ECLI:NL:RBLIM:2017:547

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
03/661126-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met fietsers en verlaten plaats ongeval

Op 25 mei 2014 vond er een verkeersongeval plaats op de Meeren te Baarlo, waarbij een bestuurder van een personenauto, de verdachte, vier fietsers van achteren aanreed. De aanrijding resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor een van de fietsers, [slachtoffer 1]. De verdachte, die eerder die avond 8 tot 9 glazen alcohol had genuttigd, verliet de plaats van het ongeval zonder te stoppen. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het veroorzaken van het ongeval door onvoorzichtig rijgedrag en het verlaten van de plaats van het ongeval. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanrijding en dat de alcoholconsumptie niet relevant was voor zijn rijgedrag op het moment van de aanrijding.

Tijdens de zitting op 9 januari 2017 werd het bewijs besproken, waaronder getuigenverklaringen van de slachtoffers en de politie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte onvoldoende op de weg had gelet en niet adequaat had uitgeweken, maar kon niet vaststellen dat hij onder invloed van alcohol was op het moment van de aanrijding. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar verklaarde het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, namelijk het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank legde een taakstraf op van 70 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/661126-14
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 januari 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 januari 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: met een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij een fietsster zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel
subsidiair door zijn rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt;
Feit 2: een plaats van een ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of moest vermoeden dat hij aan een ander letsel en/of schade had toegebracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Ter zake van feit 1 primair heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat hij enkele uren voordat hij aan het verkeer deelnam 8 tot 9 glazen alcohol heeft genuttigd. De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie, gesteld dat de gedragingen van de verdachte zijn aan te merken als verkeersgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte heeft immers alcohol genuttigd en heeft onvoldoende opgelet, ten gevolge waarvan het slachtoffer [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ter zake van feit 2 heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij een bons heeft gehoord, alsook op de schade die aan de auto is aangetroffen. Om deze reden had de verdachte, volgens de officier van justitie, redelijkerwijs moeten vermoeden dat hij aan een ander schade of letsel had toegebracht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ter zake van de feiten 1 en 2, ook indien de rechtbank tot bewezenverklaring van feit 1 primair zal komen. Ter zake van de door de verdachte genuttigde alcohol heeft de raadsman nog aangevoerd dat deze
– gelet op de snelheid waarmee een consumptie alcoholische drank door het menselijk lichaam wordt afgebroken – zeer waarschijnlijk niet meer in verdachtes lichaam aanwezig was op het moment dat de verdachte de auto van diens vriendin bestuurde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen feit 1 en 2
De politie heeft gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat er op 25 mei 2014 om 04:37 uur een aanrijding heeft plaatsgevonden op de Meeren te Baarlo. De betrokkenen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [betrokkene] en [slachtoffer 3] reden allen op een fiets, komende uit de richting Helden, in de richting Baarlo. Zij reden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg De Meeren, gelegen buiten de bebouwde kom van Baarlo, gemeente Peel en Maas. Zie fietsten op dat moment, aan de uiterst rechterzijde van die weg, in paren van twee achter elkaar. Betrokkenen [slachtoffer 2] (linkerzijde gezien de rijrichting) en [betrokkene] (rechterzijde vanuit de rijrichting) reden voorop. Zij werden direct gevolgd door betrokkenen [slachtoffer 1] (linkerzijde gezien de rijrichting) en [slachtoffer 3] (rechterzijde gezien de rijrichting). [2]
