ECLI:NL:RBLIM:2017:537

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
03/866353-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak opzettelijk aanwezig hebben van hennep en veroordeling voor gewoontewitwassen met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en het medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, omdat niet bewezen kon worden dat zij wist dat haar partner 5 kilo hennep bewaarde voor een ander. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan gewoontewitwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en haar partner een gewoonte hebben gemaakt van het witwassen van geld, waarbij de uitgaven niet in verhouding stonden tot de legale inkomsten. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De rechtbank hield rekening met de lange pleegperiode, het hoge geldbedrag, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals de zorg voor twee kinderen. De uitspraak is gedaan in het kader van een meervoudige kamer en betreft een strafzaak die inhoudelijk is behandeld op 6 januari 2017.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/866353-13
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 januari 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.C.J. Lina, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 januari 2017. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1: samen met een ander of anderen een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geld;
feit 2: samen met een ander of anderen een hoeveelheid van 5378 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft overeenkomstig de overgelegde pleitnotities, welke aan dit vonnis zijn gehecht, verzocht om verdachte integraal vrij te spreken van het tenlastegelegde. De verdediging heeft aangevoerd dat er geen wetenschap bij verdachte is geweest in verband met de gedane uitgaven in de periode van 2007 tot en met 2013 en daarom kan aan verdachte niet het gewoontewitwassen worden verweten. Verdachte heeft bovendien geen wetenschap gehad dat enig geldbedrag dat in de huishouding is gebruikt afkomstig zou zijn van enig misdrijf. De verdediging heeft verder aangevoerd dat niet is gebleken dat verdachte wetenschap van de aanwezigheid van de hennep heeft gehad.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Ten aanzien van feit 1 (gewoontewitwassen):
3.3.1.1. Aanleiding onderzoek
De politie is een onderzoek gestart naar het inkomsten- en uitgavenpatroon van verdachte [medeverdachte] en zijn partner c.q. medeverdachte [verdachte] naar aanleiding van meerdere meldingen uit de omgeving. Het vermoeden bestond dat de intensieve verbouwing van de woning van [medeverdachte] en [verdachte] gelegen aan de [adres 1] in [woonplaats] zou worden gefinancierd met andere geldbronnen dan legale inkomsten.
3.3.1.2. Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
3.3.1.3. Bewijsmiddelen en overwegingen
De rechtbank stelt voorop dat uit een kasopstelling in het dossier naar voren komt dat de uitgaven van verdachte en haar mededader niet in verhouding staan tot de legale inkomsten. De politie concludeert tot een verschil in de ten laste gelegde periode van € 383.103. Gelet op deze bevindingen is de rechtbank van oordeel dat zonder meer sprake is van het vermoeden van witwassen en mag van verdachte worden verwacht dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in het raamproces-verbaal op ambtsbelofte en ambtseed uiteengezet op welke wijze zij de vermogenspositie van [medeverdachte] en [verdachte] in kaart hebben gebracht. [2] Uit dit proces-verbaal blijkt onder meer het volgende.
Inkomsten
Inkomsten aan de hand van de bankrekeningen
De bankgegevens van [medeverdachte] en [verdachte] bij de ABN AMRO bank over de jaren 2007 tot en met 2013 zijn opgevraagd en verstrekt. De bankafschriften zijn per mutatie onderverdeeld in categorieën en hiervan is een totaaloverzicht samengesteld van de inkomsten en uitgaven. [3]
Uit de analyse van de bankrekeningen blijkt dat [medeverdachte] en [verdachte] over de jaren 2007 tot en met 2013 aan netto inkomen € 222.927 hebben genoten. Dit inkomen was afkomstig uit diverse dienstverbanden en uit de vergoedingen uit eigen bedrijven. [medeverdachte] heeft vanaf januari 2010 een VOF in de autohandel en [verdachte] heeft vanaf januari 2009 een schoonheidssalon. De overige girale inkomsten van € 110.593 bestaan uit de huur en verkoop van een caravan, [4] de verkoop van een Harley Davidson motor, [5] een lening van [naam] , [6] een uitkering van de verzekering, de verkoop van twee garages en stortingen van [naam moeder medeverdachte] , moeder van [medeverdachte] . Het totaalbedrag aan legale inkomsten bedraagt aldus (€ 222.927 + € 110.593 =)
€ 333.520.
Contante inkomsten
De contante inkomsten bestaan uit de verkoop van kroonluchters ad € 14.500, [7] de verkoop van de Audi A8 ad € 25.750 [8] en de verkoop van een Harley ad € 23.500. [9] Het betreft aldus een totaalbedrag van
€ 63.750.
De rechtbank is van oordeel dat, aangezien de verdediging de bedragen aan inkomsten niet heeft betwist, deze bedragen als vaststaand kunnen worden beschouwd.
Tussenconclusie 1
In de tenlastegelegde periode heeft verdachte € 397.270 aan legale inkomsten ontvangen
(€ 333.520 via bank en € 63.750 contant).
Uitgaven
Uitgaven aan de hand van de bankrekeningen
De uitgaven via de bank in de jaren 2007 tot en met 2013 bedragen zonder verbouwingskosten in totaal
€ 299.369bestaande uit onder andere de hypotheekbetalingen, de aankoop van twee percelen grond in Groningen en de uitgaven voor levensonderhoud en vaste lasten. In het overzicht van pagina 31 van het raam proces-verbaal wordt uitgegaan van een totaalpost aan verbouwingskosten aan de hand van bankrekeningen van
64.163; in het overzicht op pagina 18 van hetzelfde raam proces-verbaal wordt het totaal aan verbouwingskosten via de bank op € 51.190 gesteld. In het voordeel van verdachte gaat de rechtbank uit van dit lagere bedrag zodat het totaal aan uitgaven via de bank gesteld wordt op
€ 350.559,(
299.369 +
51.190).
Contante uitgaven
Tijdens de doorzoeking is een aantal facturen, kassabonnen, contracten en dergelijke gevonden waaruit kan worden afgeleid dat deze uitgaven contant betaald zijn. In het overzicht op dossierpagina 33 zijn de contante inkomsten en contante uitgaven schematisch weergegeven. [10] De rechtbank zal dit overzicht als uitgangspunt nemen.
De contante uitgaven bestaan uit de navolgende posten.
Onbetwiste posten
- Audi A8 ad € 20.500 [11]
- Harley Davidson ad € 14.000 in 2007 [12] en ad € 13.057 in 2009 [13]
- Verbouwingskosten volgens de facturen ad € 88.239 [14]
- Klein Vink ad € 1.372 in 2008, € 2.117 in 2009, € 2.904 in 2010, € 1.117 in 2011, € 2.075 in 2012 en € 947 in 2013 [15]
- Caravan Klein Vink ad € 5.000 [16]
- Vakanties ad € 17.623 (in 2012) [17]
- GWK Travelex ad € 1.403 in 2010, € 2.350 in 2011, € 1.375 in 2012, € 832 in 2013 [18]
- Keuken [adres 2] ad € 5.700 in 2007, € 1.529 in 2008, € 645 in 2009 [19]
- Scooters ad € 3.082 [20]
- Fietsen ad € 189 in 2008 en € 779 in 2013 [21]
- Slaapkamer ad € 337 [22]
- Overige facturen die contant betaald zijn, totaalbedrag € 15.015 [23]
- Overige contante uitgaven m.b.t. VGZ, Essent, Gemeente Venlo, totaalbedrag € 10.603 [24]
Het betreft aldus een totaalbedrag van € 212.790 aan contante uitgaven.
De rechtbank is van oordeel dat, aangezien de verdediging deze bedragen aan inkomsten en uitgaven niet heeft betwist, deze bedragen als vaststaand kunnen worden beschouwd.
Betwiste posten
Ten aanzien van de aangetroffen contante gelden
De verdediging heeft aangevoerd dat de aangetroffen geldbedragen van € 18.000 en
€ 650,00 en € 815 kasgelden betreffen van de onderneming van verdachte, [naam VOF] VOF.
De rechtbank overweegt dat het in een bureaulade aangetroffen bedrag van € 18.000 in het voordeel van [medeverdachte] en [verdachte] niet is meegeteld in het eindsaldo, omdat [medeverdachte] heeft verklaard dat dit kasgeld is uit zijn bedrijf, welke verklaring ondersteund wordt door de boekhouding van dit bedrijf. Het verweer treft dus geen doel.
In de uitgebreide kasopstelling op dossierpagina 39 zijn de aangetroffen contante gelden van € 815 (tijdens de doorzoeking aangetroffen in de broekzak van verdachte [medeverdachte] (p. 783)) en € 650 (tijdens de doorzoeking aangetroffen in een keukenkastje (p. 784)) meegenomen in het eindsaldo van 2013.
