ECLI:NL:RBLIM:2017:541

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
03/702754-13 OWV
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsprocedure wegens gewoontewitwassen met vaststelling wederrechtelijk voordeel

Op 20 januari 2017 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die was veroordeeld voor medeplegen van gewoontewitwassen in de periode van 2007 tot en met 2013. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld. De officier van justitie schatte het wederrechtelijk voordeel op € 383.103,00, dat de verdachte zou hebben verkregen uit de baten van de feiten waarvoor hij was veroordeeld. De verdediging betwistte de vordering en stelde dat er geen sprake was van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de tenlastegelegde periode legale inkomsten van € 397.270 had, maar dat zijn feitelijke uitgaven € 712.043 bedroegen. Dit leidde tot de conclusie dat er een verschil van € 308.912 was dat niet kon worden verklaard uit legale inkomsten, wat het vermoeden wekte dat dit bedrag afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte zich schuldig hadden gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op tot betaling van € 185.954,50 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de hoofdelijke aansprakelijkheid voor een deel van het bedrag werd vastgesteld.

Uitspraak

RECHTbANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/702754-13 OWV
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 20 januari 2017 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
hierna te noemen: [verdachte] .
[verdachte] wordt bijgestaan door mr. A.C.J. Lina, advocaat, kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 januari 2017. [verdachte] en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgehad met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03/702754-13. Op 20 januari 2017 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel. De officier van justitie heeft dit bedrag geschat op € 383.103,00.
Volgens de officier van justitie zou [verdachte] dit voordeel hebben verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor [verdachte] is veroordeeld.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 383.103,00.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming dient te worden afgewezen, omdat geen sprake is geweest van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Bij voormeld vonnis d.d. 20 januari 2017 is [verdachte] veroordeeld wegens medeplegen van een gewoonte maken van witwassen, gepleegd in de periode van 01 januari 2007 tot en met 02 december 2013.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en/of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan.
3.3.2.
Het bewijs [1]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in het raamproces-verbaal op ambtsbelofte en ambtseed uiteengezet op welke wijze zij de vermogenspositie van [verdachte] en [medeverdachte] in kaart hebben gebracht. [2] Uit dit proces-verbaal blijkt onder meer het volgende.
Inkomsten
Inkomsten aan de hand van de bankrekeningen
De bankgegevens van [verdachte] en [medeverdachte] bij de ABN AMRO bank over de jaren 2007 tot en met 2013 zijn opgevraagd en verstrekt. De bankafschriften zijn per mutatie onderverdeeld in categorieën en hiervan is een totaaloverzicht samengesteld van de inkomsten en uitgaven. [3]
Uit de analyse van de bankrekeningen blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte] over de jaren 2007 tot en met 2013 aan netto inkomen € 222.927 hebben genoten. Dit inkomen was afkomstig uit diverse dienstverbanden en uit de vergoedingen uit eigen bedrijven. [verdachte] heeft vanaf januari 2010 een VOF in de autohandel en [medeverdachte] heeft vanaf januari 2009 een schoonheidssalon. De overige girale inkomsten van € 110.593 bestaan uit de huur en verkoop van een caravan, [4] de verkoop van een Harley Davidson motor, [5] een lening van [naam] , [6] een uitkering van de verzekering, de verkoop van twee garages en stortingen van [naam moeder verdachte] , moeder van [verdachte] . Het totaalbedrag aan legale inkomsten bedraagt aldus
(€ 222.927 + € 110.593 =)
€ 333.520.
Contante inkomsten
De contante inkomsten bestaan uit de verkoop van kroonluchters ad € 14.500, [7] de verkoop van de Audi A8 ad € 25.750 [8] en de verkoop van een Harley ad € 23.500. [9] Het betreft aldus een totaalbedrag van
€ 63.750.
De rechtbank is van oordeel dat, aangezien de verdediging de bedragen aan inkomsten niet heeft betwist, deze bedragen als vaststaand kunnen worden beschouwd.
Tussenconclusie 1
In de tenlastegelegde periode heeft [verdachte] € 397.270 aan legale inkomsten ontvangen
(€ 333.520 via bank en € 63.750 contant).
Uitgaven
Uitgaven aan de hand van de bankrekeningen
De uitgaven via de bank in de jaren 2007 tot en met 2013 bedragen zonder verbouwingskosten in totaal
€ 299.369bestaande uit onder andere de hypotheekbetalingen, de aankoop van twee percelen grond in Groningen en de uitgaven voor levensonderhoud en vaste lasten. In het overzicht van pagina 31 van het raam proces-verbaal wordt uitgegaan van een totaalpost aan verbouwingskosten aan de hand van bankrekeningen van
64.163; in het overzicht op pagina 18 van hetzelfde raam proces-verbaal wordt het totaal aan verbouwingskosten via de bank op € 51.190 gesteld. In het voordeel van [verdachte] gaat de rechtbank uit van dit lagere bedrag zodat het totaal aan uitgaven via de bank gesteld wordt op
€ 350.559,(
299.369 +
51.190).
Contante uitgaven
Tijdens de doorzoeking is een aantal facturen, kassabonnen, contracten en dergelijke gevonden waaruit kan worden afgeleid dat deze uitgaven contant betaald zijn. In het overzicht op dossierpagina 33 zijn de contante inkomsten en contante uitgaven schematisch weergegeven. [10] De rechtbank zal dit overzicht als uitgangspunt nemen.
De contante uitgaven bestaan uit de navolgende posten.
Onbetwiste posten
- Audi A8 ad € 20.500 [11]
- Harley Davidson ad € 14.000 in 2007 [12] en ad € 13.057 in 2009 [13]
- Verbouwingskosten volgens de facturen ad € 88.239 [14]
- Klein Vink ad € 1.372 in 2008, € 2.117 in 2009, € 2.904 in 2010, € 1.117 in 2011, € 2.075 in 2012 en € 947 in 2013 [15]
- Caravan Klein Vink ad € 5.000 [16]
- Vakanties ad € 17.623 (in 2012) [17]
- GWK Travelex ad € 1.403 in 2010, € 2.350 in 2011, € 1.375 in 2012, € 832 in 2013 [18]
- Keuken [adres 2] ad € 5.700 in 2007, € 1.529 in 2008, € 645 in 2009 [19]
- Scooters ad € 3.082 [20]
- Fietsen ad € 189 in 2008 en € 779 in 2013 [21]
- Slaapkamer ad € 337 [22]
- Overige facturen die contant betaald zijn, totaalbedrag € 15.015 [23]
- Overige contante uitgaven m.b.t. VGZ, Essent, Gemeente Venlo, totaalbedrag € 10.603 [24]
Het betreft aldus een totaalbedrag van € 212.790 aan contante uitgaven.
De rechtbank is van oordeel dat, aangezien de verdediging deze bedragen aan inkomsten en uitgaven niet heeft betwist, deze bedragen als vaststaand kunnen worden beschouwd.
Betwiste posten
Ten aanzien van de aangetroffen contante gelden
De verdediging heeft aangevoerd dat de aangetroffen geldbedragen van € 18.000 en
€ 650,00 en € 815 kasgelden betreffen van de onderneming van verdachte, JF Cars VOF.
De rechtbank overweegt dat het in een bureaulade aangetroffen bedrag van € 18.000 in het voordeel van [verdachte] en [medeverdachte] niet is meegeteld in het eindsaldo, omdat [verdachte] heeft verklaard dat dit kasgeld is uit zijn bedrijf, welke verklaring ondersteund wordt door de boekhouding van dit bedrijf. Het verweer treft dus geen doel.
In de uitgebreide kasopstelling op dossierpagina 39 zijn de aangetroffen contante gelden van € 815 (tijdens de doorzoeking aangetroffen in de broekzak van verdachte [verdachte] (p. 783)) en € 650 (tijdens de doorzoeking aangetroffen in een keukenkastje (p. 784)) meegenomen in het eindsaldo van 2013.
De stelling van verdachte dat de hiervoor bedoelde € 815 en de € 650 ook kasgeld is, acht de rechtbank onaannemelijk. Het verweer dat deze contante gelden ten onrechte in de kasopstelling zijn betrokken, wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van de verbouwingskosten
De verdediging heeft de inhoud van het BOAG rapport betwist. Het uitgangspunt voor verdachte is dat de kosten van de verbouwing van zijn woning slechts € 139.428,00 bedragen, onder meer omdat er geen loonkosten zijn gemaakt voor de verbouwing.
De rechtbank stelt vast dat in het BOAG rapport [25] de heer R. van der Heijden vanuit zijn expertise een beoordeling heeft gemaakt van de verbouwingskosten. De rechtbank is van oordeel dat dit rapport een betrouwbaar rapport is. Uit dit rapport en ook uit de begroting van de verbouwingskosten op dossierpagina 34 blijkt dat er meer kosten voor de verbouwing moeten zijn gemaakt dan aan de hand van de aangetroffen facturen en de verklaring van verdachte kan worden vastgesteld. De rechtbank zal de bevindingen van de deskundige de heer R. van der Heiden en de begroting op dossierpagina 34 grotendeels volgen.
