ECLI:NL:RBLIM:2017:5334

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
8 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4052
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor overtredingen van het Bouwbesluit en de Monumentenwet met betrekking tot het Lomahuis

In deze zaak gaat het om een last onder dwangsom die is opgelegd aan eisers, die gezamenlijk eigenaar zijn van het rijksmonument het Lomahuis, vanwege overtredingen van het Bouwbesluit en de Monumentenwet. De rechtbank heeft op 14 juni 2017 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarin eisers in beroep gingen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Dit college had eisers op 5 juli 2016 een last onder dwangsom opgelegd, omdat het pand niet voldeed aan de wettelijke eisen en er gebreken waren geconstateerd tijdens inspecties. Eisers voerden aan dat zij financieel niet in staat waren om aan de last te voldoen en dat er zicht op legalisatie bestond na verkoop van het pand. De rechtbank oordeelde echter dat de stelling van eisers niet opging, omdat de verkoop van het pand geen legalisatie betekende en de geconstateerde overtredingen niet waren opgeheven. De rechtbank concludeerde dat de last onder dwangsom terecht was opgelegd en dat de belangen van handhaving zwaarder wogen dan de financiële gevolgen voor eisers. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 16/4052
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 juni 2017 in de zaak tussen
[eiser 1],
[eiser 2]en
[eiseres]te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. J.P.C.M. van Riet),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A.L. Devoi).
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers een last onder dwangsom opgelegd, waarbij eisers is gelast de overtredingen ten aanzien van het pand [adres] vóór 1 april 2017 ongedaan te maken.
Bij besluit van 14 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Bij besluit van 13 maart 2017 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 14 dagen na de dag waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep van eisers.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J. Stevens alsmede de gemachtigde van eisers voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam].
Overwegingen
1. Eisers zijn gezamenlijk eigenaar van het pand aan [adres]. Het pand is een rijksmonument en staat bekend als het zogenaamde ‘Loma-huis: Limburgse organisatie voor jonge mannen’.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat tijdens inspecties is gebleken dat het pand een aantal gebreken vertoont en niet voldoet aan onder andere de Woningwet en de Monumentenwet 1988. Naar aanleiding hiervan hebben eisers een plan van aanpak ingediend om de geconstateerde overtredingen te beëindigen. Aangezien dit plan niet (volledig) is uitgevoerd heeft verweerder, mede gelet op het feit dat de kans bestaat dat het pand verder verslechtert, eisers onderhavige last onder dwangsom opgelegd. Aan deze lastgeving is voldaan indien:
-het buitenhoutwerk aan het pand onderzocht is en voor zover slecht/verrot verwijderd waarna hetgeen verwijderd is, is opgevuld door een op hout lijkend vulmiddel of vervangen door hout en;
- het volledige houtwerk te beschermen tegen de weerinvloeden door het op een deskundige wijze te verven in een (nagenoeg) gelijke kleur als waarin het pand was geverfd en;
-minimaal 2 werkdagen voorafgaand aan de start van de werkzaamheden te laten weten wanneer de werkzaamheden zullen beginnen en waaruit ze zullen bestaan.
Indien niet of niet geheel aan de last wordt voldaan wordt een dwangsom verbeurd van
€ 30.000 per 4 weken met een maximum van € 120.000.
3. Eisers voeren in beroep aan -kort samengevat- dat het bestreden besluit een onjuiste wettelijke grondslag heeft. In dit verband stellen zij dat het Bouwbesluit toeziet op een gezond woon- /leefklimaat en niet op de instandhouding van een pand. Verder is de Monumentenwet vervallen per 1 juli 2016. Eisers stellen ook dat er zicht op legalisatie bestaat na verkoop van het pand. Eisers beroepen zich tevens op overmacht als bedoeld in artikel 5:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), welke daarin is gelegen dat zij op geen enkel moment in staat zullen zijn de opgelegde last na te komen wegens het ontbreken van de financiële middelen daartoe. Ook beroepen eisers zich op artikel 5:41 van de Awb (geen straf zonder schuld).

4.De rechtbank overweegt op basis van de beroepsgronden als volgt.

5. Over de vraag of sprake is van overtredingen (van het Bouwbesluit en de Monumentenwet) overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet is het verboden een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid.
Ingevolge artikel 2.6 van het Bouwbesluit 2012 is een bestaand bouwwerk gedurende de restlevensduur voldoende bestand tegen de daarop werkende krachten.
6. In het inspectierapport BMH van 29 april 2014 is op basis van het verrichte onderzoek geconcludeerd dat het pand niet voldoet aan de in het rapport vermelde artikelen van het Bouwbesluit 2012 (waaronder artikel 2.6 en 3.26). De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
7. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:BC9583) volgt dat de staat van het schilderwerk kan leiden tot overtreding van het Bouwbesluit.
8. Over de stelling van eisers dat geen sprake is van overtreding van het Bouwbesluit, omdat het houtwerk weliswaar (deels) verrot is maar geen wind en vocht doorlaat (in de woning), overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 2.6 van het Bouwbesluit het bouwwerk (waaronder de kozijnen) voldoende bestand dient te zijn tegen weersinvloeden. Dit betekent dat het houtwerk niet alleen geen wind en vocht mag doorlaten maar ook niet (gedeeltelijk) verrot mag zijn. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank, met verweerder, van oordeel dat sprake is van een overtreding van het Bouwbesluit.

