In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging van Eigenaren van een gebouw en twee gedaagden, die als eigenaren van appartementsrechten lid zijn van deze vereniging. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. E. van Riet, vorderde hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van een achterstallige bijdrage van € 2.786,74, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagden voerden verweer tegen de hoogte van de bijdrage, maar de kantonrechter oordeelde dat zij geen inhoudelijk gemotiveerd verweer hadden gevoerd tegen de vordering. De kantonrechter stelde vast dat de gedaagden, indien zij het niet eens waren met het besluit van de vereniging over de hoogte van de bijdrage, de juiste rechtsgang hadden moeten volgen zoals beschreven in het Burgerlijk Wetboek. Aangezien de gedaagden dit niet hadden gedaan, was de vordering van de eisende partij toewijsbaar. Daarnaast vorderde de eisende partij buitengerechtelijke incassokosten, die door de kantonrechter ook werden toegewezen, omdat deze kosten in redelijkheid en billijkheid toewijsbaar waren. De kantonrechter heeft de gedaagden veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.W. Rijksen.