perceel. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter bepalen dat de ingangsdatum van de bij vonnis van 14 december 2016 aan [eisers] c.s. opgelegde dwangsommen gedurende twee maanden, ingaande vanaf twee weken na dagtekening van dit vonnis, wordt opgeschort.
4.3.2.7. De voorzieningenrechter zal anders dan [eisers] c.s. vordert, hierbij niet beslissen dat geen dwangsommen verschuldigd zullen zijn voor zover de hemelwaterafvoer van [eisers] c.s. voldoet aan de NEN-norm 3215. Een dergelijke beslissing gaat het bestek van artikel 611d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarop de vordering van [eisers] c.s. tot opheffing dan wel vermindering dan wel opschorting van de looptijd van de dwangsom is gebaseerd, te buiten. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar hetgeen zij in rechtsoverweging 4.3.2.4. heeft overwogen.