[slachtoffer 1] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij op zondag 25 mei omstreeks 04:15 uur met [slachtoffer 2] , [betrokkene] en [slachtoffer 3] naar huis fietste. Zij heeft verklaard dat zij plots over de grond schoof en in de rechter wegberm belandde. [slachtoffer 1] heeft hierdoor een dubbele breuk in het scheenbeen en een breuk in het kuitbeen opgelopen, alsook een hoofdwond en een scheurtje in de linker ellenboog. De bestuurder is vervolgens zonder te stoppen doorgereden. [3]
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van het verlaten van een plaats ongeval. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij naar huis fietste in de nacht van 25 met 2014 en van achteren het geluid van een naderend voertuig hoorde. Plotseling voelde zij een hevige pijn in haar linkerbeen. Zij zag dat de personenauto doorreed in de richting van Baarlo. [4]
[slachtoffer 3] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij, terwijl zij op 25 mei 2014 naar huis fietste, op enig moment een auto hoorde aankomen. Zij hoorde dat die auto dichterbij kwam. Opeens vloog zij met de fiets de berm in. Zij zag dat er een personenauto hard bij hen weg reed. Na het ongeval zag zij stukken oranje glas en een buitenspiegel op de weg liggen. Ten tijde van het verhoor had [slachtoffer 3] nog erg last van haar linkervoet. [5]
De politie heeft, zakelijk weergegeven, op 26 mei 2014 een bordeauxrode Opel Astra met schade aangetroffen op een parkeerplaats aan de Kartinistraat te Venlo. De politie heeft aldaar waargenomen dat de rechter buitenspiegel van de auto ontbrak, evenals de armatuur van de rechter richtingaanwijzer aan de voorzijde. Voorts zat er een deuk aan de rechtervoorzijde van het voertuig en een barst in de rechterbovenhoek van de voorruit. Ter plaatse meldde [getuige 1] zich bij de verbalisanten. [6] Uit een foto, gevoegd bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2014 voornoemd, volgt dat het kenteken van deze Opel Astra [kenteken] is. [7]
[getuige 1] heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij een paars-/rood-/bruinkleurige Opel Astra heeft. [8] [getuige 1] kan zich herinneren dat zij op 25 mei 2014 met haar vriend [verdachte] (verdachte) in de auto is gestapt nadat zij in Helden in een café waren geweest. [getuige 1] was erg beschonken. [verdachte] stapte achter het stuur en [getuige 1] viel toen in slaap. Bij thuiskomst stapte [getuige 1] uit de auto en zag zij dat de voorruit van de auto gebarsten was en dat de spiegel eraf was. Ook zag zij dat de auto aan haar zijde, de bijrijderszijde, deuken had. [9]
De verdachte heeft bij de politie verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij van 24 op 25 mei 2014 vanaf 19:00 uur in een café te Helden geweest. Vlak voor sluitingstijd zijn de verdachte en zijn vriendin naar huis gegaan. Volgens de verdachte is [getuige 1] in de auto in slaap gevallen. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij een iPhone4 heeft. [10] Voorts heeft de verdachte verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij tijdens de terugrit op enig moment een bons heeft gehoord. De verdachte heeft deze bons wel bemerkt, maar heeft daar verder niet op gereageerd. [11] Tenslotte heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij bij thuiskomst schade aan de auto heeft gezien. Het was hem op dat moment wel duidelijk dat hij iets had geraakt. De verdachte is vervolgens naar bed gegaan. [12]
[getuige 2] heeft een getuigenverklaring afgelegd. Hij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij in de nacht van 25 mei 2014 van [verdachte] een whatsappbericht heeft ontvangen, waarin hij aangaf dat hij thuis was en dat de spiegel van zijn auto af was. [getuige 2] heeft verklaard dat [verdachte] ook heeft aangegeven dat hij tegen een struik was gereden. [13]
