Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het exploot van dagvaarding d.d. 22 december 2016, met bijlagen,
- de conclusie van antwoord, met bijlagen,
- de beide, voorafgaand aan de comparitie van partijen van de zijde van eiseres ter griffie ingezonden akten, met nadere bijlagen,
- de comparitie van partijen, gehouden op 9 mei 2017.
2.De vaststaande feiten
- gedaagde is op enig moment, einde 2013, de levering van zaken en/of het verrichten van diensten overeengekomen met Combinatiebouw voor Industriële Elektrotechniek B.V., nader ook de firma combinatiebouw te noemen; daarbij ging het, naar de kern genomen, om de levering door de firma combinatiebouw van in totaal drie besturingskasten met bijbehorende bedienpanelen en het ter beschikking stellen van de benodigde software;
- aan deze niet in het bijzonder op schrift gestelde afspraken is door de firma combinatiebouw uitvoering gegeven in die zin dat de besturingskasten deels zijn uitgeleverd, echter zonder volledig en juist functionerende software;
- op enig moment is de firma combinatiebouw de tot op dat moment door haar geleverde materialen en/of verrichte diensten bij gedaagde in rekening gaan brengen; dat is gebeurd bij een tweetal facturen, telkens de dato 21 oktober 2014 tot bedragen ad respectievelijk € 9.801,00 en € 5.566,00; de grootste factuur tot een bedrag van € 9.801,00 is gedeeltelijk betaald door gedaagde met een deelbedrag van € 7.350,75, zodat feitelijk twee bedragen resteren, een bedrag ad € 2.450,25 en een bedrag ad € 5.566,00;
- kennelijk op 13 maart 2014 heeft eiseres een factorovereenkomst gesloten met de firma combinatiebouw; op grondslag daarvan heeft eiseres pandrechten doen vestigen op bestaande en toekomstige vorderingen van de firma combinatiebouw op derden; blijkens de hierboven bedoelde, voorafgaand aan de comparitie van partijen ingezonden akten is dat in ieder geval laatstelijk op 23 maart 2015 geschied;
- op 31 maart 2015 is de firma combinatiebouw in staat van faillissement verklaard, waarna eiseres, als pandhoudster, aangekondigd heeft de haar verpande vorderingen van de firma combinatiebouw op derden te zullen gaan innen;
- toen duidelijk werd dat eiseres, als beweerdelijk pandhoudster met betrekking tot de beide hierboven bedoelde bedragen ad € 2.450,25 en € 5.566,00 op betaling daarvan aanspraak maakte, heeft gedaagde zich door tussenkomst van haar raadsman tot de curator in het faillissement van de firma combinatiebouw gewend; daarbij heeft gedaagde de curator om een standpunt verzocht, zoals voorzien in artikel 37 faillissementswet, en tegelijkertijd aangegeven de met gedaagde (nog) bestaande overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, indien de curator te kennen mocht geven deze overeenkomsten niet gestand te zullen doen;
- bij e-mailbericht de dato 15 maart 2017 (productie 4 bij antwoord) heeft de curator aangegeven de overeenkomsten met gedaagde in ieder geval niet gestand te zullen doen.