ECLI:NL:RBLIM:2017:5524

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
5506660 \ CV EXPL 16-10784
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een schriftdeskundige in een geschil over onbetaalde facturen en loon

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 14 juni 2017, is een geschil ontstaan tussen een zelfstandige zonder personeel (zzp-er), aangeduid als [eisende partij], en een besloten vennootschap, aangeduid als [gedaagde partij]. De eisende partij heeft werkzaamheden verricht voor de gedaagde partij en vordert betaling van onbetaalde facturen en loon. De eisende partij stelt dat de gedaagde partij een totaalbedrag van € 13.756,72 aan facturen onbetaald heeft gelaten, evenals een bedrag van € 5.035,00 aan loon, vermeerderd met wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde partij betwist de hoogte van de vordering en stelt dat er een lager uurtarief is afgesproken dan door de eisende partij is gefactureerd.

Tijdens de comparitie van partijen op 15 mei 2017 is gebleken dat er onduidelijkheid bestaat over de facturen en de betalingen. De kantonrechter heeft besloten om een deskundige aan te stellen om een handschriftonderzoek uit te voeren, om vast te stellen of een door de eisende partij opgesteld overzicht van uren en bedragen authentiek is. De deskundige, de heer W. de Jong, is benoemd en zal de kosten van het onderzoek, begroot op € 2.420,00, in rekening brengen. Beide partijen zijn uitgenodigd om zich uit te laten over de deskundige en eventuele extra vragen aan hem te stellen. De zaak is verwezen naar de rol van 12 juli 2017 voor verdere instructies en beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5506660 \ CV EXPL 16-10784
Vonnis van de kantonrechter van 14 juni 2017
in de zaak van:
[eisende partij] , h.o.d.n. LOONBEDRIJF [naam eisende partij],
wonend [adres eisende partij] ,
[woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. S.X.J. Zuidema,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde partij] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde J. Martens.
Partijen worden verder aangeduid als “ [eisende partij] ” en “ [gedaagde partij] ”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met één productie.
  • de beslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de comparitie van 15 mei 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] heeft (als zzp-er) in opdracht en voor rekening van [gedaagde partij] sinds enkele jaren werkzaamheden verricht, zo ook in de periode januari tot en met april 2016.
2.2.
[eisende partij] is van 9 mei 2016 tot 18 juli 2016 bij [gedaagde partij] in dienst geweest in de functie van tractorchauffeur/algemeen machinist. De schriftelijke arbeidsovereenkomst vermeldt een gemiddelde arbeidsduur van 20 uren per week en verder dat [eisende partij] een nettosalaris van € 1.100,00 per maand ontvangt, gebaseerd op een 50% dienstverband.
2.3.
[gedaagde partij] heeft [eisende partij] over mei 2016 een bedrag van € 1.050,00 netto aan loon uitbetaald en over juni 2016 een bedrag van € 1.150,00 netto.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] stelt - samengevat - dat [gedaagde partij] een aantal facturen voor werkzaamheden die hij als zzp-er heeft verricht onbetaald heeft gelaten. Het gaat om een bedrag van in totaal € 13.756,72. Voorts stelt [eisende partij] dat [gedaagde partij] een deel van het loon onbetaald heeft gelaten, namelijk een bedrag van € 5.035,00. [gedaagde partij] is daarover de wettelijke verhoging ad € 2.517,50 verschuldigd. Tot slot stelt [eisende partij] dat [gedaagde partij] buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 962,92 aan hem verschuldigd is, vanwege de pogingen die zijn ondernomen om minnelijk betaling te verkrijgen.
[eisende partij] vordert bij dagvaarding betaling van de voormelde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente als in de dagvaarding vermeld, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proces- en nakosten. Bij repliek vermeerdert [eisende partij] zijn eis, in die zin, dat hij binnen drie dagen na de betekening van het vonnis overlegging van de loonstroken over de maanden mei, juni en juli 2016, alsmede de eindafrekening vordert, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde partij] daarmee in gebreke blijft.
3.2.
[gedaagde partij] voert – samengevat en voor zover thans van belang – het volgende verweer.
3.2.1.
Het aantal door [eisende partij] gewerkte uren staat niet ter discussie; [gedaagde partij] heeft deze uren goedgekeurd en geadministreerd. [gedaagde partij] is het echter niet eens met het door [eisende partij] op de facturen (productie 1 bij de dagvaarding) gehanteerde tarief van € 22,50 per uur. Partijen zijn eind 2015/begin 2016 overeengekomen dat het tarief voortaan € 15,00 per uur zou zijn. De heer [bstuurder gedaagde partij] , bestuurder van [gedaagde partij] (verder te noemen: “ [bstuurder gedaagde partij] ”) heeft dit zo met [eisende partij] afgesproken. Dat dit is afgesproken blijkt ook uit het door [eisende partij] opgestelde handgeschreven overzicht dat [eisende partij] aan [gedaagde partij] heeft verstrekt (productie 2 bij de conclusie van antwoord). Daarop heeft [eisende partij] zijn uren vermeld en de verschuldigde bedragen. Terugrekenen leert dat [eisende partij] ook is uitgegaan van een tarief van € 15,00 per uur. De bij dagvaarding als productie 1 overgelegde facturen zijn achteraf opgesteld, waarbij de uren op een hoop zijn geveegd.
Het als productie 2 bij de conclusie van antwoord overgelegde overzicht vermeldt ook nog een post “
Restand 2015 590”. Dit ziet op een op dat moment nog door [eisende partij] te factureren bedrag van € 590,00 voor in 2015 gewerkte uren, naast een nog door [gedaagde partij] te betalen bedrag van € 2.092,75 over 2015. Verder vermeldt het overzicht betalingen die [gedaagde partij] volgens [eisende partij] aan [eisende partij] heeft gedaan, te weten een bedrag van € 1.000,00 op 25 maart 2016 (dit was volgens [gedaagde partij] € 1.500,00), een bedrag van € 700,00 op 21 april 2016 en een bedrag van € 800,00 op 25 april 2016. Eind april 2016 bedroeg het aan [eisende partij] uit te betalen bedrag volgens het overzicht van [eisende partij] € 5.291,00. Dit bedrag was nog te vermeerderen met een contantbon van € 50,00 tot € 5.341,00. [gedaagde partij] heeft daarop op 11 mei 2016 een bedrag van € 1.000,00 in mindering betaald en op 1 juli 2016 een bedrag van € 2.000,00. [eisende partij] heeft de ontvangst van laatstgenoemde twee betalingen schriftelijk (handgeschreven) aan [gedaagde partij] bevestigd (productie 3 bij de conclusie van antwoord). Verder stelt [gedaagde partij] dat [bstuurder gedaagde partij] aan [eisende partij] nog een bedrag van € 2.000,00 heeft voldaan, vlak voordat [eisende partij] met vakantie ging. Omdat [gedaagde partij] op 25 maart 2016 niet € 1.000,00, maar € 1.500,00 aan [eisende partij] heeft betaald, is de vordering die ziet op de werkzaamheden die [eisende partij] als zelfstandige heeft verricht, op het openstaand bedrag van € 2.092,75 uit 2015 na, geheel voldaan.
3.2.2.
Met ingang van week 19 heeft [eisende partij] werkzaamheden in loondienst verricht. De meeruren kon [eisende partij] declareren à € 15,00 per uur. Wekelijks werd een voorschot betaald en werden de gewerkte uren aan de hand van door [eisende partij] aangereikte weekstaten administratief verwerkt in een rekenblad, dat op gezette tijden door partijen werd besproken (productie 4 bij de conclusie van antwoord). Enkel het salaris over de periode van 1 juli 2016 tot en met 18 juli 2016 en het vakantiegeld over de periode 10 mei 2016 tot en met 18 juli 2016 staat nog open alsmede de door [eisende partij] te factureren uren over week 26, 27 en 28.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat [eisende partij] de gestelde uren heeft gewerkt. [gedaagde partij] zal deze dienen te voldoen, voor zover dit nog niet gebeurd is.
[eisende partij] betwist de door [gedaagde partij] gestelde betalingen. Het is dan ook aan [gedaagde partij] deze te bewijzen. Volgens [gedaagde partij] zijn alle betalingen contant gedaan, maar heeft zij daarvan geen kwitanties. In plaats daarvan wijst [gedaagde partij] ter onderbouwing van de gedane betalingen op productie 2 bij haar conclusie van antwoord, dat volgens haar op de linker paginahelft een door [eisende partij] opgesteld overzicht bevat. Daaruit blijkt volgens [gedaagde partij] tevens dat [eisende partij] een uurtarief van € 15,00 hanteerde. Nu [eisende partij] betwist dat dit overzicht door hem is opgesteld en tevens de daarop vermelde betalingen, acht de kantonrechter het gerechtvaardigd een deskundige een handschriftonderzoek te laten verrichten om vast te stellen of het overzicht al dan niet is opgesteld door [eisende partij] . Eventuele bewijslevering van [eisende partij] van het door hem gestelde uurtarief is komt daarna aan de orde, evenals eventuele bewijslevering door [gedaagde partij] van de gestelde betalingen ten aanzien van het salaris.
4.2.
Partijen hebben ter comparitie niet doen blijken een voorkeur voor of bezwaar te hebben tegen een bepaalde deskundige.
De kantonrechter heeft de hierna nader te noemen deskundige aangezocht om in deze zaak tot deskundige te worden benoemd. Deze heeft daarbij aangegeven geen betrokkenheid bij partijen en hun zaak te hebben. Het betreft:
De heer W. de Jong (verbonden aan het bureau Niehoff & De Jong Forensisch Schriftonderzoek)
Riouwstraat 30
9715 BW Groningen
4.3.
Aan de deskundige is reeds de vraag voorgelegd of het zich grotendeels op de linkerhelft van productie 2 bij de conclusie van antwoord bevindende overzicht al dan niet door [eisende partij] is opgesteld. Op basis van die vraag begroot de deskundige de door hem in rekening te brengen kosten op een bedrag van € 2.420,00, inclusief btw. Een kopie van de offerte wordt met dit vonnis meegestuurd aan partijen. Indien partijen van mening zijn dat er nog andere vragen aan de deskundige dienen te worden voorgelegd, zal de griffier aan de hand daarvan een nieuwe offerte opvragen. De zaak zal naar de rol worden verwezen zodat beide partijen zich bij akte kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige en voor het opgeven van eventuele extra aan de deskundige te stellen vragen.
4.4.
De kantonrechter merkt reeds op dat de omstandigheden van deze zaak rechtvaardigen dat iedere partij een even groot deel van het voorschot (gelijk aan het begrote bedrag) draagt.
4.5.
Nadere instructies aan de deskundige en partijen zullen volgen in het vonnis waarin tot benoeming zal worden overgegaan.
4.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 12 juli 2017 om 10.00 uur, alwaar beide partijen zich bij akte kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige en over de aan de deskundige te stellen vragen, zoals hiervoor onder 4.3 omschreven,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: EB
coll: