ECLI:NL:RBLIM:2017:6104

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
04 5330027 CV 16-8412
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van opvolgend bewindvoerder ter zake van onterecht ontvangen bewindvoerdersloon

In deze zaak vorderde de Stichting Bewindvoering Zuid-Nederland (SBZ) betaling van een bedrag van € 8.671,88 van de ontslagen bewindvoerder, [gedaagde partij], wegens onterecht in rekening gebrachte vergoedingen voor bewindvoering en mentorschap. De kantonrechter had eerder op 28 november 2012 [gedaagde partij] ontslagen als bewindvoerder en SBZ benoemd als opvolgend bewindvoerder. SBZ stelde dat [gedaagde partij] geen boedelbeschrijving en geen verantwoording had ingediend, en dat hij ten onrechte vergoedingen in rekening had gebracht voor zijn werkzaamheden en die van zijn echtgenote, die als mentor had gefungeerd. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde partij] niet kon aantonen dat hij recht had op de door hem gevraagde vergoedingen en dat hij niet ontvankelijk was in zijn tegenvordering voor de vergoeding van het mentorschap van zijn echtgenote, omdat hij niet kon aantonen dat hij daartoe gemachtigd was. De vordering van SBZ werd toegewezen, en [gedaagde partij] werd veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5330027 \ CV EXPL 16-8412
Vonnis van de kantonrechter van 28 juni 2017
in de zaak van:
STICHTING BEWINDVOERING ZUID-NEDERLAND, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [X],
gevestigd te Sittard,
eisende partij in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde mr. L.G.T. Paulus,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna SBZ en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure in conventie en in reconventie