De stelling van verdachte dat de hiervoor bedoelde € 815 en de € 650 ook kasgeld is, acht de rechtbank onaannemelijk. Het verweer dat deze contante gelden ten onrechte in de kasopstelling zijn betrokken wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van de verbouwingskosten
De verdediging heeft de inhoud van het BOAG rapport betwist. Het uitgangspunt voor verdachte is dat de kosten van de verbouwing van zijn woning slechts € 139.428,00 bedragen, onder meer omdat er geen loonkosten zijn gemaakt voor de verbouwing.
De rechtbank stelt vast dat in het BOAG rapport [25] de heer R. van der Heijden vanuit zijn expertise een beoordeling heeft gemaakt van de verbouwingskosten. De rechtbank is van oordeel dat dit rapport een betrouwbaar rapport is. Uit dit rapport en ook uit de begroting van de verbouwingskosten op dossierpagina 34 blijkt dat er meer kosten voor de verbouwing moeten zijn gemaakt dan aan de hand van de aangetroffen facturen en de verklaring van verdachte kan worden vastgesteld. De rechtbank zal de bevindingen van de deskundige de heer R. van der Heiden en de begroting op dossierpagina 34 grotendeels volgen.
De rechtbank merkt hierbij op dat bij het opstellen van de begroting op dossierpagina 34 reeds in grote mate is meegegaan met de stelling van de verdediging dat de verbouwing in eigen beheer heeft plaatsgevonden. Zo zijn de opslagen voor indirecte kosten ten gunste van [medeverdachte] en [verdachte] geschrapt en zijn de loonkosten met de helft verminderd.
De rechtbank zal – mede omdat diverse getuigen hebben verklaard dat zij als vriendendienst hebben meegeholpen aan de verbouwing van het huis van verdachte - de loonkosten echter volledig schrappen. Hierdoor worden de kosten van de verbouwing bovenop de kosten zoals vastgesteld aan de hand van de aangetroffen facturen als volgt vastgesteld:
Directe kosten (incl. BTW) € 447.289
Marktwerking (- 15) € 67.093 -
Totaal € 380.196
Aandeel materiaal
Arbeid 40% € 152.078 -
Totaal materiaalkosten € 228.117
Verbouwingskosten volgens aangetroffen bescheiden € 139.428 -
Totaal additionele verbouwingskosten € 88.689
Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van post 40 zal uitgaan van een bedrag van
€ 88.689 in plaats van een bedrag van € 132.269.
Ten aanzien van de aangetroffen hennep
De rechtbank zal de verdediging volgen in haar stelling dat niet is gebleken dat verdachte uitgaven voor de aangetroffen hennep heeft moeten doen. Het bedrag van € 17.640 moet daarom in mindering worden gebracht op het totaalbedrag aan contante uitgaven.
Ten aanzien van de NIBUD-normen (post 52)
De rechtbank zal de verdediging niet volgen in haar stelling dat de calculaties middels de Nibud-normen niet kunnen worden gehanteerd, omdat verdachte in werkelijkheid minder zou hebben uitgegeven. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de NIBUD-normen een conservatief en veilig uitgangspunt vormen en bovendien heeft de verdediging op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat [medeverdachte] en [verdachte] in werkelijkheid lagere kosten hebben gemaakt. Het verweer van de verdediging op dat punt wordt dan ook verworpen.
De rechtbank zal dan ook uitgaan van het bedrag van (€ 29.755 + € 5.823 + € 11.718 +
€ 12.709 =) € 60.005.
Tussenconclusie 2
In de tenlastegelegde periode heeft verdachte voor een totaalbedrag van
€ 361.484aan contante uitgaven gedaan (€ 212.790 + € 88.689 + € 60.005).
Overzicht contante inkomsten en uitgaven
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de volgende contante inkomsten en uitgaven:
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Totaal
Totaal contante inkomsten
14.5
25.75
23.5
63.75
Totaal contante uitgaven
28.724
18.618
46.123
198.01
(was: 241.588)
19.457
31.848
18.704
(was: 36.344)
361.484
Tussenconclusie 3
In de tenlastegelegde periode heeft verdachte in totaal een bedrag van €
712.043uitgegeven (€ 350.559 per bank en € 361.484. contant).
3.3.1.4. Uitgebreide kasopstelling
De rechtbank merkt allereerst het volgende op. De verdediging heeft vlak voor de inhoudelijke behandeling een aantal stukken overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de (contante) uitgaven kunnen worden verantwoord. De rechtbank stelt vast dat deze stukken grotendeels bestaan uit facturen die zich reeds in het dossier bevinden en dus ook al zijn meegenomen in de verschillende overzichten.
Alle gegevens met betrekking tot het inkomsten- en uitgavenpatroon van [medeverdachte] en [verdachte] zijn uiteindelijk uitgewerkt in een uitgebreide kasopstelling. [26] De rechtbank zal deze kasopstelling als uitgangspunt nemen, maar corrigeren in het voordeel van [medeverdachte] en [verdachte] , gelet op het hiervoor overwogene ten aanzien van de contante inkomsten en uitgaven.
De nieuwe uitgebreide kasopstelling luidt derhalve als volgt:
Uitgebreide kasopstelling
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Totaal
Beginsaldo
15.302
11.163
1.902
6.987
9.084
4.12
7.6
15.302
Netto inkomen
Overige inkomsten
Overige inkomsten contant
28.557
9.784
14.5
22.322
1.229
42.924
31.228
25.75
40.909
34.071
23.5
27.091
22.7
30.798
715
30.326
10.865
222.927
110.593
63.75
Totaal legale inkomsten
52.841
23.551
99.902
98.48
49.791
31.513
41.191
397.27
Eindsaldi
11.163
1.902
6.987
9.084
4.12
7.6
9.441
9.441
Beschikbaar voor uitgaven
56.98
32.812
94.817
96.383
54.755
28.033
39.35
403.13
Feitelijke uitgaven bank
Feitelijke uitgaven
contant
46.029
28.724
39.102
18.618
73.397
46.123
70.446
185.037 [27]
54.729
19.457
36.966
31.848
42.862
18.704
350.558
361.484
Totaal feitelijke
Uitgaven
74.753
57.72
119.521
255.483
74.186
68.814
61.566
712.043
Wederrechtelijk verkregen voordeel
-17.773
-24.908
-
24.703
-
159.1
-19.431
-40.781
-22.216
308.912
Conclusie
In totaal had verdachte in de tenlastegelegde periode € 403.130 beschikbaar voor uitgaven, terwijl haar werkelijke uitgaven € 712.043 bedroegen. Nu dit verschil van € 308.912 niet kan worden verklaard uit de legale inkomsten en ontvangsten en verdachte hier evenmin een aannemelijke verklaring voor heeft gegeven, is er naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het niet anders kan dan dat het geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit ook wist.
Gewoontewitwassen.
De rechtbank stelt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen vast dat aan de gedane feitelijke uitgaven tot een bedrag van € 308.912 géén legale ontvangsten aan ten grondslag liggen. Hierdoor bestaat het gerechtvaardigd vermoeden dat deze uitgegeven geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat [medeverdachte] en [verdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen. Gelet op de periode en de hoeveelheid handelingen die [medeverdachte] en [verdachte] hebben verricht, is de rechtbank van oordeel dat zij daarvan een gewoonte hebben gemaakt.
Medeplegen
[medeverdachte] en [verdachte] voerden een gezamenlijke huishouding. [verdachte] moet hebben geweten dat de uitgaven niet van die legale inkomsten bekostigd konden worden. [verdachte] heeft op generlei wijze aannemelijk gemaakt dat zij hier niet van op de hoogte was. De rechtbank wil nog aannemen dat [verdachte] niet precies weet wat een verbouwing kost, maar ook zonder die post, moet zij hebben geweten dat hun inkomsten volstrekt ontoereikend waren voor de levensstijl van haar gezin. Zo heeft het gezin -na een omvangrijke verbouwing in 2010 en 2011- in 2012 voor een bedrag van € 17.623 aan vakanties besteed, terwijl de legale inkomsten van het gezin over 2012 slechts € 31.513 bedroegen. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] . Het medeplegen acht de rechtbank in zoverre dan ook bewezen.
3.3.2
Ten aanzien van feit 2 (opzettelijk aanwezig hebben van hennep):
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wetenschap van de aanwezigheid van de hennep heeft gehad.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1:
op tijdstippen in de periode van 01 januari 2007 tot en met 02 december 2013, in Nederland,
telkens tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben zij, verdachte en haar mededader
voorwerpen, te weten geldbedragen (in totaal ongeveer 321.885,- euro) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet en/of van voorwerpen, te weten geldbedragen (in totaal ongeveer 321.885,- euro) gebruik gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader wist(en) dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en zij en/of haar mededader van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geheel subsidiair aangevoerd dat de eis bovenmatig en buiten elke proportie is. De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen, gelet op haar persoonlijke omstandigheden en gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich samen met haar partner schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en heeft een ontwrichtende werking op de samenleving.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 december 2016, waaruit blijkt dat zij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten, in het bijzonder de lange pleegperiode en het hoge geldbedrag (€ 308.912,-), in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie geëist, rechtvaardigt.
