ECLI:NL:RBLIM:2017:5433

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 juni 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
5842752 AZ VERZ 17-44
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag op staande voet en aanspraken op transitievergoeding, gefixeerde schadevergoeding en billijke vergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken], en zijn werkgever, SRC System Integrators B.V. De werknemer had aanvankelijk de vernietiging van zijn ontslag op staande voet ingeroepen, maar berustte uiteindelijk in het ontslag. De procedure richtte zich op de vraag of de werknemer recht had op een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer aanspraak kon maken op een transitievergoeding van € 42.231,15 en een gefixeerde schadevergoeding van € 23.904,40, maar wees de vordering voor een billijke vergoeding af, omdat de werknemer verwijtbaar had gehandeld. De kantonrechter concludeerde dat er geen dringende reden voor ontslag op staande voet was, maar dat de werkgever in strijd met de wet had gehandeld bij de opzegging. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5842752 AZ VERZ 17-44
MD
Beschikking van de kantonrechter van 9 juni 2017
in de zaak van:
[verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken],
wonend aan de [adres] ,
[woonplaats] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in de tegenverzoeken,
gemachtigde mr. C.M.F. [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] ,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SRC System integrators b.v.,
gevestigd te Hoorn,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in de tegenverzoeken,
gemachtigden mr. M. van Woerden en mr. M. van Eck.
Partijen zullen hierna [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] en SRC genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 27 maart 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties;
  • het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige tegenverzoeken, met producties;
  • de aanvullende producties van beide partijen;
- de mondelinge behandeling op 16 mei 2017 en de pleitnota’s van de gemachtigden van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] en SRC;
- het faxbericht van 30 mei 2017 en de brief van 31 mei 2017 van de gemachtigden van SRC en [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] waaruit volgt dat partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt en om beschikking vragen.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
SRC is een onderneming die ICT-oplossingen biedt waarmee bedrijven productinformatie op orde houden en handelsprocessen automatiseren.
2.2.
[verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] , geboren op [geboortedag] 1963, is met ingang van 20 augustus 2001 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij SRC. Daarvoor was hij vanaf 1 oktober 1999 werkzaam bij SRC e-Europe B.V., welke onderneming op 16 augustus 2001 failliet werd verklaard. Laatstelijk was [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] werkzaam als ‘technical engineer’, tegen een loon van
€ 4.413,26 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. Binnen SRC wordt een arbeidsvoorwaardenreglement gehanteerd, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen werknemers die vóór en na 1 januari 2015 in dienst zijn getreden.
2.3.
[verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] verricht zijn werkzaamheden grotendeels (met goedkeuring van SRC) vanuit zijn thuisadres of bij klanten van SRC. Een van die klanten waarvoor [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] werkzaamheden heeft verricht is Plieger.
2.4.
In december 2016 heeft SRC aan [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] laten weten dat er een ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen bij het UWV zal worden ingediend. De volledige ontslagaanvraag is uiteindelijk op 20 februari 2017 door SRC bij het UWV ingediend.
2.5.
Op vrijdag 27 januari 2017 werd [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] ’s middags gebeld door collega [naam collega] , omdat hij niet had gereageerd op een spoedvraag die door [naam] aan [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] was gestuurd. Daarop heeft de leidinggevende van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] , [naam leidinggevende] , telefonisch contact opgenomen met [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] en aan hem gevraagd waarom hij niet reageerde. [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] werd daarop zeer boos (zoals hij ter zitting aangaf heeft hij ‘wel twee keer tot tien geteld’) en aangegeven dat [naam leidinggevende] maar contact moest opnemen met [naam directeur] (directeur SRC).
2.6.
Op maandag 30 januari 2017 is [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] per e-mail uitgenodigd om op dinsdag
31 januari 2017 om 10.00 uur in Hoorn, op het hoofdkantoor van SRC, op gesprek te komen. Aanleiding van dit gesprek was het voorval op 27 januari 2017 en het feit dat, nadat SRC op internet op zoek was gegaan naar een vast telefoonnummer van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] , zag dat op het thuisadres van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] ‘ [handelsnaam] ’ was ingeschreven. [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] heeft zich vervolgens ziek gemeld en is niet op dit gesprek op 31 januari 2017 verschenen. Wel is [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] , nadat hij een spoedoproep kreeg, verschenen bij de bedrijfsarts.
2.7.
Bij e-mailbericht van 31 januari 2017 aan de gemachtigde van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] is hij in de gelegenheid gesteld om te reageren op de in de vorige rechtsoverweging genoemde constateringen. De gemachtigde van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] heeft vervolgens bij e-mailbericht van 1 februari 2017 gereageerd.
