4.2Eiser is verder van mening dat het door verweerder vastgestelde pgb-tarief mogelijk een rol gaat spelen. Eiser acht het bepaalde uurtarief in strijd met artikel 2.3.6 Wmo 2015 nu de tarieven voor het sociaal netwerk niet bij verordening maar in de nadere regels zijn bepaald. Eiser acht een uurtarief van € 20,- alleszins redelijk.
5. Bij de beoordeling van de beroepsgronden is het navolgende wettelijk kader van belang.
6. Artikel 1.2.1, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 bepaalt dat een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit, door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie. Ingevolge artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 draagt het college er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Verweerder heeft de Verordening maatschappelijke ondersteuning Heerlen 2015 (hierna: verordening) vastgesteld en hierin nader voorwaarden uitgewerkt.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De te beoordelen periode loopt van 11 september 2015 tot en met 19 april 2016.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft onderzocht welke beperkingen eiser in zijn zelfredzaamheid ondervindt (zie onder 2.).
10. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderzoek verricht naar de door de moeder van eiser geboden begeleiding. Uitgaande van de definitie van gebruikelijke hulp (hetgeen naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht) en gelet op de intensiteit (dagelijks) van de geboden begeleiding, de leeftijd van de moeder van eiser en eisers leeftijd alsmede de vraag wanneer de begeleidingsbehoefte de gebruikelijke hulp in hoge mate overstijgt, had dit wel van verweerder mogen verwacht. Gelet op de leeftijd van de moeder had het onderzoek zich mede dienen uit te strekken over haar fysieke en mentale draagkracht. Daarbij had verweerder nader onderzoek moeten verrichten naar de aard van deze begeleiding, nu deze zich uitstrekt over alle uren van de dag en nacht dat eiser thuis is. Verder had het op de weg van verweerder gelegen tevens onderzoek te doen naar de door de zus van eiser verrichte opvang, mede in het licht van de ontlasting van de moeder van eiser die door deze opvang wordt geboden. Daarmee kan het onderzoek dat verweerder toch nog heeft verricht, de conclusie dat de door de moeder geboden begeleiding als gebruikelijke zorg moet worden aangemerkt en dat de opvang door de zus van eiser niet noodzakelijk is, niet dragen.
Verweerder dient aan de hand van objectieve en inzichtelijke criteria te bepalen of een maatwerkvoorziening nodig is en wat de omvang daarvan moet zijn. Indien verweerder, zoals in het geval van eiser, het standpunt inneemt dat bepaalde hulp onder de normale taak van de moeder valt, zal verweerder dit, alsmede de omvang hiervan, moeten motiveren en concretiseren. De rechtbank merkt hierbij op dat op grond van algemeen aanvaarde opvattingen redelijkerwijs van een ouder van 83 jaar, voor een kind van 51 jaar, weinig hulp mag worden verwacht.
11. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder op basis van een onvolledig onderzoek onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hetgeen aan eiser in het kader van de Wmo 2015 is toegekend als een voor hem passende bijdrage aan de zelfredzaamheid of participatie is aan te merken. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
12. De rechtbank stelt vast dat door de recentere ontwikkelingen in het leven van eiser de te beoordelen periode een inmiddels afgesloten periode in het verleden betreft. Met het oog op de definitieve beslechting van het geschil ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien.
De rechtbank stelt daartoe in de eerste plaats vast dat eiser inmiddels valt onder het Wlz-stelsel. Dit gegeven en het tijdsverloop sedert het eerdere, door verweerder verrichte onderzoek, maken dat thans geen adequaat onderzoek meer kan worden verricht. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser in aanmerking kwam voor een uitgebreidere AWBZ-indicatie en inmiddels voor een Wlz-indicatie. De rechtbank verbindt hieraan de gevolgtrekking dat de beperkingen van eiser kennelijk niet zijn afgenomen en tijdens de te beoordelen periode mogelijk zelfs zijn toegenomen.
Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat aan eiser, over de periode van 11 september 2015 tot en met 19 april 2016, een maatwerkvoorziening begeleiding individueel, begeleiding groep, alsmede voor kortdurend verblijf wordt toegekend in de vorm van een persoonsgeboden budget, zoals eiser deze ontving op grond van de AWBZ.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.980,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het telefonisch horen en/of verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).