3.2Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De politie heeft gerelateerd dat er op 15 mei 2016 omstreeks 10:00 uur een aanrijding heeft plaatsgevonden op de Beltweg in Siebengewald. Ter plaatse zagen zij dat een motorrijder aan de westzijde van de weg in de berm lag en werd gereanimeerd. Op de akker in de directe nabijheid stond een tractor en aan de westzijde van de weg lag in de berm een motor met het kenteken [kenteken] . De verbalisanten werden aangesproken door de verdachte, die mededeelde dat hij de bestuurder van de tractor was. Hij vertelde dat hij uit de richting van Siebengewald was gekomen en linksaf de akker op wilde rijden. Tijdens het afdraaien naar de in- en uitrit hoorde hij een klap. De verdachte had de tractor op verzoek van de omstanders op de akker geplaatst.
De motorrijder [slachtoffer] is op 16 mei 2016 omstreeks 21:38 uur aan de gevolgen van de aanrijding overleden.
De verdachte heeft verklaard dat hij dagelijks op een tractor rijdt en ter plaatse goed bekend is. In en om de tractor zijn drie spiegels gemonteerd, waarin hij goed naar achteren kan kijken. Hij geeft aan dat toen hij het punt naderde dat hij linksaf wilde slaan, hij in de spiegels zag dat er geen verkeer van achteren naderde. Hij keek in de binnenspiegel en in de linker buitenspiegel. De verdachte heeft ook richting naar links aangegeven. Hij zag dat er geen tegenliggers kwamen en is linksaf geslagen met de bedoeling de akker op te rijden. De verdachte had goed in de binnenspiegel gekeken en was er vast van overtuigd dat er geen verkeer achter of naast hem zat toen hij van richting veranderde. Hij weet niet of hij nog over zijn linkerschouder heeft gekeken. Voordat hij daadwerkelijk afsloeg, had hij zijn snelheid teruggebracht en reed bijna stapvoets. Opeens hoorde de verdachte een knal, waarna hij meteen is gestopt. Hij stond stil met de tractor op de oprit tussen het fietspad en de rijbaan. Pas nadat hij was uitgestapt, zag de verdachte dat er een aanrijding met een motorrijder had plaatsgevonden.
Ter terechtzitting van 16 juni 2017 heeft de verdachte verklaard dat hij in zijn binnenspiegel recht zicht naar achteren had. De buitenspiegels stonden iets naar beneden gedraaid, zodat hij zicht had op de zijkanten van de eg, welke aan de tractor gekoppeld was. Reden daarvoor is dat hij dan in de bebouwde kom kan voorkomen dat hij geparkeerde auto’s raakt.
De Forensische Opsporing, afdeling VerkeersOngevallenAnalyse (hierna: VOA), heeft technisch onderzoek gedaan naar de aanrijding. Daarin wordt weergegeven dat het verkeersongeval plaatsvond op de Beltweg, gelegen buiten de bebouwde kom van Siebengewald, gemeente Bergen, ter hoogte van een inrit naar een perceel akkerland. Het ongeval vond gezien in de richting van de Brugfortsstraat plaats op een recht weggedeelte van de Beltweg. De rijbaan had een breedte van circa 6,2 meter en was door middel van een onderbroken witte streep verdeeld in twee rijstroken. De ter plaatste toegestane maximum-snelheid bedraagt 80 km/u. Op de linkerrijbaan is onder andere een remblokkeerspoor aangetroffen met een lengte van ongeveer 5,1 meter, getekend door de banden van de Aprillia motor van het slachtoffer. Door VOA werd voorts geconstateerd dat de linkerbuitenspiegel van de tractor naar beneden stond gericht, waardoor er hoofdzakelijk zicht werd verkregen op de linkerzijde kort achter de tractor (ongeveer 5 meter op grondniveau), alsmede de linkerzij van de gekoppelde rotor eg. Met deze spiegel was geen zicht te krijgen op het verkeer dat de tractor van achteren naderde. Ook de rechterbuitenspiegel bevond zich in enigszins naar rechts gekantelde toestand. Het zicht dat via deze spiegel werd verkregen werd links begrensd door een rechte lijn ongeveer parallel aan de rechter zijkant van de cabine. Aan de achterzijde van de tractor werd via deze spiegel geen zicht verkregen. In de binnenspiegel was zicht mogelijk in een vlak recht achter en naar de rechterzijde achter de tractor over ruime afstand. Naar de linkerzijde, vooral kort achter de tractor, was geen zicht mogelijk. De VOA heeft hieruit geconcludeerd dat de bestuurder van de tractor in de linker buitenspiegel geen zicht kon hebben op het verkeer dat zich links dicht naast hem bevond. Het zichtveld in de linker spiegel voldeed niet aan de omschrijving gesteld in de Regeling voertuigen. In de binnenspiegel werd het zichtveld, in het bijzonder op afstand achter de tractor, deels wel bestreken.
