ECLI:NL:RBLIM:2017:607

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
03/702580-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op winkel met bedreiging en toepassing adolescentenstrafrecht

Op 24 januari 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van een gewapende overval op een Aldi-winkel in Venlo op 16 maart 2016. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.A.Th.X. Vonken, stond terecht voor het stelen van geld en sigaretten, waarbij hij en zijn medeverdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gebruikten om de filiaalleider te bedreigen. Tijdens de zitting op 10 januari 2017 zijn de ouders van de verdachte en een vertegenwoordiger van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg gehoord. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen belemmeringen waren voor de vervolging. De rechtbank achtte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychologische rapportage die ADHD en PDD-NOS vaststelde. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 120 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan voorwaarden van begeleiding en behandeling. Daarnaast werd een werkstraf van 60 uren opgelegd. De benadeelde partijen, Aldi en de filiaalleider, kregen schadevergoedingen toegewezen, waarbij de rechtbank de vorderingen van Aldi gedeeltelijk toewijsde en de vordering van de filiaalleider matigde. De rechtbank besloot ook tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde werkstraf van 20 uren, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Parketnummer : 03/702580-16
Parketnummer : 03/135411-14 (tenuitvoerlegging)
Datum uitspraak : 24 januari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak van de minderjarige:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
10 januari 2017.
De rechtbank heeft op 10 januari 2017 gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.
Tevens zijn toen gehoord de ouders van de verdachte en de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI), afdeling jeugdreclassering, vertegenwoordigd door de heer [naam reclasseringsmedewerker] .
De benadeelde partij [slachtoffer] is niet verschenen ter terechtzitting. Evenmin is een vertegenwoordiger van de benadeelde partij Aldi verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 16 maart 2016 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of een hoeveelheid sigaretten, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan Aldi, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] (vervangend filiaalleider Aldi), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gericht (gehouden) op die [slachtoffer] en/of (vervolgens) dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben doorgeladen.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens aangevoerd dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbankDe beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd:
- de aangifte van [naam aangever] namens Aldi op 16 maart 2016; [2]
- de aangifte van [slachtoffer] op 16 maart 2016; [3]
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2017. [4]
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
op 16 maart 2016 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en een hoeveelheid sigaretten, toebehorende aan Aldi, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] (vervangend filiaalleider Aldi), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk bedreiging met geweld hierin bestond, dat zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht gehouden op die [slachtoffer] en dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft doorgeladen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1.
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
diefstal door twee verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Door de psycholoog drs. M.H. Keppel is op 4 juli 2016 omtrent de geestvermogens van verdachte een rapport uitgebracht. De deskundige komt - voor zover van belang - tot de conclusie:
  • dat de onderzochte is gediagnosticeerd met ADHD en PDD-NOS. Tevens is sprake van een oppositioneel opstandige gedragsstoornis. De onderzochte is als gevolg hiervan prikkelbaar, beïnvloedbaar en wantrouwig naar derden. Hij heeft een beperkt inlevingsvermogen en kan moeilijk de gevolgen van zijn gedragingen inschatten. Hierdoor is hij geneigd tot het zoeken van sensatievolle situaties en vertoont hij al snel grensoverschrijdend gedrag. De onderzochte communiceert agressief en heeft onvoldoende zelfinzicht. Tevens is sprake van een negatief sociaal netwerk en alcohol- en cannabisgebruik;
  • dat bij de onderzochte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of ziekelijke stoornis. Dat was ook zo ten tijde van de bewezenverklaarde misdrijven. Nu de onderzochte evenwel geen uitleg wil geven over het tenlastegelegde feit, kan geen advies worden gegeven over de toerekenbaarheid van de onderzochte. Wel is voorstelbaar dat het tenlastegelegde feit in verminderde mate aan de onderzochte is toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapportage gegeven conclusies. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij, mede gelet op hetgeen ter zitting aan de orde is geweest, uitgaat van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten aanzien van het strafbare feit..

