Overwegingen
1. Bij de bestreden besluiten 1 heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard en de bij het primaire besluit verleende tijdelijke omgevingsvergunning voor de duur van 10 jaar voor het bouwen van een logiesgebouw voor het huisvesten van 240 arbeidsmigranten op het adres [adres 1] en daarvoor benodigde exploitatievergunning onder aanvulling van de motivering gehandhaafd. Voor de aanvulling van de motivering heeft verweerder verwezen naar het advies van de Commissie voor de behandeling van bezwaarschriften en klachten (de Commissie), de toelichting/reactie die aan de Commissie is verstrekt naar aanleiding van de gemaakte bezwaren en de nadere motivering zoals die in de tekst van de omgevingsvergunning is ingevoegd, inclusief de bij de omgevingsvergunning behorende ruimtelijke onderbouwing met bijlagen.
2. De rechtbank overweegt ten aanzien van de beroepen tegen de bij de bestreden besluiten 1 gehandhaafde omgevingsvergunning met de procedurenummers AWB 16/1364 en AWB 16/1384 als volgt.
3. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt, in gevallen als hier aan de orde, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
De hier bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor bepaalt sinds 1 november 2014, voor zover hier van belang, dat voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
De noodzaak van het project en het Beleidskader.
4. Eisers hebben gewezen op hun bezwaren en aangevoerd dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd ten aanzien van de noodzaak en omvang van de huisvesting van arbeidsmigranten. Eisers wijzen op het “Beleidskader huisvesting arbeidsmigranten gemeente Horst aan de Maas 2010” (het Beleidskader) dat mede kader is voor de beoordeling van de afwijking van het geldend bestemmingsplan. Volgens eisers strookt de omgevingsvergunning niet met dit beleid omdat onvoldoende verzekerd is dat de huisvesting alleen dient voor legale werknemers die hier tijdelijk verblijven en die werkzaam zijn in de gemeente Horst aan de Maas. Een verklaring van de werkgever achten eisers daarvoor onvoldoende. Zij uiten twijfels of het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift dat 85% van de te huisvesten arbeidsmigranten binnen de gemeente Horst aan de Maas werkzaam moeten zijn, handhaafbaar is.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de ruimtelijke onderbouwing en de daarbij behorende stukken, de brief van 12 november 2015 aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het rapport ‘Arbeidsmigranten op de Limburgse arbeidsmarkt’ van februari 2015 voldoende aannemelijk gemaakt dat de inzet van arbeidsmigranten essentieel is voor de ontwikkeling van de lokale economie en dat er een groot tekort is aan geschikte woonruimte voor arbeidsmigranten. De huisvesting levert een impuls op voor de ontwikkeling van de kleine kern van Tienray. De noodzaak is daarmee voldoende aangetoond. Het huisvestingsprobleem dat was ontstaan in het voormalige klooster van Tienray, waar Uitzendgroep Sun-Power voorheen 120 arbeidsmigranten huisvestte, heeft verweerder aangegrepen om de grotere, ruimtelijke vraagstukken in Tienray in samenhang te beoordelen. Met de inwoners van Tienray en ondernemers is een toekomstvisie opgesteld om maximaal 240 arbeidsmigranten tijdelijk in de gemeente te huisvesten. De onderhavige locatie aan de [adres 1] is als voorkeurslocatie uit de bus is gekomen omdat de huisvesting hier op ruime afstand (meer dan 100 meter) van omliggende woningen en op voldoende afstand van bestaande bedrijven is gelegen. De strijdigheid met het Beleidskader is erin gelegen dat het logiesgebouw niet is gesitueerd in de zogenoemde Kernrandzone. Dit is een overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie. Verweerder is afgeweken van zijn beleid omdat de onderhavige locatie een braakliggend terrein is met een omvang van 5,8 hectare dat, gelet op de hiervoor weergegeven argumenten, geschikt is voor deze functie. Daarbij komt dat verdere bebouwing van het buitengebied kan worden voorkomen zodat van een zorgvuldig ruimtegebruik sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee toereikend gemotiveerd waarom afwijking van het in het Beleidskader geformuleerde uitgangspunt in het onderhavige geval gerechtvaardigd is. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder door het verbinden van de voorwaarde aan de omgevingsvergunning dat 85% van de te huisvesten arbeidsmigranten binnen de gemeente Horst aan de Maas werkzaam moeten zijn, in combinatie met het voorschrift dat er in het logiesgebouw een register aanwezig dient te zijn waarin elke arbeidsmigrant zich registreert en vermeldt waar hij werkt onder toevoeging van een ondertekende verklaring van zijn werkgever, afdoende heeft verzekerd dat in zoverre aan het Beleidskader wordt voldaan. Genoemd voorschrift maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning en indien daarmee in strijd wordt gehandeld, kan en, gelet op de geldende beginselplicht, dient verweerder daartegen handhavend op te treden. De desbetreffende beroepsgronden slagen niet.
6. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
7. Ten aanzien van het aspect ‘Parkeren’ hebben eisers inhoudelijk aangevoerd dat verweerder zonder nadere onderbouwing blijft vasthouden aan een parkeernorm van
0,8 parkeerplaats per kamer, terwijl in de Nota Parkeernormen Horst aan de Maas 2015, die de raad van de gemeente Horst aan de Maas op 24 november 2015 heeft vastgesteld (Nota Parkeernormen), voor migrantenhuisvesting een norm van
0,7 parkeerplaats per bewonerwordt gehanteerd. Dat zou in het onderhavige geval neerkomen op het aanleggen van 168 parkeerplaatsen in plaats van 52. Dit verschil wordt niet verklaard en verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt dat van een goede ruimtelijke ordening sprake is.
8. Uit de stukken blijkt dat de beide huurders Sun- Power en HuurSnel.nu een verschillend vervoersprofiel hebben. Bij Sun- Power reizen de arbeidsmigranten in de regel per collectief vervoer naar Nederland. Bij HuurSnel.nu komt 1 op de 4 arbeidsmigranten met een eigen auto. Sun- Power heeft arbeidsmigranten die werkzaam zijn in de agrarische sector en in de techniek. Sun- Power stelt aan de arbeidsmigranten voor het vervoer naar de werklocatie 30 auto’s en 100 fietsen ter beschikking. De arbeidsmigranten van HuurSnel.nu werken in de regel in de logistiek en food-industrie, veelal in 3-ploegendiensten. De werkgever waar zij werkzaam zijn, zorgt in de regel voor het vervoer tussen het logiesgebouw en de arbeidsplaats. De rechtbank stelt verder vast dat er geen CROW-normen beschikbaar zijn om de parkeerbehoefte te beoordelen bij een huisvesting als de onderhavige. Indien aansluiting wordt gezocht bij een enigszins vergelijkbare functie “kamerverhuur, zelfstandig (niet-studenten)” is de maximale parkeernorm volgens de CROW 0,8 per kamer. In dat geval zouden maximaal 52 parkeerplaatsen (64 x 0,8) nodig zijn. Op de bouwtekening zijn 64 parkeerplaatsen opgenomen. In de Memo parkeren logiesgebouw Arbeidsmigranten Tienray van BRO van 9 maart 2016 is de parkeerbehoefte op 4 verschillende manieren berekend, onder meer op basis van de opgave van verhurende partijen. Uit deze berekeningen volgt een maximale parkeerbehoefte tussen de 45 en 60 parkeerplaatsen.
9. Bij de behandeling van de beroepen ter zitting is door vergunninghouder onweersproken verklaard dat de hiervoor vermelde theoretische benadering aansluit bij de werkelijkheid. Het logiesgebouw is in gebruik genomen en volledig bezet met 240 arbeidsmigranten. De parkeerplaats heeft vooralsnog voldoende capaciteit om alle voertuigen te kunnen parkeren. Door eisers is desgevraagd bevestigd dat parkeren op de weg (de [adres 1] ) feitelijk niet aan de orde is. Verder heeft verweerders gemachtigde desgevraagd verklaard dat bij de vaststelling van de Nota Parkeernormen is afgesproken dat deze jaarlijks zal worden geëvalueerd en dat de norm inmiddels is bijgesteld naar 0,33 parkeerplaats per arbeidsmigrant en dat dit verder aan de hand van de praktijk zal worden geëvalueerd.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het aantal parkeerplaatsen, waarin is voorzien, voldoende is. Daarbij komt betekenis toe aan de omstandigheid dat onweersproken is gesteld dat de parkeerplaats bij een thans volledig gerealiseerde bezetting van het gebouw voldoende capaciteit blijkt te hebben in de praktijk. Verder acht de rechtbank van belang dat verweerders gemachtigde ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat het aansluitend terrein eveneens eigendom is van de gemeente Horst aan de Maas en dat het aantal parkeerplaatsen in de toekomst, indien dat nodig zou zijn, verder kan en zal worden uitgebreid. Verder is onweersproken door verweerder gesteld dat parkeren op de weg nu niet aan de orde is en dat ook in de toekomst niet hoeft te zijn. Aan het vorenstaande doet niet af dat de Nota Parkeernormen, die strikt genomen op de onderhavige aanvraag niet van toepassing is, een groter aantal parkeerplaatsen voorschrijft. Verweerder heeft afdoende toegelicht waarom in het onderhavige geval van de in de Nota Parkeernormen gestelde parkeernorm kan worden afgeweken. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Ten aanzien van de gevolgen van de realisatie van het logiesgebouw voor de belasting van de wegen, waaronder de [adres 1] , is door eisers aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat niets is gedaan met hun suggestie om de Boerenovenweg met de [adres 1] te verbinden. Hierdoor zou het perceel [adres 1] 8a op twee manieren worden ontsloten en zou niet alle verkeer langs de woningen van eiser 2 en [naam eiser 1] ( [naam eiser 1] ) gaan en zou tevens de kern van Tienray worden ontlast. Ter plaatse van hun woningen aan de Nieuwe Baan wordt de voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder al overschreden en volgens eisers is onduidelijk is of na de toename van geluid door het extra aantal verkeersbewegingen, die volgens verweerder 1,5 dB bedraagt, nog sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat in de dag- en nachtperiode. Daarbij is volgens eisers onvoldoende rekening gehouden met de invloed van de ploegendiensten op de geluidsbelasting als gevolg van verkeer. Bij de behandeling van het beroep ter zitting heeft [naam eiser 1] verklaard dat hij vooral ’s nachts veel geluidhinder ondervindt van de door Sun-Power aan de arbeidsmigranten ter beschikking gestelde Fiat Panda’s die bij zijn slaapkamerraam remmen en optrekken bij de kruising met de Nieuwe Baan. Volgens eisers zijn de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet duidelijk. Ten slotte is aangevoerd dat de [adres 1] altijd een verkeersluwe weg is geweest met wandelaars en fietsers. Volgens eisers kunnen door het toegenomen gemotoriseerd verkeer verkeersonveilige situaties ontstaan.
12. Naar aanleiding van het betoog van eisers dat het extra aantal verkeersbewegingen leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat en daardoor in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, stelt de rechtbank vast dat eiseres, [naam eiseres 1] ( [naam eiseres 1] ), niet aan de route woont waarlangs het verkeer van en naar het logiesgebouw wordt afgewikkeld. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Bepalend is of de betrokken rechtsregel strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. De betrokken rechtsregel is het in artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten 2˚, van de Wabo neergelegde vereiste dat de activiteit niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. Gelet op het bepaalde in artikel 8:69a van de Awb kan eiseres zich niet op schending van genoemde norm beroepen nu zij van de extra verkeersbewegingen geen gevolgen kan ondervinden. Omdat aan eiser 2, en [naam eiser 1] , wier woningen aan de [adres 1] liggen, waarlangs wel verkeer van en naar het logiesgebouw rijdt, in ieder geval niet het relativiteitsvereiste kan worden tegengeworpen, ziet de rechtbank onder verwijzing naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1234 en 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:983, geen aanleiding om dat bij [naam eiseres 1] , namens wie eveneens beroep is ingesteld, wel te doen. 13. De rechtbank stelt vast dat verweerders besluitvorming is gebaseerd op de notitie verkeerslawaai migrantenhuisvesting van 5 januari 2016 (de notitie verkeerslawaai), waarin is onderzocht wat de gevolgen van de toename in verkeersbewegingen door het gebruik van het logiesgebouw zijn voor de dichtstbij gelegen woningen van derden. Bij de woning van [naam eiser 1] aan de [adres 2] die op 10 meter uit de wegas (van de [adres 1] ) is gelegen, zal de toename van de gevelbelasting minder dan 1,5 dB bedragen. De andere woningen, zoals die van eiser 2, liggen nog iets verder van de wegas en daar zal de toename (nog) minder zijn. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de Wet geluidhinder volgt dat bij een dergelijke toename geen noodzaak bestaat om maatregelen te nemen. Omdat de toename van de gevelbelasting van verkeer vanwege het logiesgebouw minder dan 1,5 dB bedraagt en omdat er geen sprake is van een reconstructie, is verweerder van mening dat de verkeerstoename geen noemenswaardige gevolgen heeft voor de omgeving en daarom acceptabel is.
14. De rechtbank stelt vast dat in de notitie verkeerslawaai voor de toename van het aantal verkeersbewegingen is uitgegaan van de CROW norm van 2,4 (per kamer), die geldt bij de functie kamerverhuur, zelfstandig (niet studenten). Aldus is het extra verkeersbewegingen becijferd op 64 (kamers) x 2,4 = 154 voertuigen per etmaal. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat genoemde norm (voldoende) toepasbaar is op de onderhavige situatie van huisvesting van arbeidsmigranten. Van belang hierbij is dat in die benadering niet verdisconteerd is dat er in ploegendienst wordt gewerkt, waardoor er extra nachtelijk verkeer wordt gegenereerd. Aannemelijk is dat dit met name bij [naam eiser 1] voor overlast zorgt omdat het verkeer voor de kruising bij zijn woning stopt en weer optrekt. Verder is van belang dat verweerder in dit kader onvoldoende inzicht heeft gegeven in de gevolgen van het vervoersprofiel van de huurders Sun-Power en HuurSnel.nu op het aantal verkeersbewegingen. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in navolging van het gestelde in de notitie verkeerslawaai een onjuiste maatstaf heeft aangelegd door te beoordelen of in het kader van de Wet geluidhinder maatregelen nodig zouden zijn indien van een reconstructie-onderzoek sprake zou zijn. Uit de notitie verkeerslawaai blijkt dat ter plaatse van de woningen van eiser 2 en [naam eiser 1] de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder van 48 dB al ruimschoots wordt overschreden. Verweerder had naar het oordeel van de rechtbank moeten beoordelen of de verkeerstoename als gevolg van de vestiging van het logiesgebouw tot een onaanvaardbare toename van geluidhinder op de gevel van de woningen van eiser 2 en [naam eiser 1] (in o.a. de nachtperiode) leidt. Door dit na te laten heeft verweerder ontoereikend gemotiveerd dat de geluidsbelasting ter plaatse van hun woningen bij een afweging van alle betrokken belangen ruimtelijk aanvaardbaar is en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De beroepsgrond slaagt. De bestreden besluiten 1 komen reeds op die grond voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank laat, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, de beroepsgrond die ziet op de verkeersveiligheid ter hoogte van de kruising [adres 1] met de Nieuwe Baan verder onbesproken.
15. Gelet op de omstandigheid dat verweerders gemachtigde bij de behandeling van de beroepen ter zitting heeft verklaard dat na de zomervakantie de Boerenovenweg wordt doorgetrokken, waardoor een alternatieve ontsluiting wordt gecreëerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom worden opgedragen een nieuw besluit op de bezwaren van eisers te nemen op basis van de dan geldende feiten en omstandigheden.
16. Op grond van voorgaande overwegingen zijn de beroepen met de procedurenummers AWB 16/1364 en AWB 16/1384 gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten 1.
17. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers de door hen betaalde griffierechten vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 495,00 en een wegingsfactor 1).
19. De rechtbank overweegt ten aanzien van de beroepen tegen de bij de bestreden besluiten 2 gehandhaafde exploitatievergunning met de procedurenummers AWB 16/3061 en AWB 16/3437 als volgt.
20. Ingevolge artikel 1:8 van de Algemene plaatselijke verordening (Apv) van de gemeente Horst aan de Maas kan de vergunning of ontheffing door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
b. de openbare veiligheid;
d. de bescherming van het milieu.
Ingevolge artikel 2:79 van de Apv wordt in deze afdeling verstaan onder:
a. inrichting: alle besloten ruimten waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, aan arbeidsmigranten verblijf wordt verschaft. Onder een inrichting wordt in ieder geval verstaan een reguliere woning in woonkernen en het buitengebied, bestaande complexen zoals kloosters, zorgcomplexen, schoolgebouwen, asielzoekerscentra, kantoorpanden of daarmee gelijk te stellen bebouwing, alsmede vrijkomende agrarische bebouwing;
b. arbeidsmigranten: personen die hun vaste woon-, of verblijfplaats in een ander Europees land dan Nederland hebben en op grond van een EU-paspoort of tewerkstellingsvergunning legaal in Nederland werkzaam zijn;
c. exploitant: de natuurlijke persoon of personen, dan wel rechtspersoon of rechtspersonen die een inrichting exploiteert;
d. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een inrichting;
e. beheer: alle activiteiten van de exploitant/beheerder die gericht zijn op, dan wel verband houden met de bescherming van de belangen als bedoeld in artikel 2.83, tweede lid.
