ECLI:NL:RBLIM:2017:5451

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juni 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
03/702635-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van mensensmokkel met Vietnamese meisjes

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 12 juni 2017, stond de verdachte terecht op beschuldiging van mensensmokkel. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het smokkelen van drie Vietnamese meisjes en het proberen te smokkelen van twee andere meisjes. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 29 mei 2017, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden, terwijl de verdediging vrijspraak vroeg, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de illegale status van de meisjes.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 4 en 5 mei 2016 vijf minderjarige Vietnamese meisjes asiel hebben aangevraagd in Nederland. Drie van deze meisjes vertrokken op 13 mei 2016 zonder toestemming uit hun opvanglocatie. De verdachte en een medeverdachte hebben verklaard dat zij de meisjes een lift naar Amsterdam hebben gegeven. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de verdachte wist of moest weten dat de meisjes Nederland zouden verlaten. De rechtbank oordeelt dat de verdachte niet schuldig is aan de tenlastegelegde feiten, omdat er geen bewijs is voor de wetenschap van een wederrechtelijke doorreis.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van beide feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij op enige wijze behulpzaam is geweest bij het verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/702635-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 juni 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.L.P. Biesmans, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 mei 2017. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:al dan niet samen met een ander of anderen drie personen heeft gesmokkeld;
Feit 2:al dan niet samen met een ander of anderen heeft geprobeerd twee personen te smokkelen.

3.De voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 partieel nietig dient te worden verklaard, omdat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is omschreven. Niet is in de tenlastelegging omschreven waarop het opzet van de verdachte was gericht.
De officier van justitie heeft niet op het verweer van de raadsvrouw gereageerd.
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde onder feit 2 voldoende feitelijk is omschreven. Gelet op de inhoud van het dossier moet het verdachte duidelijk zijn waarvan hij wordt gedacht. Ter zitting is ook niet gebleken dat dit voor de verdachte niet duidelijk was. De dagvaarding is dan ook geldig.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de feiten 1 en 2. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de in de tenlastelegging genoemde personen, niet de personen zijn die zijn vervoerd. Het gaat namelijk bij alle personen om een valse identiteit. Ook heeft zij aangevoerd dat er geen sprake is van een wederrechtelijke doorreis, nu het opzet van de verdachte er niet op was gericht om de in de tenlastelegging genoemde personen behulpzaam te zijn bij het verlaten van Nederland. Ook kan niet bewezen worden dat de verdachte de meisjes onderdak heeft verschaft.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw voorts betoogd dat er geen sprake is van een strafbare poging, omdat het begin van uitvoering ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 4 en 5 mei 2016 meldden vijf minderjarige Vietnamese meisjes zich bij de marechaussee op Schiphol, waar zij asiel hebben aangevraagd. Drie van deze meisjes werden ondergebracht bij Xonar, Beschermde Jeugdopvang te Cadier en Keer. De andere twee meisjes werden ondergebracht bij Jade Zorggroep te Vries, gemeente Tynaarlo.
13 mei 2016:
Op 13 mei 2016 bleek dat de drie meisjes die in Cadier en Keer waren ondergebracht, met achterlating van hun persoonlijke bezittingen, zonder toestemming en met onbekende bestemming waren vertrokken.
De verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard dat zij op 13 mei 2016 samen naar Cadier en Keer zijn gereden en dat zij daar drie meisjes hebben meegenomen, om hen een lift naar Amsterdam te geven. [verdachte] heeft verklaard dat hij, nadat hij [medeverdachte] bij haar woning in Almere had afgezet, de meisjes naar een parkeerplaats in Almere heeft gebracht.
Op basis van het onderzoek naar telecomgegevens is gebleken dat de drie meisjes, na hun vertrek uit Cadier en Keer, hebben verbleven in Almere. Uit roaminggegevens blijkt dat de drie meisjes op 17 mei 2016 vanuit Almere, via België, naar Frankrijk zijn gereisd.
16 mei 2016:
Op 16 mei 2016 probeerden de twee Vietnamese meisjes die waren ondergebracht bij Jade Zorggroep te Vries, te vluchten. Deze vluchtpoging mislukte. De meisjes waren weggerend in de richting van de voetbalvelden. De meisjes verklaarden dat zij naar Engeland wilden gaan.
Kort daarvoor werd melding gemaakt van een auto die zich verdacht ophield bij de Jade Zorggroep te Vries. Politie ging ter plaatse en zag daar, ter hoogte van de voetbalvelden, een auto geparkeerd staan. Het betrof de locatie waar de twee Vietnamese meisjes naartoe zouden vluchten. In het voertuig zaten [verdachte] , [medeverdachte] en haar zoontje. Zij werden verzocht mee te rijden naar het politiebureau.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben verklaard dat zij zich in de buurt van de voetbalvelden bevonden, toen zij door de politie werden gecontroleerd.
Overwegingen ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij op 13 mei 2016 samen met een ander drie Vietnamese meisjes behulpzaam is geweest bij het zich toegang verschaffen tot Nederland of de doorreis door Nederland, door de Vietnamese meisjes te vervoeren en onderdak te verschaffen.
Onder feit 2 wordt de verdachte verweten dat hij op 16 mei 2016 samen met een ander heeft geprobeerd twee Vietnamese meisjes behulpzaam te zijn bij het zich toegang verschaffen tot Nederland of de doorreis door Nederland, door telefonisch contact met hen te hebben en door met de auto in de buurt van de opvang te komen.
In beide gevallen is de tenlastelegging toegespitst op artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat de verdachte en [medeverdachte] de Vietnamese meisjes op enige wijze behulpzaam zijn geweest bij het verschaffen van toegang tot Nederland, zodat dit deel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden.
Voor wat betreft het behulpzaam zijn bij de doorreis door Nederland, overweegt de rechtbank als volgt. Op basis van het dossier en de verklaringen van [medeverdachte] en de verdachte kan worden vastgesteld dat de verdachte samen met [medeverdachte] op 13 mei 2016 drie Vietnamese meisjes vanuit Cadier en Keer naar Almere heeft gebracht. Hierdoor zijn de meisjes uit het zicht van de instanties geraakt en hebben zij uiteindelijk Nederland verlaten om naar Frankrijk te reizen. Ook kan worden vastgesteld dat de verdachte samen met [medeverdachte] op 16 mei 2016 met een auto in de buurt van de opvang in Vries is geweest om twee Vietnamese meisjes op te halen. Door ingrijpen van de politie kon worden voorkomen dat deze twee meisjes in de auto werden meegenomen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of voornoemde handelingen van de verdachte inhouden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het behulpzaam zijn bij de ‘doorreis’ door Nederland van de Vietnamese meisjes en de poging daartoe, zoals strafbaar gesteld in artikel 197a Sr. Om deze vraag te beantwoorden heeft de rechtbank acht geslagen op de wetsgeschiedenis en de Europese regelgeving behorende bij deze wetsbepaling.
Bij de Wet van 9 december 2004 tot uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel (Stb. 2004, 645) is het begrip "doorreis" aan art. 197a, eerste lid, Sr toegevoegd. Hiermee werd uitvoering gegeven aan internationale verplichtingen voortvloeiende uit Richtlijn nr. 2002/90/EG (hierna: de Richtlijn) van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2002 tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, doortocht en verblijf (PbEG L 328/17), alsmede uit het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie nr. 2002/946/JBZ (hierna: het Kaderbesluit) van 28 november 2002 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bestrijding van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf (PbEG L 328/1).
Artikel 1 van de Richtlijn luidt als volgt:
"Iedere lidstaat neemt passende sancties tegen:
a) eenieder die een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat, opzettelijk helpt om het grondgebied van een lidstaat binnen te komen of zich daarover te verplaatsen op een wijze die in strijd is met de wetgeving van die staat met betrekking tot de binnenkomst of doorreis van vreemdelingen (...)"