2.8.
Op 3 februari 2017 is [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] door SRC, onder verwijzing naar haar brief van
2 februari 2017, op staande voet ontslagen. Blijkens die brieven ligt daaraan ten grondslag dat:
a. a) [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] op vrijdag 27 januari 2017 is opgeroepen om werkzaamheden te verrichten, maar dat hij niet bereikbaar noch beschikbaar was;
b) SRC heeft ontdekt dat er op zijn thuisadres een onderneming (‘ [handelsnaam] ’) staat ingeschreven, waarmee [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] werkzaamheden verricht die direct concurrerend zijn met de werkzaamheden van SRC;
c) [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] bij het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van zijn eigen onderneming gebruik heeft gemaakt van het zakelijke mobiel telefoonnummer van SRC, waarvan de kosten door SRC betaald zijn.
2.9.
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) blijkt dat er op het adres [adres] te [woonplaats] (thuisadres [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] ) de onderneming ‘ [handelsnaam] ’ staat ingeschreven. Als startdatum staat 22 augustus 2002 vermeld, het betreft blijkens het uittreksel een eenmanszaak en als SBI-code staat 6209 ‘overige dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie’ vermeld. Het aantal werkzame personen bedraagt blijkens het uittreksel nul en eigenaar van die eenmanszaak is [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] .
2.10.
Bij beslissing van 6 april 2017 heeft het UWV aan SRC toestemming geweigerd om de arbeidsverhouding met [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] op te zeggen, omdat (zeer kort gezegd) de bedrijfseconomische noodzaak niet aannemelijk is geworden.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] verzoekt, na vermindering van verzoek, om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat de opzegging van 3 februari 2017 vernietigbaar is en SRC te veroordelen tot:
a. a) betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] van een transitievergoeding van € 42.223,00 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 februari 2017;
b) betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] van een gefixeerde schadevergoeding van € 23.904,40 bruto wegens onregelmatige opzegging gelijk aan het loon over de periode van 3 februari 2017 tot en met 30 juni 2017, te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf 3 februari 2017;
c) betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] van een billijke vergoeding van € 80.000,00 bruto;
d) betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] van door hem opgebouwde maar niet uitbetaalde overuren, onder afgifte van een deugdelijke specificatie;
e) betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] van de eindafrekening, waaronder de vakantiebijslag vanaf 1 juni 2016 tot en met 3 februari 2017;
f) betaling van de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van de beschikking.
3.2.
Bij wijze van tegenverzoeken verzoekt SRC, na wijziging van verzoek naar aanleiding van de vermindering van verzoek van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] , om:
a. a) voor recht te verklaren dat SRC geen transitievergoeding aan [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] verschuldigd is;
b) [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

Tijdigheid verzoeken
4.1.
[verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] heeft de thans voorliggende verzoeken betrekking hebbend op de billijke vergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door SRC is beëindigd (art. 7:686a lid 4, onderdeel a, BW). Voor zover het verzoek betrekking heeft op de transitievergoeding, is het tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (art. 7:686a lid 4, onderdeel b, BW).
Berusting in ontslag op staande voet
4.2.
Bij brief van 11 mei 2017 heeft [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] zijn primaire verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet ingetrokken. Dit betekent dat dat de vraag of het ontslag op staande voet vernietigd moet worden geen beoordeling meer behoeft, evenals het aanvankelijk door SRC ingediende verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor zover die nog mocht bestaan. Mitsdien staat vast dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 3 februari 2017 is geëindigd. Gelet op het feit dat [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] alsnog berust in het ontslag op staande voet, ziet de kantonrechter zonder nadere toelichting niet in welk belang hij nog heeft bij een afzonderlijke verklaring voor recht dat de opzegging van 3 februari 2017 vernietigbaar is. Dit zal derhalve niet voor recht worden verklaard.
4.3.
Aan de orde is nog of [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] aanspraak kan maken op een transitievergoeding ex
art. 7:673 BW, een gefixeerde vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding ex art. 7:681 BW.
Transitievergoeding
4.4.
Op grond van art. 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt, of de situatie waarin de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39).
Nu [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] heeft berust in de beëindiging van het dienstverband, hoeft de kantonrechter geen oordeel uit te spreken over de rechtsgeldigheid van het gegeven ontslag op staande voet. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, kan de aan- of afwezigheid van een dringende reden echter wel een rol spelen bij de beoordeling of aan de zijde van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] sprake is van (ernstige) verwijtbaarheid. Om die reden zal worden beoordeeld of [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] SRC een dringende reden voor ontslag heeft gegeven.
4.5.
Dat [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] op 27 januari 2017 niet bereikbaar was en geen werkzaamheden heeft verricht is niet komen vast te staan. Niet in geschil is dat zowel [naam collega] als [naam leidinggevende] die dag telefonisch contact met [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] hebben gehad, zodat hij die dag wel degelijk telefonisch bereikbaar was. Weliswaar heeft [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] aangegeven dat hij een spoedvraag van [naam] over het hoofd heeft gezien, maar dat laat onverlet dat [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] genoegzaam heeft onderbouwd dat hij op die vrijdag de 27e januari 2017 acht declarabele uren voor SRC heeft gewerkt. Dit levert aldus geen dringende reden voor ontslag op.
4.6.
Voor wat betreft de beweerd door [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] gedreven concurrerende onderneming is niet komen vast te staan dat die onderneming ook daadwerkelijk activiteiten verricht of heeft verricht. Sterker nog: uit de door [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] overgelegde (deels definitieve) aanslagen van de Belastingdienst vanaf 2009 blijkt niet dat hij naast zijn inkomen uit dienstbetrekking bij SRC nog andere inkomsten (bijvoorbeeld uit die eigen onderneming) heeft genoten. Voorts wordt dat bevestigd door de brief van de Belastingdienst van 12 december 2011, waarin de inspecteur van de Belastingdienst heeft geconstateerd dat er binnen de onderneming van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] géén belaste activiteiten hebben plaatsgevonden waarover btw is voldaan en hij er daarom van uitgaat dat [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] niet belastingplichtig is voor de omzetbelasting. Het had op de weg van SRC gelegen om die ernstige verwijten aan het adres van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] concreet te onderbouwen. Dat heeft zij evenwel nagelaten en mocht, gelet op de gemotiveerde onderbouwing van het verweer van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] , van SRC worden gevergd. Dat [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] zelf wisselend aan SRC heeft verklaard over de redenen van het stand in houden van zijn eenmanszaak, doet daaraan niet af. Ook deze dringende reden is niet komen vast te staan.
4.7.
Niet in geschil is dat het gsm-nummer dat in het KvK-uittreksel staat vermeld door SRC aan [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] ter beschikking is gesteld. Hiervoor is al geoordeeld dat niet is komen vast te staan dát [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] werkzaamheden voor zijn eigen onderneming heeft verricht. Daarnaast is op geen enkele wijze onderbouwd (bijvoorbeeld aan de hand van de uitdraai van telefoongegevens en concretisering welk bedrijf of persoon aan dat nummer gekoppeld kan worden) dat [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] daarbij misbruik van het door SRC ter beschikking gestelde gsm-nummer en toestel heeft gemaakt.
4.8.
Op grond van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden komt de kantonrechter tot het oordeel dat een dringende reden voor ontslag op staande voet ontbreekt. Ook anderszins is niet komen vast te staan dat [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Weliswaar is de handelwijze van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] op sommige punten verwijtbaar (waarop hierna bij de bepaling van de omvang van de billijke vergoeding nader wordt ingegaan), maar dat levert nog geen ernstige verwijtbaarheid aan zijn zijde op (waardoor hij geen aanspraak meer op een transitievergoeding kan maken).
4.9.
Aan de hand van de bij de pleitnota gevoegde berekening heeft SRC becijferd dat de transitievergoeding € 42.231,15 bruto bedraagt (waarbij rekening is gehouden met de dienstjaren van [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] voor de doorstart). Dit bedrag is mitsdien toewijsbaar. Met toepassing van art. 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Uiteraard betekent dit dat de door SRC verzochte verklaring voor recht dat geen transitievergoeding verschuldigd is, moet worden afgewezen.
Gefixeerde schadevergoeding
4.10.
Het vorenstaande brengt ook mee dat de gefixeerde schadevergoeding wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn door de werkgever verschuldigd. Partijen zijn het erover eens dat deze gefixeerde schadevergoeding € 23.904,40 bruto bedraagt (het loon van 3 februari 2017 tot en met 30 juni 2017, de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren). Dit bedrag zal worden toegewezen. Met toepassing van art. 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Billijke vergoeding
4.11.
Vaststaat dat SRC heeft opgezegd in strijd met art. 7:671 BW en daarmee in beginsel ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat de kantonrechter op grond van art. 7:681 lid 1 onder a BW een ten laste van de werkgever komende billijke vergoeding
kantoewijzen aan de werknemer.
4.12.