Op basis van de aangetroffen sporen en schade heeft de VOA geconstateerd dat de bestuurder van de Steyl- tractor reed over de Beltweg, komende uit de richting van de Nieuweweg. De bestuurder van de Aprillia motor reed in dezelfde richting. Ter hoogte van de inrit naar de akker reed de bestuurder van de tractor linksaf deze inrit in. De bestuurder van de motor reed op dat moment, gezien de rijrichting, op de linkerrijstrook van de Beltweg, mogelijk met de bedoeling de voor hem rijdende tractor te gaan inhalen. Op het moment dat de bestuurder van de tractor de inrit juist was opgereden en de linker rijstrook geheel blokkeerde, botste de bestuurder van de motor tegen de linkerzijkant van de tractor met de daaraan gekoppelde rotor eg. De motor botste tegen de rotor eg alsmede tegen de band van het linker achterwiel van de tractor. De bestuurder van de motor raakte als gevolg van de aanrijding ernstig gewond en kwam later, op 16 juni 2016 omstreeks 21:38 uur, aan de gevolgen van zijn verwondingen te overlijden.
In de aanvullende VOA wordt over het zicht in de spiegels aangegeven dat in artikel 5.8.45 van de Regeling voertuigen staat vermeld dat de bestuurder het vlakke weggedeelte vanaf tien meter gemeten vanaf de spiegel tot aan de horizon dient te kunnen overzien. Hiervan was geen sprake, omdat het zichtveld eindigde op het grondvlak ongeveer vijf meter achter het voertuig. Zelfs in een aangepaste zithouding eindigde het zichtveld voor het beginpunt van het verplichte zichtveld. Voorts wordt aangegeven dat het remblokkeerspoor werd aangetroffen vrijwel parallel aan de lengte as van de Beltweg, links op de linker rijstrook, dit gezien de rijrichting. Dit impliceert dat de bestuurder van de motor zijn zijwaartse beweging naar links reeds had voltooid. In de binnenspiegel bestond de mogelijkheid voor de bestuurder van de tractor een van achteren naderende bestuurder van de motor reeds langere tijd waar te nemen. De Beltweg voor de plaats van het ongeval heeft een over ruime afstand een recht verloop. Van een bestuurder van landbouwtrekkers (toegestane maximumsnelheid 25 km/u) mag worden verwacht dat zij zich bewust zijn van het snelheidsverschil met overige motorvoertuigen (toegestane maximumsnelheid 80 km/u). Het is zeer waarschijnlijk dat de bestuurder van de tractor alvorens links af te slaan zijn snelheid heeft verminderd om de bocht te kunnen maken. Een bochtsnelheid van 5 tot 10 km/u lijkt hierbij reëel om aan te nemen. Het resultaat daarvan is dat het onderlinge snelheidsverschil substantieel toeneemt van 55 km/u (15,27 m/s) naar 70 a 75 km/u (19,44 a 20,83 m/s) en daarmee de onderlinge tussenruimte versneld afneemt. Het remblokkeerspoor werd aangetroffen op een afstand van 24,8 meter voor de vastgestelde botsplaats. Indien er vanuit wordt gegaan dat het rem-blokkeerspoor de eerste reactie (noodremming) was van de bestuurder van de motor, dan ligt het perceptiepunt van de bestuurder de afstand afgelegd in de reactietijd daarvoor. Bij een snelheidsverschil tussen de 70 en 75 km/u was het voor de bestuurder van de motor onmogelijk om zijn motor bijtijds tot stilstand te brengen. Op basis hiervan heeft de VOA geconcludeerd dat de bestuurder van de motor op het benaderde perceptiepunt reeds was aangevangen met het inhalen van de voor hem rijdende tractor. Tevens kan worden vastgesteld dat op dat punt de bestuurder van de tractor in de linker buitenspiegel geen zicht had op de bestuurder van de motor. Gezien het zichtveld van de binnenspiegel zal de motor gedurende de inhaalmanoeuvre uit het zichtveld verdwijnen. Bovendien was de bestuurder van de tractor gezien de bouw van de cabine, rondom ruiten, alvorens links af te slaan in de gelegenheid door over zijn schouder te kijken zicht te nemen op eventueel links naast hem dan wel dicht achter hem rijdend verkeer.
Overwegingen
Op basis van vorenstaande bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende gang van zaken:
Op 15 mei 2016 reed de verdachte in zijn tractor met daarachter een eg over de Beltweg te Siebengewald. Gekomen bij zijn akker, wilde de verdachte linksaf slaan teneinde de op- en afrit van de akker op te rijden. De verdachte heeft verklaard dat hij voordat hij wilde afslaan in zijn spiegels heeft gekeken, maar geen verkeer van achteren zag naderen en linksaf is geslagen. Vervolgens is er een aanrijding ontstaan met de motor van [slachtoffer] , aan de gevolgen waarvan [slachtoffer] is overleden.
De vraag die beantwoordt moet worden is of verdachte door zijn verkeersgedrag artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) heeft overtreden. Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW, is vereist dat het rijgedrag van verdachte ten minste zeer dan wel aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en ook naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW.
Bij de beantwoording van deze vraag gaat de rechtbank uit van de volgende omstandigheden:
Het zichtveld van de spiegels
Artikel 5.8.45 van de Regeling voertuigen vereist dat verdachte in de spiegel het vlakke weggedeelte
vanaftien meter gemeten vanaf de spiegel tot aan de horizon dient te kunnen overzien. Hiervan was voor de linker buitenspiegel op de tractor van de verdachte geen sprake. Het zichtveld eindigde immers op het grondvlak ongeveer vijf meter achter het voertuig, zo blijkt uit de VOA. Dit geldt ook wanneer op dit punt de constateringen van de door de verdediging ingebrachte rapportage van Meuwissen worden gevolgd. Immers, hierin wordt geconstateerd dat de verdachte in de linker buitenspiegel zicht had op het vlaktk weggedeelte
tot8,5 meter gemeten vanaf de spiegel. Ook in het scenario waarvan Meuwissen uitgaat, was dus vanuit de linker buitenspiegel geen zicht mogelijk vanaf tien meter gemeten vanaf de spiegel tot aan de horizon. In de binnenspiegel was zicht mogelijk in een vlak recht achter en naar de rechterzijde achter de tractor over ruime afstand. Naar de linkerzijde, met name kort achter de tractor, was volgens de VOA geen zicht mogelijk. De VOA heeft hieruit geconcludeerd dat de bestuurder van de tractor in de linker buitenspiegel geen zicht kon hebben op het verkeer dat zich links achter hem dan wel links dicht naast hem bevond.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de linker buitenspiegel niet voldeed aan de in artikel 5.8.45 van de Regeling voertuigen gestelde eisen en dat de verdachte daardoor geen deugdelijk zicht had op het weggedeelte achter en dicht naast zijn tractor aan de linkerzijde.
De positie van de motorrijder
Door de VOA is op de linker rijbaan een remblokkeerspoor aangetroffen afkomstig van de motor. Het begin van dit remspoor ligt op 24,8 meter vanaf de vastgestelde botsplaats. De rechtbank gaat er, zoals ook door de VOA wordt geconstateerd, vanuit dat het begin van dit spoor de eerste reactie (noodremming) van de motorrijder was. Het perceptiepunt van de motorrijder ligt gelet op de reactietijd op enige afstand daarvoor. Wanneer de rechtbank een reactietijd van één seconde aanneemt, dan betekent dat bij de maximaal toegestane snelheid van 80 km/u (22,22 m/s) een afstand van 22,22 meter extra voor het begin van het remblokkeerspoor. Gelet op de situatie ter plaatse, namelijk een rechte weg, geen tegenliggers en het snelheidsverschil tussen de motor en de tractor (70 à 75 km/u), acht de rechtbank het aannemelijk dat de motorrijder, op het moment dat de verdachte besloot links af te slaan, reeds met een inhaalmanoeuvre was begonnen en daartoe op de linker rijbaan reed op een afstand van ongeveer 47 á 50 meter.
Gelet op het door de VOA geconstateerde zichtveld van de binnenspiegel stelt de rechtbank vast dat de motorrijder op dit punt nog niet in het zichtveld van de binnenspiegel was waar te nemen. Voorts bood de linkerbuitenspiegel enkel zicht op het linker weggedeelte
tot- in het voor de verdachte meest gunstige geval - 8,5 meter, gemeten vanaf de spiegel. De motorrijder was daardoor ook niet in de linkerbuitenspiegel waar te nemen. Het feit dat de verdachte de motorrijder niet heeft gezien in de spiegels, zoals hij zelf heeft verklaard, acht de rechtbank te wijten aan het feit dat de linkerbuitenspiegel niet volgens de eisen van artikel 5.8.45 van de Regeling voertuigen was afgesteld. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij zich er van bewust was dat de buitenspiegels naar binnen waren gedraaid, teneinde meer zicht te hebben op de zijkanten van de eg, die achter de tractor bevestigd was.
Op grond van vorenstaande concludeert de rechtbank dat de verdachte als ervaren bestuurder van landbouwvoertuigen voor vertrek de linkerbuitenspiegel van zijn tractor niet volgens de wettelijke vereisten, voor gebruik op de openbare weg, heeft afgesteld, waardoor hij niet kon zien wat zich links (dicht) achter de tractor afspeelde. Hij is vervolgens in deze tractor met aangekoppeld landbouwwerktuig gaan rijden. Op een recht stuk weg, waar ter plaatse een maximumsnelheid van 80 km/u geldt en het snelheidsverschil met medeweggebruikers dus groot kan zijn, is de verdachte links afgeslagen. Daarbij heeft hij geen voorrang verleend aan de motorrijder die hem op dat moment aan het inhalen was. De verdachte was zich bewust van het feit dat de linkerbuitenspiegel op de zij-/achterkant van het aangekoppelde landbouwwerktuig was gericht, maar hij heeft geen compenserende maatregelen genomen door bijvoorbeeld over zijn linkerschouder te kijken. Had hij dit gedaan, dan zou hij waarschijnlijk de motorrijder nog hebben zien aankomen. Deze omstandigheden samen bezien, acht de rechtbank aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.