De iPhone4 van de verdachte is op 26 mei 2014 door de politie in beslag genomen. [14]
Het NFI heeft, zakelijk weergegeven, onderzoek gedaan naar de inhoud van een inbeslaggenomen iPhone4 ( [nummer] ). Het NFI heeft in dit onderzoek geconstateerd dat twee chatberichten met datumaanduiding 25-5-2014 door de gebruiker waren gewist, maar wel nog in de telefoon aanwezig waren. Een van deze berichten luidde: 25-5-2014, 4:45:30 (UTC+2) van [verdachte] : “
Ich bin toes.. Heb wel unne stroek gerak.. Slaop lekker”. [15]
De Forensische Opsporing, afdeling VerkeersOngevallenAnalyse (hierna: VOA), heeft technisch onderzoek gedaan naar aanleiding van, zakelijk weergegeven, het verlaten van de plaats ongeval op 25 mei 2014, omstreeks 04:39 uur, op de Meeren te Baarlo. De VOA had daarbij de beschikking over een personenauto, merk Opel type Astra, kenteken [kenteken] , kleur rood, alsook over een fiets, merk Batavus, kleur groen met framenummer 7160057. Tevens had de VOA de beschikking over meerdere kunststof onderdelen, waarschijnlijk afkomstig van een voertuig, aangetroffen op de plaats van het ongeval. De VOA heeft geconcludeerd dat een op de plaats van de aanrijding aangetroffen kunststof deel afkomstig was van de bevestigingsvoet van de rechter buitenspiegel van de Opel Astra [kenteken] . Beide delen vormden één geheel. Voorts heeft de VOA geconcludeerd dat een op de plaats van de aanrijding aangetroffen oranjekleurig kunststof deel afkomstig was van de richtingaanwijzer aan de rechtervoorzijde van de Opel Astra [kenteken] . Het kunststof deel en de unit van de richtingaanwijzer rechtsvoor vormden oorspronkelijk één geheel. De VOA heeft ten slotte geconcludeerd dat de schade, zoals aangetroffen op de fiets merk Batavus, wat betreft hoogte en vorm overeenkomt met de bumper aan de rechtervoorzijde van de Opel Astra [kenteken] . De schade aan de fiets is waarschijnlijk veroorzaakt door de rechter voorzijde van de Opel Astra voornoemd. [16]
Het ongeval vond, gezien de rijrichting van alle voertuigen, plaats op een recht weggedeelte van de Meeren. Naast de rijbaan lag aan beide zijden een suggestiestrook die door middel van onderbroken strepen waren afgescheiden van, doch behoorden tot, de rijbaan. De toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen bedroeg 60 kilometer per uur. Ten tijde van het ongeval was het nacht. De straatverlichting was niet in werking. Het weer was helder en droog. De VOA heeft voorts geconstateerd dat de bestuurder van de Opel met de rechtervoorzijde tegen de achterzijde van de Batavus (voertuig 2) botste. Als gevolg van deze aanrijding kwamen de rechts naast de Batavus rijdende fietser (voertuig 3) en de voor het voertuig 2 en 3 rijdende fietser (voertuig 4) ten val. Of de overige fietsers door de Opel rechtstreeks werden aangereden of als gevolg van de vallende aangereden fietser 2 ten val kwamen, kon niet worden vastgesteld. Op basis van het onderzoek kan volgens de VOA worden gesteld dat deze aanrijding door de bestuurder van de Opel opgemerkt moet zijn. De VOA heeft voorts geconstateerd dat de rijbaan van de Meeren 4,50 meter breed was. De Opel had een breedte van ongeveer 1,70 meter. De bestuurder van de Opel had een verharde rijbaanbreedte van ongeveer 2,60 meter waarlangs hij de fietsers in had kunnen halen. Uit het onderzoek van de VOA volgt dat het zicht van bestuurder van de Opel niet was belemmerd en dat in ieder geval de voertuigen 2 en 3 een achterlicht voerden. [17]
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot feit 1
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), waardoor het slachtoffer zwaar letsel heeft opgelopen. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Bij de beantwoording van die vraag komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Verder is van belang dat niet al uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld.
Uit de bewijsmiddelen vloeit voort dat de verdachte in de nacht van 25 mei 2014, op de Meeren te Baarlo, vier fietsers met de door hem bestuurde Opel Astra van achteren is genaderd. Deze vier fietsers bevonden zich, twee aan twee fietsend, aan de rechterzijde van de rechterrijbaan. Uit de bevindingen van de VOA volgt dat er op de rijbaan 2,60 meter aan de verdachte ter beschikking stond om de fietsers met zijn 1,70 meter brede auto in te halen. Uit forensisch onderzoek volgt evenwel dat de personenauto van de verdachte in aanraking is gekomen met de achterzijde van de fiets van [slachtoffer 1] , waardoor niet alleen zij, maar ook [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ten val zijn gekomen. Door de val hebben voornoemde drie fietsers letsel opgelopen. De verdachte heeft verklaard dat hij de fietsers niet heeft gezien. De rechtbank kan, gelet op het voorgaande, daarom niet anders concluderen dan dat de verdachte niet heeft gelet op mogelijke weggebruikers op die weg vóór hem en dat de verdachte niet behoorlijk is uitgeweken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt echter niet met welke snelheid de verdachte de fietsers heeft genaderd of heeft gepasseerd. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen niet wat de rijstijl van de verdachte ten tijde van de aanrijding was. Er kan derhalve niet worden vastgesteld dat de verdachte de snelheid van diens auto niet tijdig of onvoldoende heeft geminderd.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij tussen 19:00 uur op 24 mei 2014 en 01:00 uur op 25 mei 2014 ongeveer 8 tot 9 glazen bier heeft gedronken, waarna hij vervolgens tot 04:00 uur enkel nog frisdrank heeft gedronken. De rechtbank overweegt dat uit het procesdossier niet kan worden afgeleid dat de verklaring van verdachte aangaande de hoeveelheid genuttigde alcoholische consumpties niet klopt. De rechtbank zal er dan ook van uitgaan dat verdachte in voornoemde tijdsspanne een hoeveelheid van 8 tot 9 glazen alcoholhoudende drank heeft gedronken. Tevens volgt uit het procesdossier niet wat het alcoholgehalte in het bloed van de verdachte was ten tijde van de aanrijding. Daarom kan de rechtbank, mede op basis van het feit van algemene bekendheid dat de gemiddelde afbraaksnelheid van één consumptie alcohol ongeveer één uur bedraagt, in casu ingaande vanaf 19:00 uur, niet vaststellen dat het alcoholgehalte van de verdachte omstreeks 04:00 uur dermate hoog was dat hij geen voertuig meer mocht besturen. Om deze reden kan de rechtbank bij de beoordeling of er sprake is van een overtreding van artikel 6 van de WVW geen rekening houden met door de verdachte genuttigde alcoholconsumpties.
Aangezien de rechtbank enkel bewezen kan verklaren dat de verdachte onvoldoende op de weg vóór hem heeft gelet en (klaarblijkelijk) niet voldoende is uitgeweken om een aanrijding te voorkomen, acht de rechtbank dit onvoldoende, ondanks het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] , om te komen tot een bewezenverklaring van ‘zeer althans aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend’ verkeersgedrag in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit.
Wel komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde. Verdachte heeft onvoldoende op de weg voor hem gelet waardoor een aanrijding is ontstaan waarbij fietsers ten val zijn gekomen. Dit handelen is aan verdachte toe te rekenen. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van onvoldoende oplettendheid aan de zijde van verdachte en is als gevolg van zijn handelen concreet gevaar ontstaan.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot feit 2
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] volgt dat de verdachte direct na de aanrijding, op 25 mei 2014 omstreeks 04:39 uur, is doorgereden.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte wist dan wel redelijkerwijs kon vermoeden dat hij aan een ander letsel en/of schade had toegebracht. Uit de bevindingen van de VOA volgt dat de verdachte, gelet op de schade aan de auto, de aanrijding moet hebben bemerkt. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij de fietsers en de aanrijding niet heeft gemerkt, en al rijdende ook de ontstane schade aan de auto niet heeft gezien, heeft de verdachte wel verklaard dat hij op de terugreis een bons heeft gehoord. Na het uitstappen hebben de verdachte en zijn vriendin [getuige 1] geconstateerd dat er schade aan de auto was. Uit de bevindingen van de politie blijkt onder meer dat niet alleen de rechter buitenspiegel van de auto, maar ook de voorruit gebarsten was. Op 25 mei 2014 om 04:45 uur heeft de verdachte aan [getuige 2] een whatsappbericht verzonden, waaruit volgt dat de verdachte thuis is en dat hij onderweg een struik had geraakt. Gelet op de omvang en locatie van de schade aan de auto en de bons die de verdachte heeft waargenomen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel en/of schade was toegebracht.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 25 mei 2014, te Baarlo, in de gemeente Peel en Maas, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, De Meeren, een viertal voor hem, verdachte, op die De Meeren, in dezelfde richting als hem, verdachte, rijdende fietsers van achteren is genaderd en daarbij niet heeft gelet op mogelijke weggebruikers op die weg vóór hem en niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding met een of meer van die eerder genoemde fietsers te voorkomen, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen verdachtes, motorrijtuig en meer van die fietsers, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd;
2.
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden te Baarlo in de gemeente Peel en Maas op De Meeren, op 25 mei 2014 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) letsel en/of schade was toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden met aftrek van de duur dat het rijbewijs van de verdachte reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de oplegging van een forse taakstraf in onderhavige zaak passend is. De oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid acht de raadsman onevenredig, gezien de overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM, het gegeven dat het rijbewijs van verdachte reeds ruim vier maanden ingevorderd is geweest en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op 25 mei 2014 gevaar en hinder op de openbare weg veroorzaakt. Hij heeft ’s nachts met zijn personenauto onvoldoende uitgeweken bij het passeren van een aantal fietsers, waardoor er met hen een aanrijding is ontstaan. Uit het procesdossier volgt dat door deze aanrijding in elk geval de fietser [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Vervolgens heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat hij aan een ander schade of letsel heeft toegebracht.
De verdachte heeft zich niet zelf gemeld bij de politie. Sterker nog: pas nadat op de sociale media uitgebreid over het ongeval is gesproken, werd bekend waar de auto van de verdachte stond en waar de verdachte verbleef. De politie is naar aanleiding van die tip ter plaatse gegaan en pas toen heeft de verdachte aangegeven de bestuurder van de auto te zijn geweest. De rechtbank rekent de verdachte dit feit zeer zwaar aan. Iedere verkeersdeelnemer dient immers zijn verantwoordelijkheid te nemen, wanneer hij op enigerlei wijze betrokken is bij een ongeval. Op zijn minst dient een verkeersdeelnemer zijn identiteit kenbaar maken ten behoeve van de afwikkeling van eventuele schade. Rekening houdend met de ernstige en langdurige en zelfs blijvende gevolgen van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten voor, in het bijzonder, dit slachtoffer [slachtoffer 1] , is de rechtbank, net als de officier van justitie, van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf geëigend is.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank rekening houden met het feit dat de verdachte een blanco strafblad heeft en na de door hem gepleegde strafbare feiten niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Ook houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat de verdachte heeft meegewerkt aan contact met het slachtoffer en haar vader en met hen een gesprek heeft gevoerd.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op het tijdstip van de inverzekeringstelling van verdachte op 27 mei 2014. Tussen het tijdstip van de inverzekeringstelling van de verdachte en de einduitspraak van de rechtbank ligt een periode van 2 jaar en 241 dagen. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM, met een periode van 241 dagen is overschreden, terwijl niet van bijzondere omstandigheden is gebleken. De rechtbank zal dit verdisconteren in de door haar te bepalen strafmaat.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank, ter zake van de onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde overtreding, de oplegging van een taakstraf van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis, passend en geboden, met aftrek van de duur van het voorarrest.
Ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde misdrijf zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen, opleggen.