Uit de Richtlijn volgt dat er maatregelen moeten worden genomen tegen het verlenen van hulp bij illegale immigratie, zowel in verband met illegale grensoverschrijding in enge zin als met het bevoorraden van netwerken waarin mensen worden uitgebuit. Dit volgt ook uit het Kaderbesluit.
Over het begrip "doorreis" houdt de wetsgeschiedenis het volgende in:
"(…) Doorreis is synoniem voor transit of doortocht, welke term is gebruikt in de titel van de richtlijn en het kaderbesluit inzake mensensmokkel. Transit zit tussen binnenkomst en verblijf in. Personen die in transit of op doorreis zijn, reizen in de regel door naar een andere bestemming. Personen kunnen ook hun verblijf in transit gebruiken om het land van doorreis binnen te komen." (Kamerstukken II 2003-04, 29 291, nr. 3, p. 16)
Ten aanzien van het begrip "mensensmokkel" houdt de wetsgeschiedenis onder meer het volgende in:
"Mensensmokkel is het bewerkstelligen van het overschrijden van grenzen zonder te voldoen aan de vereisten voor legale binnenkomst in de ontvangende staat." (Kamerstukken II 2003-04, 29 291, nr. 3, p. 5)
De rechtbank is van oordeel dat uit de wetgeschiedenis, in het licht van de Europese regelgeving, blijkt dat er bij een ‘ doorreis’ sprake dient te zijn van grensoverschrijding (in enge zin). Dat wil zeggen van het ene land naar het andere. De doelstelling van artikel 197a Sr is ook gelegen in het tegengaan van mensensmokkel van vreemdelingen, waarbij vreemdelingen van het ene naar het andere land worden gesmokkeld.
Nu de verdachte wordt verweten dat hij behulpzaam is geweest bij de doorreis door Nederland, moet - gelet op de doelstelling van artikel 197a Sr - voor een bewezenverklaring worden vastgesteld dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de meisjes uiteindelijk Nederland zouden verlaten. Het vervoeren en het onderdak verschaffen zou dan ook moeten zijn gebeurd met het oog op het uiteindelijke vertrek uit Nederland.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat de verdachte wist of moest vermoeden dat de meisjes op enig moment Nederland zouden verlaten. Uit de verklaringen van [medeverdachte] en de verdachte kan enkel worden afgeleid dat de meisjes binnen Nederland vervoerd moesten worden. Nu er geen bewijs is voor de wetenschap van een wederrechtelijke doorreis (grensoverschrijding) noch van een behoren te weten daarvan dient de verdachte te worden vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
  • spreekt de verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
  • heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.L. van der Aa, voorzitter, mr. J.S. Holthuis en mr. J.A.A.C. Claessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2017.
Buiten staat
Mr. J.A.A.C. Claessen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 3 mei 2016 tot en met 17 mei 2016 te Cadier en Keer, gemeente Eijsden-Margraten en/of in de gemeente Almere in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten
- [persoon 1] , geboren te [geboortegegevens persoon 1] en/of
- [persoon 2] , geboren te [geboortegegevens persoon 2] en/of
- [persoon 3] , geboren te [geboortegegevens persoon 3] ,
behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een
staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door die [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] heeft/hebben vervoerd in een personenauto en/of onderdak heeft/hebben verschaft terwijl verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was;
2.
hij in of omstreeks de periode van 3 mei 2016 tot en met 17 mei 2016 te Vries, in de gemeente Tynaarlo en/of de gemeente Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een ander, te weten
- [persoon 4] (geboren op [geboortedatum persoon 4] ) en/of
- [persoon 5] (geboren op [geboortedatum persoon 5] )
opzettelijk behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of doorreis door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland en/of Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York
totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, met dat opzet die [persoon 4] en/of [persoon 5] daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door opzettelijk ,meermalen, telefonisch contact te hebben met die [persoon 4] en/of [persoon 5] en/of met een personenauto in de omgeving van opvang is geweest terwijl hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat voornoemde toegang en/of voornoemde doorreis wederrechtelijk was/waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.