7.De oplegging van straf

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gelet op de persoon van de verdachte gevorderd het adolescentenstrafrecht op te leggen.
Voorts heeft de officier van justitie op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 270 dagen, waarvan 223 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Gedurende de proeftijd dient de verdachte zich te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de GI, ook als dat inhoudt deelname aan de behandeling bij Topaze, voor zolang de GI dat noodzakelijk acht. Voorts dient de verdachte gedurende de proeftijd mee te werken aan een behandeling bij forensische psychiatrische polikliniek De Horst te Venlo, Stevig te Oostrum of Vincent Van Gogh GGZ te Venlo, dan wel een soortgelijke instelling, indien en zolang de GI een dergelijke behandeling noodzakelijk acht
Voorts heeft de officier van justitie gelet op de ernst van het feit gevorderd een werkstraf op te leggen voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende jeugddetentie.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht in het voordeel van de verdachte rekening te houden met de rapportage van de deskundige, waaruit blijkt dat voorstelbaar is dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Gelet hierop en gelet op de oriëntatiepunten straftoemeting voor jeugdigen, heeft de raadsman verzocht de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke jeugddetentie te matigen naar een jeugddetentie voor de duur van
4 maanden, waarvan 47 dagen onvoorwaardelijk. Voorts heeft de raadsman verzocht de door de officier van justitie gevorderde werkstraf te matigen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf. Samen met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft hij een overval gepleegd op de Aldi in Venlo, terwijl medeverdachte [medeverdachte 2] met een vriendin in de auto zat te wachten. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben, voorzien van bivakmutsen en een op een wapen gelijkend voorwerp (BB-gun), het slachtoffer [slachtoffer] gedwongen de kassalade af te geven en hebben de inhoud van deze lade, een grote hoeveelheid geld, meegenomen. Hierbij bedreigde medeverdachte [medeverdachte 1] het slachtoffer met het BB-gun en laadde hij dit een op een vuurwapen gelijkend voorwerp zelfs door om het slachtoffer extra angst aan te jagen. Daarna namen [medeverdachte 1] en de verdachte, nadat het slachtoffer onder de dreiging van het BB-gun het rek van de sigaretten had geopend, een hoeveelheid sigaretten uit de winkel weg. Uiteindelijk verlieten zij samen al rennend de winkel en zijn zij weggereden met medeverdachte [medeverdachte 2] en diens vriendin. In de auto hebben zij vervolgens de buit verdeeld.
De rechtbank rekent de verdachte en zijn mededader het voorval zwaar aan. Door de bewezenverklaarde diefstal met dreiging met geweld wordt grote inbreuk op de geestelijke en lichamelijke integriteit van slachtoffers gemaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij slachtoffers van een delict als het bewezenverklaarde, lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid kunnen blijven bestaan, waardoor zij ernstig in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer worden belemmerd. Dat blijkt ook uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer [slachtoffer] , die spreekt van een traumatische ervaring. Het slachtoffer geeft aan dat hij de dagen na de overval nauwelijks heeft kunnen slapen en dat hij ook nu nog steeds angstig en overmatig alert is.
Ter terechtzitting heeft verdachte inzicht getoond in de onjuistheid van zijn handelwijze. Hij heeft spijt betuigd en is bereid schade te vergoeden. De rechtbank zal hier in het voordeel van de verdachte rekening mee houden.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
7 december 2016 waaruit blijkt dat de verdachte eerder door de kinderrechter is veroordeeld. De rechtbank zal hier in het nadeel van de verdachte rekening mee houden.
De rechtbank kan op grond van het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het jeugdstrafrecht toepassen bij een verdachte die ouder is dan 18 jaar en niet ouder dan 23 jaar, zoals de verdachte. Uit de rapportage van de deskundige en de reclassering Nederland is gebleken dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een bedreigde persoonlijkheids-ontwikkeling. Er is bovendien sprake van vaardigheidstekorten en de verdachte is nog een kwetsbaar persoon. Hij krijgt, samen met zijn ouders, hulpverlening vanuit Topaze, welk traject een pedagogische insteek heeft. Er is dan ook nog sprake van pedagogische beïnvloeding en verlening van het toezicht vanuit de jeugdreclassering is geïndiceerd. Gelet op dit alles ziet de rechtbank in de persoon van de verdachte aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen
Zoals hiervoor reeds overwogen acht de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank zal ook hier in het voordeel van de verdachte rekening mee houden.
De officier van justitie heeft gevorderd een jeugddetentie op te leggen, waarvan een fors deel voorwaardelijk. Ook de rechtbank acht een forse voorwaardelijke jeugddetentie noodzakelijk om recidive in te toekomst te voorkomen. De verdachte is al eerder in aanraking gekomen met politie en justitie en kiest vanwege zijn problematiek al snel voor grensoverschrijdend gedrag. Begeleiding en behandeling van de verdachte is daarom noodzakelijk. Uit de rapportage van de GI is gebleken dat de verdachte intensief wordt begeleid door Topaze en dat deze hulpverlening goed verloopt. Een voortzetting van deze hulp is noodzakelijk. Gelet hierop acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden passend. Met de oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank tevens een onvoorwaardelijke jeugddetentie, gelijk aan de duur die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend. De rechtbank ziet aanleiding de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke jeugddetentie te matigen gelet op de persoon van de verdachte en de oriëntatiepunten straftoemeting voor jeugdigen.
De rechtbank zal daarom een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen opleggen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Gedurende de proeftijd van twee jaren dient de verdachte zich te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de GI. Voorts dient de verdachte gedurende de proeftijd mee te werken aan de begeleiding door Topaze te Schijndel (dan wel een soortgelijke instelling) en mee te werken aan een individuele behandeling bij forensische psychiatrische polikliniek De Horst te Venlo, Stevig (onderdeel van Dichterbij) te Oostrum of Vincent Van Gogh GGZ te Venlo (dan wel een soortgelijke instelling), indien en voor zolang de GI dat noodzakelijk acht.
Voorts acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, een werkstraf passend en geboden. Ook hier ziet de rechtbank, gelet op de problematiek van de verdachte en gelet op de oriëntatiepunten straftoemetingen voor jeugdigen, aanleiding de door de officier van justitie gevorderde werkstraf te matigen. De rechtbank zal een werkstraf voor de duur van 60 uren opleggen, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie.
Ten slotte zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

8.De benadeelde partijen

8.1.
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij Aldi heeft een schadevergoeding van € 865,70 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2016. Deze schadepost bestaat uit een restant van het gestolen geld en de gestolen sigaretten.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een schadevergoeding van € 2750,- gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2016. Deze schadepost bestaat uit immateriële schade.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij Aldi niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, aangezien deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe te wijzen, aangezien deze vordering voldoende is onderbouwd. De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoeding hoofdelijk op te leggen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gevorderd de benadeelde partij Aldi niet-ontvankelijk te verklaring in haar vordering, aangezien deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de raadsman primair aangevoerd dat ook deze benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Hoewel de benadeelde partij spreekt over angstgevoelens en een gevoel van onbehagen, is dit onvoldoende reden om een immateriële schadevergoeding op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] dient te worden gematigd gelet op de financiële situatie van de verdachte.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1.
De vordering van de benadeelde partij Aldi
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij Aldi door het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit materiële schade is toegebracht. Uit de aangifte is gebleken dat een bedrag van € 754,10 is weggenomen. Voorts blijkt uit het dossier en uit de vordering tot schadevergoeding dat inmiddels een bedrag van € 178,- is geretourneerd aan de benadeelde partij. Het restant van het weggenomen geld bedraagt aldus € 576,10. Nu de vordering op dit punt voldoende is onderbouwd, zal de rechtbank deze schadepost toewijzen.
Voorts heeft de benadeelde partij verzocht de schade te vergoeden van de weggenomen pakjes sigaretten. De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. Hoewel uit de aangifte blijkt dat pakjes sigaretten zijn weggenomen, blijkt uit het dossier niet om hoeveel pakjes het in het totaal gaat. Wel blijkt hoeveel pakjes sigaretten er zijn teruggeven. Daarmee wordt deze in de vordering genoemde schadepost niet onderbouwd door het procesdossier. Niet duidelijk is immers hoeveel pakjes sigaretten zijn weggenomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor wat betreft dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts aanbrengen bij de civiele rechter.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij Aldi aldus toewijzen tot een bedrag van € 576,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2016. Nu de verdachte ter zake het hiervoor onder 4.4. bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De rechtbank zal de toe te kennen schadevergoeding hoofdelijk aan de verdachte opleggen, alsmede de verdachte hoofdelijk veroordelen in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt in het kader van deze procedure, alsmede in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
8.4.2.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit immateriële schade is toegebracht. [slachtoffer] is slachtoffer van een gewapende overval en heeft als gevolg hiervan psychisch leed ervaren. [slachtoffer] spreekt over een traumatische ervaring en heeft meerdere gesprekken gevoerd met slachtofferhulp. Hij ervaart nog steeds angstgevoelens. De rechtbank acht een immateriële schadevergoeding passend, maar ziet, nu er geen medische verklaring zijn bijgevoegd over de ernst van het opgelopen trauma en de eventueel noodzakelijke behandeling, aanleiding de vordering van de benadeelde partij te matigen naar een bedrag van € 750,-.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toewijzen tot een bedrag van € 750, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2016. Nu de verdachte ter zake het hiervoor onder 4.4. bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten. De benadeelde partij zal voor wat betreft het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts aanbrengen bij de civiele rechter.
De rechtbank zal de toe te kennen schadevergoeding hoofdelijk aan de verdachte opleggen, alsmede de verdachte hoofdelijk veroordelen in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt in het kader van deze procedure, alsmede in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de bij vonnis van de rechtbank Limburg van
15 januari 2015 voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 20 uren ten uitvoer te leggen, nu verdachte de algemene voorwaarde heeft geschonden.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat nu is gebleken dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit de vordering tot tenuitvoerlegging voor de duur van 20 uren moet worden toegewezen en dat de verdachte alsnog deze 20 uren werkstraf moet uitvoeren.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 36f, 77c, 77h, 77i, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4. is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2. is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, afdeling jeugdreclassering;
  • meewerkt aan de begeleiding door Topaze te Schijndel of een soortgelijke instelling, voor zolang de gecertificeerde instelling dat noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan een individuele behandeling bij forensische psychiatrische polikliniek De Horst te Venlo of Stevig (onderdeel van Dichterbij) te Oostrum of Vincent Van Gogh GGZ te Venlo, dan wel een soortgelijke instelling, voor zolang de gecertificeerde instelling behandeling noodzakelijk acht;
  • draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op naleving van deze voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
  • veroordeelt verdachte tot
  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, van een bedrag van € 576,10, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2016 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de benadeelde partij Aldi voor wat betreft het resterende deel van haar vordering niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding van € 576,10 subsidiair
10 dagen jeugddetentie;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
16 maart 2016;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, van een bedrag van € 750,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2016 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat betreft het resterende deel van haar vordering niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding van € 750,- subsidiair
15 dagen jeugddetentie;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 15 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
16 maart 2016
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
Vordering tot tenuitvoerlegging
-
gelastdat de voorwaardelijke straf, die bij vonnis van deze rechtbank van
15 januari 2015 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 03/135411-14, ten uitvoer wordt gelegd, te weten
20 uren taakstraf;
  • bepaalt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
  • verstaat dat deze taakstraf zal dienen te zijn verricht binnen
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E.J.M. Boogaard-Derix, voorzitter, mr. J.J.M. Wassenberg en mr. drs. C.M.J. van den Acker, kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. J.J.M. Verhey, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 januari 2017.
Mr. Boogaard-Derix is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2013012241 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Procesdossier pagina 22-25.
3.Procesdossier pagina 26-28.
4.Proces-verbaal van de terechtzitting 10 januari 2017.