De rechtbank zal echter in het voordeel van verdachte rekening houden met het gegeven dat de zaak ruim een jaar, tussen het sluiten van het dossier in 2014 en het opvragen van onderzoekswensen bij de verdediging in 2015, heeft stil gelegen. De rechtbank zal ook rekening houden met het feit dat verdachte een geringere rol in het geheel heeft gehad dan haar partner en dat zij de zorg heeft voor haar twee jonge kinderen.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van drie jaar en een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis.
Met oplegging van een deels voorwaardelijke straf wil de rechtbank proberen om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

7.Het beslag

Tijdens het onderzoek is beslag gelegd op een aantal zaken en bankrekeningen. Anders dan door de verdediging verzocht zal de rechtbank geen beslissing nemen over deze in beslag genomen goederen, omdat zij heeft geconstateerd dat het conservatoir beslag in de zin van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering betreft. Een zodanig beslag is niet ter beoordeling aan de strafrechter.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 420bis, 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder feit 2;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot een
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. L. Feuth en
mr. D.C.I. van Delft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.A.E. van de Venne, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2017.
Buiten staat
Mr. D.C.I. van Delft is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2097 tot en met 02 december 2013, te [woonplaats] , althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of (één of meer van) haar mededader(s)
voorwerpen, te weten (één of meer)(grote) geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 383.103,- euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voorwerpen, te weten (één of meer) (grote) geldbedrag(en) (in totaal ongeveer 383.103,- euro) gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en zij en/of haar mededader(s) van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
2.
zij op of omstreeks 02 december 2013 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (in een pand aan de [adres 1] ) aanwezig heeft gehad ongeveer 5378 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Regionale Recherche, Bureau Financiële Ondersteuning, proces-verbaalnummer 2013108094, gesloten d.d. 20 oktober 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 928.
2.Raamproces-verbaal, pagina’s 15 tot en met 45.
3.Bijlage 3.1, pagina’s 106 tot en met 225.
4.Bijlage 7.15, pagina’s 525 tot en met 527.
5.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 2 december 2013, pagina 349.
6.Bijlage 4.9, pagina 327 en proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 2 december 2013, pagina 349.
7.Bijlage 7.1, pagina 455 en proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 5 december 2013, pagina 362.
8.Bijlage 4.10, pagina 329 en proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 2 december 2013, pagina 349.
9.Bijlage 4.13, pagina’s 340 en proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 2 december 2013, pagina 349.
10.Raamproces-verbaal, pagina 33.
11.Bijlage 4.10, pagina 328 en proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 2 december 2013, pagina 349.
12.Proces-verbaal van getuigenverhoor [getuige] d.d. 24 augustus 2016 bij de rechter-commissaris met als bijlage een factuur nr. 1509 d.d. 23 maart 2007.
13.Bijlage 413, pagina’s 338 en 339 en proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 2 december 2013, pagina 349.
14.Bijlage 4.5, pagina’s 303, 304, 306, 308, 313 tot en met 320.
15.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek aan beeldschermafdrukken van Klein Vink d.d. 25 oktober 2013, pagina’s 392 en 404.
16.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte] d.d. 3 december 2013, pagina 356.
17.Bijlage 7.15, pagina’s 529 tot en met 536.
18.Bijlage 7.17, pagina’s 540 en 541.
19.Bijlage 7.18, pagina’s 542 tot en met 545.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 december 2013, met bijlagen, pagina’s 414 tot en met 419.
21.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 december 2013, met bijlagen, pagina’s 410 tot en met 413.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 december 2013, met bijlagen, pagina’s 434 tot en met 437.
23.Bijlage 7.20, pagina’s 552 tot en met 570.
24.Bijlage 7.21, pagina’s 571 tot en met 599.
25.BOAG Rapportage Woonhuis [adres 1] te [woonplaats] , d.d. 28 januari 2014, bijlage 4.1, pagina’s 271 tot en met 292.
26.Raamproces-verbaal, pagina 39.
27.De rechtbank heeft de hiervoor genoemde correctie verbouwingskosten van 12.973 (64.163-51.190) in het voordeel van verdachte in mindering gebracht op het in het raam proces-verbaal met betrekking tot 2011 genoemde bedrag van 198.010, hetgeen resulteert in een bedrag van 185.037.