Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[eiser sub 1] ,
[eiseres sub 2],
Rechtbank Limburg
In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers conservatoir derdenbeslag gelegd onder verschillende vennootschappen van het concern Otto Nederland B.V. c.s. ter verzekering van hun vorderingsrecht. De eisers vorderden dat de gedaagden binnen vier dagen na betekening van het vonnis een verklaring zouden afleggen over de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen, op straffe van een dwangsom. De rechtbank oordeelde dat er een verklaringsplicht bestaat voor de derde-beslagenen, voortvloeiend uit de wet, en dat het niet tijdig of niet deugdelijk nakomen van deze verplichting kan leiden tot onrechtmatige daad jegens de beslaglegger.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers hun vordering niet op artikel 477a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hebben gebaseerd, maar op onrechtmatige daad. Dit betekent dat de eisers voldoende belang hebben bij hun vordering, omdat zij door het afleggen van een deugdelijke verklaring in staat worden gesteld te beoordelen of het beslag doel heeft getroffen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden niet aan hun verklaringsplicht hebben voldaan, wat hen onrechtmatig handelen opleverde. De rechtbank heeft de vordering van de eisers toegewezen en de gedaagden veroordeeld om binnen vier weken na betekening van het vonnis een verklaring af te leggen, met een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere gedaagde die niet voldoet aan deze verplichting.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat de eisers niet voldoende onderbouwd hadden dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die in totaal zijn begroot op € 7.495,46. Het vonnis is uitgesproken op 21 juni 2017.