Voor wat betreft de omvang van een eventueel toe te kennen billijke vergoeding, waarbij de mate van verwijtbaarheid een belangrijke rol speelt, overweegt de kantonrechter als volgt.
4.13.
[verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] heeft zich tijdens het telefoongesprek op 27 januari 2017 niet als goed werknemer gedragen. Door ‘twee keer tot tien te tellen’ en zonder nadere toelichting door te verwijzen naar [naam directeur] , heeft hij niet op de wijze zoals van een redelijk handelend werknemer verwacht mocht worden gereageerd op verzoeken van zijn leidinggevende.
Uiteraard beseft de kantonrechter dat de voorgeschiedenis en de reeds langer bestaande strubbelingen met [naam collega] en [naam leidinggevende] daarbij een rol hebben gespeeld, maar [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] heeft ook niet nadien, later die middag, toen hij weer tot bedaren was gekomen, contact opgenomen met [naam leidinggevende] of [naam directeur] om zijn excuses aan te bieden of de vragen die bij SRC over zijn bereikbaarheid waren te beantwoorden. Dit kan [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] worden verweten, temeer nu hij vanwege zijn functie op grote afstand van het hoofdkantoor veel vrijheid had bij het verrichten van zijn werkzaamheden.
4.14.
Daar komt bij dat SRC in haar verweerschrift concreet heeft toegelicht en onderbouwd dat [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] structureel (in ieder geval over 2014, 2015 en 2016) bij Plieger langer heeft gewerkt dan de acht uren die tussen SRC en Plieger waren overeengekomen. Niet weersproken is dat in de bij [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] bekende ‘services agreement’ tussen SRC en Plieger was afgesproken dat [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] op één dag in de week (de donderdag) acht declarabele uren op locatie voor deze klant werkte. Naast het feit dat [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] meer uren dan overeengekomen voor Plieger werkte (en die vervolgens niet factureerde), is ook komen vast te staan dat hij zich bezig hield met werkzaamheden (dagelijkse monitoring van de systemen van Plieger en bereikbaar zijn voor vragen bij Plieger) die niet tot de tussen Plieger en SRC overeengekomen werkzaamheden behoorden. Ofschoon SRC de exacte omvang ten tijde van de mondelinge behandeling nog in kaart aan het brengen is, laat dat onverlet dat [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] daarvoor in deze procedure geen plausibele verklaring heeft kunnen geven. Het hebben van een buitengewoon verantwoordelijkheidsgevoel om deze klant voor SRC te behouden is dat, gelet op het structurele karakter én de aanzienlijke overschrijding van acht declarabele uren per week, in ieder geval niet. Niet is gebleken dat het hierbij gaat om uren die wel door [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] zijn gewerkt, maar niet kunnen worden door gefactureerd. Over de vraag of en zo ja, in welke omvang, [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] als werknemer van SRC aansprakelijk kan worden gehouden voor de door zijn werkgever geleden schade, behoeft in deze procedure evenwel geen oordeel te worden gegeven.
4.15.
Onder deze omstandigheden, waarbij ook vast is komen te staan dat [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] aantoonbaar verwijtbaar heeft gehandeld, moet die billijke vergoeding op nihil worden gesteld.
Opgebouwde en niet uitbetaalde overuren
4.16.
Deze vordering is niet althans onvoldoende gespecificeerd en onderbouwd, zodat deze wordt afgewezen.
Uitbetaling van eindafrekening, waaronder vakantiebijslag
4.17.
SRC heeft een bewijs van betaling van vakantiebijslag (over 1 juni 2016 tot en met
3 februari 2017) overgelegd. Door [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] is de ontvangst van die betaling niet weersproken, zodat vaststaat dat hij dit bedrag van € 1522,34 netto heeft ontvangen. De juistheid van dit bedrag is evenmin door hem betwist. Nu niet gesteld is dat er naast deze vakantiebijslag nog andere posten door SRC aan [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] uit hoofde van de eindafrekening verschuldigd zijn, wordt ook deze vordering afgewezen.
Inzake de verzoeken en de tegenverzoeken: proceskosten
4.18.
In de aard en uitkomst van deze procedure (zowel inzake de verzoeken als de tegenverzoeken) wordt aanleiding gezien om de proceskosten op hierna te bepalen wijze te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter:
inzake alle verzoeken en tegenverzoeken
5.1.
veroordeelt SRC tot betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] van een transitievergoeding van € 42.231,15 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt SRC tot betaling aan [verzoeker, tevens verweerder in de tegenverzoeken] van een bedrag van € 23.904,40 bruto aan gefixeerde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af;
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.