Gezien de aard van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten acht de rechtbank voorts een ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geëigend. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en het blanco strafblad van de verdachte, maar te meer vanwege diens hoge schuldenlast en de gevolgen van een onvoorwaardelijke ontzegging voor de verdachte in verband met zijn werk, zal de rechtbank deze in voorwaardelijke zin aan de verdachte opleggen. De rechtbank zal aldus een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaar, en met aftrek van de duur dat het rijbewijs van de verdachte reeds ingevorderd en ingehouden is geweest, aan de verdachte opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder feit 1 primair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 subsidiair tot een taakstraf voor de duur van 70 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 35 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
  • veroordeelt de verdachte voor feit 2 tot een taakstraf voor de duur van 90 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 45 dagen;
Ontzegging van de rijbevoegdheid
  • veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 Wegenverkeerswet 1994;
  • bepaalt dat de ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. de Loo, voorzitter, mr. L. Feuth en
mr. C.C.W.M. Aretz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 januari 2017, zijnde mr. C.C.W.M. Aretz buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2014 te Baarlo, in de gemeente Peel en Maas, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg De Meeren, zich zodanig heeft
gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend,
een viertal voor hem, verdachte, op die De Meeren, in dezelfde richting
als hem, verdachte, rijdende fietsers van achteren te naderen en daarbij niet
althans onvoldoende te letten op de weg vóór hem en/of op mogelijke
weggebruikers op die weg vóór hem en/of (vervolgens) de snelheid van het door
hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en/of niet voldoende te
verminderen en/of niet behoorlijk uit te wijken om een aanrijding
of botsing met een of meer van die eerder genoemde fietsers te voorkomen,
waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- of overrijding is
ontstaan met/tussen verdachtes, motorrijtuig en een of meer van die fietsers,
althans een of meer van de door die fietsers bestuurde fietsen,
door welk verkeersongeval [slachtoffer 1] , zijnde een van die fietsers, zwaar
lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden
is ontstaan,
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 25 mei 2014,
te Baarlo, in de gemeente Peel en Maas,,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de
weg, De Meeren,
een viertal voor hem, verdachte, op die De Meeren, in dezelfde richting
als hem, verdachte, rijdende fietsers van achteren is genaderd en daarbij niet
althans onvoldoende heeft gelet op de weg vóór hem en/of op mogelijke
weggebruikers op die weg vóór hem en/of (vervolgens) de snelheid van het door
hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en/of niet voldoende heeft
verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding
of botsing met een of meer van die eerder genoemde fietsers te voorkomen,
waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- of overrijding is
ontstaan met/tussen verdachtes, motorrijtuig en een of meer van die fietsers,
althans een of meer van de door die fietsers bestuurde fietsen,
door welke
gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg
(telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken
was geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden te Baarlo in de gemeente Peel en Maas op/aan De Meeren,
op of omstreeks 25 mei 2014
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan
een ander (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
)
letsel en/of schade was toegebracht;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg, RBT: Horst/Peel en Maas, proces-verbaalnummer 2014044909, gesloten d.d. 8 maart 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 230.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 17 februari 2016, p. 19 en 20.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 10 juni 2014, p. 99 en 100.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 25 mei 2014, p. 105 tot en met 107.
5.Proces-verbaal verhoor benadeelde [slachtoffer 3] d.d. 25 mei 2014, p. 108 tot en met 110.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2014, p. 39 en 40.
7.Foto, p. 42.
8.Proces-verbaal verhoor verdachte [getuige 1] d.d. 27 mei 2014, p. 167 en 178.
9.Proces-verbaal verhoor verdachte [getuige 1] d.d. 127 mei 2014, p. 170 tot en met 178.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 27 mei 2014, p. 131 tot en met 139.
11.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 28 mei 2014, p. 146 tot en met 151.
12.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 29 mei 2014, p. 156 tot en met 159.
13.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 28 mei 2014, p. 125 en 126.
14.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 27 mei 2014, p. 68.
15.Rapport NFI ‘Onderzoek naar gewist chat-verkeer uit 2 iPhones naar aanleiding van een verkeersongeval te Baarlo op 25 mei 2014’ d.d. 29 december 2015, p. 83 tot en met 88.
16.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 9 juli 2014, zonder doornummering.
17.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 9 juli 2014, p. 204 tot en met 230.