Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[gedaagde partij] B.V.,
1.De procedure
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met één productie.
- de beslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- de comparitie van 15 mei 2017.
2.De feiten
3.Het geschil
Restand 2015 590”. Dit ziet op een op dat moment nog door [eisende partij] te factureren bedrag van € 590,00 voor in 2015 gewerkte uren, naast een nog door [gedaagde partij] te betalen bedrag van € 2.092,75 over 2015. Verder vermeldt het overzicht betalingen die [gedaagde partij] volgens [eisende partij] aan [eisende partij] heeft gedaan, te weten een bedrag van € 1.000,00 op 25 maart 2016 (dit was volgens [gedaagde partij] € 1.500,00), een bedrag van € 700,00 op 21 april 2016 en een bedrag van € 800,00 op 25 april 2016. Eind april 2016 bedroeg het aan [eisende partij] uit te betalen bedrag volgens het overzicht van [eisende partij] € 5.291,00. Dit bedrag was nog te vermeerderen met een contantbon van € 50,00 tot € 5.341,00. [gedaagde partij] heeft daarop op 11 mei 2016 een bedrag van € 1.000,00 in mindering betaald en op 1 juli 2016 een bedrag van € 2.000,00. [eisende partij] heeft de ontvangst van laatstgenoemde twee betalingen schriftelijk (handgeschreven) aan [gedaagde partij] bevestigd (productie 3 bij de conclusie van antwoord). Verder stelt [gedaagde partij] dat [bstuurder gedaagde partij] aan [eisende partij] nog een bedrag van € 2.000,00 heeft voldaan, vlak voordat [eisende partij] met vakantie ging. Omdat [gedaagde partij] op 25 maart 2016 niet € 1.000,00, maar € 1.500,00 aan [eisende partij] heeft betaald, is de vordering die ziet op de werkzaamheden die [eisende partij] als zelfstandige heeft verricht, op het openstaand bedrag van € 2.092,75 uit 2015 na, geheel voldaan.