Ingevolge artikel 2:80, eerste lid, van de Apv is het verboden zonder vergunning van het college een inrichting te exploiteren. In het tweede lid is bepaald dat in de aanvraag om vergunning in ieder geval wordt vermeld:
a. de persoonsgegevens en contactgegevens van de exploitant en beheerder;
b. het adres van de inrichting;
c. het aantal personen dat in de inrichting verblijf wordt verschaft;
d. de periode waarin in de inrichting aan de personen verblijf wordt verschaft;
e. de totale woonoppervlakte die in de inrichting voor verblijf beschikbaar is;
f. het aantal beschikbare parkeerplaatsen.
Ingevolge artikel 2:83, eerste lid, van de Apv wordt de vergunning als bedoeld in artikel 2:80 geweigerd indien:
a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 2:80, tweede lid en artikel 2:81 gestelde eisen;
b. de vestiging of exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid van artikel 2:83 van de Apv kan de vergunning als bedoeld in artikel 2:80 in afwijking van artikel 1:8 worden geweigerd in het belang van:
b. het voorkomen of beperken van overlast;
c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;
d. de veiligheid van personen of goederen;
e. de verkeersveiligheid;
f. de gezondheid of zedelijkheid.
21. Eisers hebben aangevoerd dat alle beroepsgronden die tegen de omgevingsvergunning zijn aangevoerd, ook tegen de onder aanvulling van de motivering in bezwaar gehandhaafde exploitatievergunning worden aangevoerd. Strijdigheid met het bestemmingsplan is tevens een weigeringsgrond voor de exploitatievergunning en met name is volgens eisers niet aangetoond dat de huisvesting dient voor arbeidsmigranten die werkzaam zijn in de gemeente Horst aan de Maas. Verder is aangevoerd dat de voorschriften die aan de exploitatievergunning zijn verbonden, onvoldoende zijn om overlast te voorkomen. Dat het beheer door een professioneel bedrijf wordt gedaan, is onvoldoende om als motivering te dienen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de verkeersveiligheid wordt gewaarborgd, aldus eisers. Tevens is in dit verband aangevoerd dat verweerder zijn verantwoordelijkheid voor het verlenen van een exploitatievergunning miskent door zich op het standpunt te stellen dat het beheer door een professioneel bedrijf gebeurt zodat er geen reden is om aan te nemen dat de openbare orde zal worden verstoord of andere weigeringsgronden aan de orde kunnen zijn. Eisers hebben ter zitting verklaard dat er overlast wordt ervaren van arbeidsmigranten die buiten het logiesgebouw verblijven en alcohol nuttigen. Op de klachten die zijn ingediend, is volgens eisers niet adequaat gereageerd zodat bij verweerder is verzocht om handhaving van de omgevingsvergunning en de exploitatievergunning. Ten slotte is nog aangevoerd dat verweerder geen aandacht heeft besteed aan de overwegingen ten overvloede van de Commissie. Deze heeft suggesties gedaan voor ontspanningsvoorzieningen voor de arbeidsmigranten ter voorkoming van overlast voor de buurt.
22. Naar aanleiding van de beroepsgrond dat de exploitatievergunning wegens strijd met het bestemmingsplan had moeten worden geweigerd overweegt de rechtbank dat bij de onderhavige uitspraak de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 gegrond zijn verklaard en die besluiten zijn vernietigd. Dit betekent dat verweerder opnieuw op de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit 1 dient te beslissen. Dat primaire besluit is herroepen, noch met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb geschorst zodat de verleende omgevingsvergunning die de strijdigheid met het bestemmingsplan wegneemt, van kracht is gebleven. De beroepsgrond slaagt niet.
23. Ten aanzien van de herhaling van de beroepsgronden, gericht tegen de bij de bestreden besluiten 1 gehandhaafde omgevingsvergunning, overweegt de rechtbank dat bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een exploitatievergunning op grond van de Apv primair dient te worden beoordeeld of de vergunning in het belang van de openbare orde en veiligheid dient te worden geweigerd. Voor zover de gronden zien op parkeren of geluidsoverlast als gevolg van toegenomen verkeer betreft dit een ruimtelijk gevolg van de vestiging van het logiesgebouw dat primair in het kader van de omgevingsvergunning dient te worden beoordeeld. Dit geldt overeenkomstig voor de noodzaak van de vestiging van het logiesgebouw. De rechtbank verwijst naar hetgeen in het kader van de beoordeling van de beroepen tegen de omgevingsvergunning daarover is overwogen. De omstandigheid dat de rechtbank die beroepen gegrond heeft verklaard wegens een motiveringsgebrek betekent niet dat er een weigeringsgrond bestond ten aanzien van de gevraagde exploitatievergunning. In dit verband is van belang dat het logiesgebouw een inrichting is als bedoeld in categorie 18 van Onderdeel C van Bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit betekent dat de inrichting aan de daaraan in het Activiteitenbesluit gestelde milieu-eisen moet voldoen. Uit de ruimtelijke onderbouwing en bij de aanvraag gevoegde rapporten, waaronder de notitie luchtkwaliteit, die onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning, blijkt dat aan die eisen kan worden voldaan. Eisers hebben de juistheid van die conclusies niet met een tegenrapport bestreden. Onder die omstandigheden bestaat geen aanleiding de exploitatievergunning te weigeren in het belang van de bescherming van het milieu. De desbetreffende beroepsgronden slagen niet.