1.1.
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 26 april 2017.
1.2.
Ter uitvoering van voormeld tussenvonnis heeft [gedaagde partij] een akte uitlating producties genomen.
1.3.
Hierna is wederom vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1.
[gedaagde partij] is gedurende de periode van 7 juli 2008 tot en met 31 november 2012 bewindvoerder geweest over de gelden en goederen van mevrouw [X] .
2.2.
Bij beslissing d.d. 28 november 2012 van de kantonrechter van de locatie Maastricht van deze rechtbank is [gedaagde partij] met ingang van 1 december 2012 ontslagen als bewindvoerder en is met ingang van 1 december 2012 SBZ benoemd als bewindvoerder over de gelden en goederen van mevrouw [X] .
2.3.
Bij brief van 9 april 2014 heeft SBZ aan [gedaagde partij] verzocht om een bedrag van
€ 8.671,88 over te maken op de bankrekening van mevrouw [X] op grond van door [gedaagde partij] ten onrechte in rekening gebrachte vergoedingen voor de bewindvoering en mentorschap.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
SBZ vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 8.671,88 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2012 tot de dag der voldoening en betaling van een bedrag van € 978,39 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
19 augustus 2016 tot de dag der voldoening, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde partij] vordert – samengevat – om SBZ te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.496,40.
3.3.
SBZ stelt – zakelijk weergegeven – dat [gedaagde partij] gedurende de periode dat hij bewindvoerder is geweest geen boedelbeschrijving en geen rekeningen en verantwoording heeft opgemaakt en ingediend. Volgens SBZ is door het bewindsbureau ook nimmer aan [gedaagde partij] een beloning toegekend. SBZ stelt derhalve dat [gedaagde partij] ten onrechte bewindvoerdersvergoedingen in rekening heeft gebracht. Voorts stelt SBZ dat de echtgenote van [gedaagde partij] een aantal jaren heeft gefungeerd als mentor van mevrouw [X] , maar dat mevrouw [gedaagde partij] gedurende die periode geen verslag bij het bewindsbureau heeft gediend en ook nooit een vergoeding heeft gevraagd voor de door haar verrichte werkzaamheden. SBZ is daarom van mening dat [gedaagde partij] de vergoedingen voor het mentorschap van zijn echtgenote ten onrechte in rekening heeft gebracht. Verder stelt SBZ dat [gedaagde partij] ten onrechte door Stichting Pergamijn in rekening gebrachte administratiekosten heeft doorberekend. Het voeren van een administratie behoort immers tot de taak van een bewindvoerder, zodat die kosten reeds zijn begrepen in de aan de bewindvoerder toekomende vergoeding. SBZ is van mening dat [gedaagde partij] alle door hem in rekening gebrachte bedragen aan mevrouw [X] dient terug te betalen.
3.4.
[gedaagde partij] voert verweer tegen de vordering van SBZ. Volgens [gedaagde partij] heeft hij wel degelijk rekeningen en verantwoording opgemaakt en ingediend en heeft hij derhalve recht op de door hem in rekening gebrachte vergoedingen. Met betrekking tot de door hem doorberekende kosten van de Stichting Pergamijn stelt [gedaagde partij] dat ook deze kosten terecht in rekening zijn gebracht. Verder stelt [gedaagde partij] dat zijn echtgenote een aantal jaren het mentorschap heeft gevoerd over mevrouw [X] zodat zij recht heeft op een vergoeding voor de door haar verrichte werkzaamheden. De tot december 2012 in rekening gebrachte vergoedingen zijn derhalve terecht. Omdat sinds december 2012 geen vergoeding meer is betaald, heeft zijn echtgenote recht op betaling over de periode van december 2012 tot en met 15 april 2016, zijnde een bedrag van € 3.496,40.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De over en weer ingestelde vorderingen hangen met elkaar samen zodat zij zich lenen voor gezamenlijke beoordeling.
4.2.
De kantonrechter overweegt dat niet van belang is het antwoord op de vraag of [gedaagde partij] gedurende de periode dat hij het bewind heeft gevoerd over de gelden en goederen van mevrouw [X] een boedelbeschrijving heeft opgemaakt en jaarlijks rekening en verantwoording heeft opgemaakt en ingediend over het door hem gevoerde bewind, maar wel het antwoord op de vragen of door de kantonrechter gedurende die periode jaarlijks aan [gedaagde partij] een vergoeding is toegekend voor het door hem gevoerde bewind en wat de hoogte is van die vergoeding. [gedaagde partij] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat aan hem een vergoeding voor het door hem gevoerde bewind is toegekend. Het verweer van [gedaagde partij] , dat hij over die jaren recht heeft op een vergoeding dient derhalve te worden verworpen. De vordering van SBZ die betrekking heeft op de vergoeding voor het gevoerde bewind dient derhalve aan SBZ te worden toegewezen.
4.3.
Vast staat dat mevrouw [echtgenote gedaagde partij] gedurende de periode van 7 juli 2008 tot 16 april 2016 mentor is geweest over mevrouw [X] . Door [gedaagde partij] is niet weersproken dat hij over de periode vanaf 7 juli 2008 tot november 2012 maandelijks een vergoeding in rekening heeft gebracht en heeft ontvangen betreffende dit mentorschap. [gedaagde partij] heeft niet betwist dat zijn echtgenote geen vergoeding heeft verzocht aan de kantonrechter voor het door haar gevoerde mentorschap. [gedaagde partij] heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat aan zijn echtgenote vergoedingen zijn toegekend door de kantonrechter. Dat betekent dat [gedaagde partij] ten onrechte die vergoedingen heeft ontvangen.
4.4.
De echtgenote van [gedaagde partij] heeft kennelijk een vordering op SBZ ter zake van de vergoeding voor het door haar gevoerde mentorschap over mevrouw [X] gedurende de periode van december 2012 tot en met 15 april 2016. Dit vorderingsrecht komt derhalve toe aan de echtgenote van [gedaagde partij] . Het enkele feit dat [gedaagde partij] en zijn echtgenote in gemeenschap van goederen zijn getrouwd maakt dit niet anders. [gedaagde partij] heeft ook niet gesteld dat hij door zijn echtgenote is gemachtigd om zich namens haar in de onderhavige procedure te voegen en namens haar een vordering in te stellen. Ook het standpunt van [gedaagde partij] dat hij en zijn echtgenote beiden vennoot zijn van de vennootschap onder firma Likras gaat niet op. Immers gesteld noch anderszins is gebleken dat de echtgenote van [gedaagde partij] in haar hoedanigheid van vennoot als mentor is benoemd, terwijl evenmin is gesteld dat de echtgenote [gedaagde partij] heeft gemachtigd om in die hoedanigheid namens haar een vordering in te stellen. [gedaagde partij] kan derhalve niet worden ontvangen in zijn vordering ter zake vergoeding voor het door zijn echtgenote gevoerde mentorschap.
4.5.
Tegen de vordering ter zake van betaalde administratiekosten aan Stichting Beheer Cliëntgelden Pergamijn, heeft [gedaagde partij] aanvankelijk als verweer aangevoerd dat SBZ die kosten van SBZ Beheer Cliëntgelden Pergamijn als onverschuldigd betaald zou dienen terug te vorderen en vervolgens heeft [gedaagde partij] als verweer aangevoerd dat SBZ geen bewijsstukken heeft overgelegd dat die kosten betaald zijn. SBZ heeft vervolgens jaaroverzichten overgelegd waaruit blijkt dat in 2009 € 28,00, in 2011 € 60 en in 2012
€ 60,00 door Stichting Beheer Cliëntgelden Pergamijn in rekening zijn gebracht. Over de jaren 2008 en 2010 heeft SBZ geen stukken overgelegd. [gedaagde partij] heeft niet betwist dat de betaalde administratiekosten aan Stichting Beheer Cliëntgelden Pergamijn voor rekening van [gedaagde partij] komen omdat de door die stichting verrichte werkzaamheden door [gedaagde partij] als bewindvoerder zelf verricht hadden moeten. Dit deel van de vordering zal derhalve eveneens aan SBZ worden toegewezen, echter tot een bedrag van € 148,00.
4.6.
SBZ heeft niet onderbouwd op grond waarvan [gedaagde partij] over de gevorderde hoofdsom wettelijke rente vanaf 1 december 2012 verschuldigd is, zodat die rente zal worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.
4.7.
SBZ heeft voldoende gesteld ter zake van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en heeft genoegzaam aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt ter zake van andere verrichtingen dan die waarvoor de artikelen 237 en verder van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te houden. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen derhalve eveneens worden toegewezen, alsook de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.
4.8.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van SBZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 94,08
  • griffierecht 79,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 848,08.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SBZ te betalen een bedrag van € 8.549,88, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2016 tot de dag der voldoening;
5.2.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie:
5.3.
verklaart [gedaagde partij] niet ontvankelijk in zijn vordering;
in conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van SBZ gevallen en tot op heden begroot op € 848,08;
5.5.
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken.
type: FL
coll: