In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Limburg, is op 28 juni 2017 een vonnis gewezen in een incident ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De eiseres, die in België woont, en de gedaagde, die in Nederland woont, hebben een affectieve relatie gehad en zijn in augustus 2011 gaan samenwonen. Tijdens hun relatie hebben zij een chalet gekocht, maar de relatie is medio 2014 beëindigd. De eiseres vordert in de hoofdzaak de verdeling van het chalet, terwijl de gedaagde in reconventie vordert dat de waarde van het chalet bij helfte wordt gedeeld.
In het incident heeft de gedaagde verzocht om inzage in de bankafschriften van de eiseres over de periode van januari 2013 tot en met augustus 2014, met betrekking tot de betaling van huishoudelijke kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen en dat de gedaagde een rechtmatig belang heeft bij inzage in de gevraagde bescheiden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van de gedaagde toewijsbaar is, onder de voorwaarde dat de eiseres binnen dertig dagen de gevraagde bankafschriften verstrekt, op straffe van een dwangsom.
De rechtbank heeft de eiseres ook veroordeeld in de proceskosten van het incident. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en de zaak zal op 9 augustus 2017 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord in reconventie.