24. Ten aanzien van de beroepsgronden die zien op openbare orde en veiligheid, overweegt de rechtbank dat verweerder, gezien hetgeen daaromtrent in de Apv is bepaald, op goede gronden groot belang hecht aan de gegevens en kwaliteit van de exploitant en beheerder. Ter bescherming van de openbare orde en veiligheid heeft verweerder de exploitatievergunning onder voorwaarden verleend. Zo dient er 24 uur per dag, 7 dagen in de week minimaal 1 aanspreekpunt in de inrichting aanwezig te zijn, waarbij als voorwaarde geldt dat het aanspreekpunt over voldoende ervaring en kennis moet beschikken om bij o.a. overlast adequaat te kunnen handelen. Tevens dienen de vergunninghouders en/of diegenen die namens hen optreden, er zorg voor te dragen dat in de inrichting en in de onmiddellijke omgeving van de inrichting, de openbare orde niet wordt verstoord en het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast door komende en vertrekkende bezoekers, respectievelijk naar en vanuit de inrichting. De beheerder/leidinggevende neemt daarbij in elk geval de nodige maatregelen om te voorkomen dat er op of aan de openbare weg dan wel in portieken in de directe omgeving van de toe- of uitgang van de inrichting, overlast ontstaat door komende of vertrekkende bezoekers. De beheerder/leidinggevende ziet erop toe dat er geen geluidsoverlast ontstaat door komende of vertrekkende bezoekers. De vergunninghouders zijn verder verplicht tot het instellen van huisregels. Deze huisregels worden in de inrichting op een zodanig duidelijke en zichtbare plaats, actueel en in de taal van de gebruikers en in het Nederlands geschreven en bekendgemaakt zodat iedere bezoeker er kennis van kan nemen. De exploitant is verantwoordelijk voor het beheer van de inrichting.
25. De rechtbank stelt vast dat verweerder terecht, gezien hetgeen daarover in de Apv is bepaald, de verantwoordelijkheid voor openbare orde en veiligheid, voor zover dat aan de inrichting is gerelateerd, bij de exploitant van de inrichting heeft gelegd. Er bestaat verder geen grond voor het oordeel dat verweerder de exploitatievergunning in het belang van de openbare orde of het voorkomen of beperken van overlast, had moeten weigeren dan wel daaraan verdergaande voorschriften ter voorkoming van verstoring van de openbare en het beperken van overlast had moeten verbinden. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet handhaafbaar zijn. De vraag of verweerder klachten en handhavingsverzoeken op juiste wijze afhandelt, hetgeen door eisers ter zitting is betwist en waarbij ook de rechtbank vraagtekens plaatst, betreft niet de rechtmatigheid van de vergunningverlening. Deze beroepsgronden treffen geen doel.
26. Ten aanzien van het betoog van eisers dat verweerder niets heeft gedaan met de suggestie van de Commissie om ontspanningsvoorzieningen voor de arbeidsmigranten te realiseren ter voorkoming van overlast voor de buurt, overweegt de rechtbank dat naar aanleiding van die suggestie inmiddels diverse (sport)voorzieningen zijn gerealiseerd. De beroepsgrond mist derhalve feitelijke grondslag. Dat een en ander kennelijk niet kan voorkomen dat arbeidsmigranten in hun vrije tijd de inrichting verlaten om elders vertier te zoeken, kan aan het vorenstaande niet afdoen. Wanneer daarbij overlast wordt veroorzaakt geldt ook hiervoor dat dit een handhavingsprobleem is dat niet afdoet aan de rechtmatigheid van de vergunningverlening.
27. Op grond van voorgaande overwegingen zijn de beroepen met de procedurenummers AWB 16/3061 en AWB 16/3437 ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.