9.Artikel 9, eerste lid, van de Erfgoedwet luidt als volgt:

Tot het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 16 juni 2014 ingediende voorstel van wet houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) (Kamerstukken 33 962) tot wet is verheven en in werking is getreden:
a. blijven de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, van toepassing.
Ingevolge artikel 11 van de Monumentenwet 1988 is het verboden:
-een beschermd monument te beschadigen of te vernielen;
-of in afwijking van een vergunning:
a. een beschermd archeologisch monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
b. een beschermd archeologisch monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Op grond van artikel 10.18 van de Erfgoedwet is aan artikel 11 van de Monumentenwet 1988 toegevoegd: “, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.”
10. Over de stelling van eisers dat verweerder zijn besluitvorming (deels) ten onrechte op de Monumentenwet 1988 (artikel 11) zou hebben gebaseerd overweegt de rechtbank dat uit artikel 9 van de Erfgoedwet volgt dat in dit geval artikel 11 van de Monumentenwet 1988 van toepassing blijft, hetgeen de gemachtigde van eisers ter zitting ook heeft erkend. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:233).
11. Blijkens voornoemd inspectierapport is de algehele staat van onderhoud van het gebouw slecht, hetgeen door eisers ook niet wordt bestreden. Dit betekent dat sprake is van een overtreding van de Monumentenwet.
12. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit op een juiste wettelijke grondslag heeft gebaseerd. De stelling van eisers dat de Erfgoedwet een andere systematiek kent dan de Monumentenwet maakt dit –wat daar verder van zij- niet anders.
13. Gelet op vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2016:2837) zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
14. Gelet op eveneens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2012:BV2414) biedt de omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk ernstige financiële gevolgen heeft voor degene ten laste van wie wordt gehandhaafd, geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien.
15. Over de stelling van eisers dat er concreet zicht op legalisatie zou bestaan overweegt de rechtbank dat door verkoop van het pand geen sprake is van legalisatie en evenmin een einde wordt gemaakt aan de geconstateerde overtredingen. Bovendien is ter zitting gebleken dat er op dit moment (nog) geen koopovereenkomst is gesloten. Deze stelling moet dan ook reeds daarom worden verworpen.
16. Met betrekking tot de begunstigingstermijn overweegt de rechtbank dat verweerder deze bij besluit van 13 maart 2017 heeft verlengd tot 14 dagen na de dag waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep, dan wel, indien de rechtbank niet tot een uitspraak zou komen, tot 14 dagen na de dag waarop de besluiten onherroepelijk zijn geworden. De rechtbank is van oordeel dat de begunstigingstermijn voldoende lang is om aan de opgelegde last te kunnen voldoen.
17. Over de hoogte van de dwangsom overweegt de rechtbank dat de dwangsom in een redelijke verhouding dient te staan tot enerzijds de zwaarte van de door de overtreding van het wettelijk voorschrift geschonden belang en anderzijds de beoogde effectieve werking. Indien de dwangsom excessief/onevenredig hoog is heeft deze een punitief karakter. Gelet op de verwachtte kosten voor het schilderwerk van het gehele pand ziet de rechtbank echter geen aanleiding voor het oordeel dat de dwangsom te hoog zou zijn vastgesteld.
18. Ten aanzien van het beroep van eisers op artikel 5:41 van de Awb overweegt de rechtbank dat dat artikel hier niet van toepassing is, omdat geen sprake is van een bestuurlijke boete, maar van een herstelsanctie. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen is overwogen onder punt 17. Voor zover eisers stellen dat sprake is van een rechtvaardigingsgrond als bedoel in artikel 5:5 van de Awb overweegt de rechtbank dat financiële problemen een factor zijn die voor risico van eisers komen.
19. Over de (overigens niet onderbouwde) stelling van eisers dat zij (financieel) niet in staat zouden zijn om de last uit te voeren, overweegt de rechtbank dat ter zitting is gebleken dat zij destijds de erfenis (van onder andere dit pand) hebben aanvaard terwijl zij op de hoogte waren van de ‘staat’ (van onderhoud) van het pand. Dit dient dan ook voor hun risico te komen.

20.Het beroep is ongegrond.

21.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts (voorzitter), en mr. T.M. Schelfhout en mr.drs. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 juni 2017
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.