De rechtbank merkt hierbij op dat bij het opstellen van de begroting op dossierpagina 34 reeds in grote mate is meegegaan met de stelling van de verdediging dat de verbouwing in eigen beheer heeft plaatsgevonden. Zo zijn de opslagen voor indirecte kosten ten gunste van [verdachte] en [medeverdachte] geschrapt en zijn de loonkosten met de helft verminderd.
De rechtbank zal – mede omdat diverse getuigen hebben verklaard dat zij als vriendendienst hebben meegeholpen aan de verbouwing van het huis van verdachte - de loonkosten echter volledig schrappen. Hierdoor worden de kosten van de verbouwing bovenop de kosten zoals vastgesteld aan de hand van de aangetroffen facturen als volgt vastgesteld:
Directe kosten (incl. BTW) € 447.289
Marktwerking (- 15) € 67.093 -
Totaal € 380.196
Aandeel materiaal
Arbeid 40% € 152.078 -
Totaal materiaalkosten € 228.117
Verbouwingskosten volgens aangetroffen bescheiden € 139.428 -
Totaal additionele verbouwingskosten € 88.689
Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van post 40 zal uitgaan van een bedrag van
€ 88.689 in plaats van een bedrag van € 132.269.
Ten aanzien van de aangetroffen hennep
De rechtbank zal de verdediging volgen in haar stelling dat niet is gebleken dat [verdachte] uitgaven voor de aangetroffen hennep heeft moeten doen. Het bedrag van € 17.640 moet daarom in mindering worden gebracht op het totaalbedrag aan contante uitgaven.
Ten aanzien van de NIBUD-normen (post 52)
De rechtbank zal de verdediging niet volgen in haar stelling dat de calculaties middels de Nibud-normen niet kunnen worden gehanteerd, omdat verdachte in werkelijkheid minder zou hebben uitgegeven. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de NIBUD-normen een conservatief en veilig uitgangspunt vormen en bovendien heeft de verdediging op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat [verdachte] en [medeverdachte] in werkelijkheid lagere kosten hebben gemaakt. Het verweer van de verdediging op dat punt wordt dan ook verworpen.
De rechtbank zal dan ook uitgaan van het bedrag van (€ 29.755 + € 5.823 + € 11.718 +
€ 12.709 =) € 60.005.
Tussenconclusie 2
In de tenlastegelegde periode heeft [verdachte] voor een totaalbedrag van
€ 361.484aan contante uitgaven gedaan (€ 212.790 + € 88.689 + € 60.005).
Overzicht contante inkomsten en uitgaven
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de volgende contante inkomsten en uitgaven:
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Totaal
Totaal contante inkomsten
14.5
25.75
23.5
63.75
Totaal contante uitgaven
28.724
18.618
46.123
198.01
(was: 241.588)
19.457
31.848
18.704
(was: 36.344)
361.484
Tussenconclusie 3
In de tenlastegelegde periode heeft [verdachte] in totaal een bedrag van €
712.043uitgegeven (€ 350.559 per bank en € 361.484. contant).
3.3.1.4. Uitgebreide kasopstelling
De rechtbank merkt allereerst het volgende op. De verdediging heeft vlak voor de inhoudelijke behandeling een aantal stukken overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de (contante) uitgaven kunnen worden verantwoord. De rechtbank stelt vast dat deze stukken grotendeels bestaan uit facturen die zich reeds in het dossier bevinden en dus ook al zijn meegenomen in de verschillende overzichten.
Alle gegevens met betrekking tot het inkomsten- en uitgavenpatroon van [verdachte] en [medeverdachte] zijn uiteindelijk uitgewerkt in een uitgebreide kasopstelling. [26] De rechtbank zal deze kasopstelling als uitgangspunt nemen, maar corrigeren in het voordeel van [verdachte] en [medeverdachte] , gelet op het hiervoor overwogene ten aanzien van de contante inkomsten en uitgaven.
De nieuwe uitgebreide kasopstelling luidt derhalve als volgt:
Uitgebreide kasopstelling
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Totaal
Beginsaldo
15.302
11.163
1.902
6.987
9.084
4.12
7.6
15.302
Netto inkomen
Overige inkomsten
Overige inkomsten contant
28.557
9.784
14.5
22.322
1.229
42.924
31.228
25.75
40.909
34.071
23.5
27.091
22.7
30.798
715
30.326
10.865
222.927
110.593
63.75
Totaal legale inkomsten
52.841
23.551
99.902
98.48
49.791
31.513
41.191
397.27
Eindsaldi
11.163
1.902
6.987
9.084
4.12
7.6
9.441
9.441
Beschikbaar voor uitgaven
56.98
32.812
94.817
96.383
54.755
28.033
39.35
403.13
Feitelijke uitgaven bank
Feitelijke uitgaven
contant
46.029
28.724
39.102
18.618
73.397
46.123
70.446
185.037 [27]
54.729
19.457
36.966
31.848
42.862
18.704
350.558
361.484
Totaal feitelijke
Uitgaven
74.753
57.72
119.521
255.483
74.186
68.814
61.566
712.043
Wederrechtelijk verkregen voordeel
-17.773
-24.908
-
24.703
-
159.1
-19.431
-40.781
-22.216
308.912
Conclusie
In totaal had [verdachte] in de tenlastegelegde periode € 403.130 beschikbaar voor uitgaven, terwijl zijn werkelijke uitgaven € 712.043 bedroegen. Nu dit verschil van € 308.912 niet kan worden verklaard uit de legale inkomsten en ontvangsten en [verdachte] hier evenmin een aannemelijke verklaring voor heeft gegeven, is er naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het niet anders kan dan dat het geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat [verdachte] dit ook wist.
Gewoontewitwassen.
De rechtbank stelt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen vast dat aan de gedane feitelijke uitgaven tot een bedrag van € 308.912 géén legale ontvangsten ten grondslag liggen. Hierdoor bestaat het gerechtvaardigd vermoeden dat deze uitgegeven geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat [verdachte] en [medeverdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen. Gelet op de periode en de hoeveelheid handelingen die [verdachte] en [medeverdachte] hebben verricht, is de rechtbank van oordeel dat zij daarvan een gewoonte hebben gemaakt.
Medeplegen
[verdachte] en [medeverdachte] voerden een gezamenlijke huishouding. [medeverdachte] moet hebben geweten dat de uitgaven niet van die legale inkomsten bekostigd konden worden. [medeverdachte] heeft op generlei wijze aannemelijk gemaakt dat zij hier niet van op de hoogte was. De rechtbank wil nog aannemen dat [medeverdachte] niet precies weet wat een verbouwing kost, maar ook zonder die post, moet zij hebben geweten dat hun inkomsten volstrekt ontoereikend waren voor de levensstijl van haar gezin. Zo heeft het gezin -na een omvangrijke verbouwing in 2010 en 2011- in 2012 voor een bedrag van € 17.623 aan vakanties besteed, terwijl de legale inkomsten van het gezin over 2012 slechts € 31.513 bedroegen. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] . Het medeplegen acht de rechtbank in zoverre dan ook bewezen.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] door middel van of uit de baten van voormelde feiten voordeel heeft gekregen.
3.3.3.
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Op basis van voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het wederrechtelijk voordeel dat in totaliteit met het medeplegen van het gewoontewitwassen is verkregen vast op
€ 308.912.
Met betrekking tot de vraag hoe dit voordeel tussen de verdachten onderling verdeeld dient te worden, overweegt de rechtbank het volgende. Beide verdachten voeren met elkaar (en hun kinderen) een gemeenschappelijke huishouding. Blijkens de in de bewijsmiddelen genoemde kasopstelling bestaat het wederrechtelijk voordeel uit de uitgaven voor het huishouden in ruime zin en de verbouwing waar geen legale inkomsten tegenover staan. Beide verdachten hebben dit wederrechtelijk voordeel gezamenlijk genoten. Een hoofdelijke veroordeling is echter in deze zaak niet mogelijk voor het volledige bedrag aan vastgesteld wederrechtelijk voordeel nu deze modaliteit eerst met ingang van 1 juli 2011 in de wet is opgenomen. Uit onder meer het arrest van de Hoge Raad van 18 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:653) volgt dat deze wetswijziging een wijziging is ten aanzien van het toepasselijke sanctierecht. Nu sprake is van een verandering van wetgeving na het tijdstip waarop (een deel van) het feit is begaan, moet de voor betrokkenen meest gunstige bepaling worden toegepast. Een hoofdelijke veroordeling houdt een verzwaring van de toegepaste sanctie in, omdat bij de veroordeelde het incassorisico ligt in het geval de hoofdelijk mede-schuldenaren niet vrijwillig voldoen en/of geen verhaal bieden. Een en ander brengt met zich mee dat in dit geval in beginsel het voordeel genoten tot 1 juli 2011 tussen beide verdachten ponds ponds gewijs verdeeld dient te worden en dat een hoofdelijke veroordeling mogelijk is ten aanzien van het vanaf 1 juli 2011 genoten wederrechtelijk voordeel. Nu in het dossier het wederrechtelijk voordeel per jaar is bepaald, zal de rechtbank in het voordeel van verdachten over de jaren 2007 tot en met 2011 het wederrechtelijk voordeel ponds ponds gewijs verdelen en beide verdachten hoofdelijk veroordelen met betrekking tot het voordeel over 2012 tot 2 december 2013.
