In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 14 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap MEPOL VENLO B.V. en een gedaagde partij, die tevens eigenaar en bestuurder is van [X] interieur en ontwerp B.V. Mepol vorderde betaling van een openstaand bedrag van € 6.604,56, vermeerderd met rente en kosten, na een betalingsregeling die was overeengekomen met [X] interieur en ontwerp B.V. De gedaagde partij stelde dat hij niet persoonlijk borg had gestaan voor de betalingsregeling en dat zijn echtgenote de overeenkomst niet had meeondertekend, waardoor deze vernietigbaar zou zijn.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij zich wel degelijk persoonlijk borg had gesteld, op basis van e-mailcorrespondentie waarin de borgstelling expliciet werd besproken. De kantonrechter concludeerde dat er sprake was van een borgstelling ex artikel 7:850 BW, die tot stand was gekomen via aanbod en aanvaarding. De gedaagde partij kon zich niet beroepen op het ontbreken van de handtekening van zijn echtgenote, aangezien alleen zij de vernietigbaarheid van de overeenkomst kon inroepen. De kantonrechter wees het verweer van de gedaagde partij af en veroordeelde hem tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
De uitspraak benadrukt de betekenis van schriftelijke overeenkomsten en de rol van persoonlijke borgstellingen in het civiele recht, evenals de voorwaarden waaronder een echtgenoot kan worden betrokken in dergelijke overeenkomsten. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Mepol het vonnis direct kan uitvoeren, ongeacht een eventuele hoger beroep.