Het totale wederrechtelijk voordeel over de jaren 2007 tot en met 2011 bedraagt € 245.915 (17.773 +24.908 + 159.100 + 19.431). De rechtbank zal dit bedrag ponds ponds gewijs tussen beide verdachten verdelen, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 122.957,50 per verdachte.
Het totale wederrechtelijk voordeel over 1 januari 2012 tot 2 december 2013 bedraagt
€ 62.997 (40.781 + 22.216). Voor dit bedrag zullen beide verdachten hoofdelijk worden veroordeeld.
3.3.2
De op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank zal aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling van € 185.954,50 (122.957,50 + 62.997) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Het wettelijke voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
  • legt [verdachte] de verplichting op tot
- bepaalt dat van dit bedrag verdachte en zijn mededader voor een deel van € 62.997 hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betalingsverplichting.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. L. Feuth en
mr. D.C.I. van Delft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.A.E. van de Venne, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2017.
Buiten staat
Mr. D.C.I. van Delft is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Regionale Recherche, Bureau Financiële Ondersteuning, proces-verbaalnummer 2013108094, gesloten d.d. 20 oktober 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 928.
2.Raamproces-verbaal, pagina’s 15 tot en met 45.
3.Bijlage 3.1, pagina’s 106 tot en met 225.
4.Bijlage 7.15, pagina’s 525 tot en met 527.
5.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 2 december 2013, pagina 349.
6.Bijlage 4.9, pagina 327 en proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 2 december 2013, pagina 349.
7.Bijlage 7.1, pagina 455 en proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 5 december 2013, pagina 362.
8.Bijlage 4.10, pagina 329 en proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 2 december 2013, pagina 349.
9.Bijlage 4.13, pagina’s 340 en proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 2 december 2013, pagina 349.
10.Raamproces-verbaal, pagina 33.
11.Bijlage 4.10, pagina 328 en proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 2 december 2013, pagina 349.
12.Proces-verbaal van getuigenverhoor [getuige] d.d. 24 augustus 2016 bij de rechter-commissaris met als bijlage een factuur nr. 1509 d.d. 23 maart 2007.
13.Bijlage 413, pagina’s 338 en 339 en proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 2 december 2013, pagina 349.
14.Bijlage 4.5, pagina’s 303, 304, 306, 308, 313 tot en met 320.
15.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek aan beeldschermafdrukken van Klein Vink d.d. 25 oktober 2013, pagina’s 392 en 404.
16.Proces-verbaal verhoor [verdachte] d.d. 3 december 2013, pagina 356.
17.Bijlage 7.15, pagina’s 529 tot en met 536.
18.Bijlage 7.17, pagina’s 540 en 541.
19.Bijlage 7.18, pagina’s 542 tot en met 545.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 december 2013, met bijlagen, pagina’s 414 tot en met 419.
21.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 december 2013, met bijlagen, pagina’s 410 tot en met 413.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 december 2013, met bijlagen, pagina’s 434 tot en met 437.
23.Bijlage 7.20, pagina’s 552 tot en met 570.
24.Bijlage 7.21, pagina’s 571 tot en met 599.
25.BOAG Rapportage Woonhuis [adres 1] te [woonplaats] , d.d. 28 januari 2014, bijlage 4.1, pagina’s 271 tot en met 292.
26.Raamproces-verbaal, pagina 39.
27.De rechtbank heeft de hiervoor genoemde correctie verbouwingskosten van 12.973 (64.163-51.190) in het voordeel van verdachte in mindering gebracht op het in het raam proces-verbaal met betrekking tot 2011 genoemde bedrag van 198.010, hetgeen resulteert in een bedrag van 185.037.