ECLI:NL:RBLIM:2017:5261

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
5623146 \ CV EXPL 17-104
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor zorgverzekering en terugbetaling van te veel betaalde premie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eisende partij en de onderlinge waarborgmaatschappij OWM Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A. De eisende partij, die tot 1 maart 2012 in Duitsland werkte, viel tot dat moment niet onder de Zorgverzekeringswet. Na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd op 1 maart 2012, viel de eisende partij echter wel onder deze wet en had recht op een goedkopere basisverzekering. De eisende partij vorderde terugbetaling van te veel betaalde premie over de periode van 1 maart 2012 tot en met december 2015, alsook buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het doorgeven van relevante informatie en het aanmelden voor de wettelijke zorgverzekering bij de eisende partij lag. De gedaagde partij had de wijziging pas in december 2015 doorgevoerd, maar dit kon niet met terugwerkende kracht. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking van de gedaagde partij, aangezien de eisende partij een rechtsgeldige verzekeringsovereenkomst had en de vordering werd afgewezen. De eisende partij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

De uitspraak benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van verzekerden in het zorgverzekeringsstelsel en de voorwaarden waaronder zorgverzekeraars verplicht zijn om een zorgverzekering aan te bieden. De kantonrechter wees erop dat de eisende partij onvoldoende feiten had aangedragen die zouden wijzen op onrechtmatig handelen van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5623146 \ CV EXPL 17-104
Vonnis van de kantonrechter van 7 juni 2017
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend [adres eisende partij] ,
[woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde DAS Rechtsbijstand,
tegen:
de onderlinge waarborgmaatschappij OWM CENTRALE ZORGVERZEKERAARS GROEP, ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. S. Clijsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisende partij is geboren op [geboortedag eisende partij] 1947. Op 1 maart 2012 heeft eisende partij de AOW-leeftijd bereikt. Tot 1 maart 2012 heeft eisende partij in Duitsland gewerkt.
2.2.
Per 1 januari 2006 is eisende partij voor ziektekosten verzekerd bij gedaagde partij. Partijen hebben een zogenoemde CZ Zorgpolis afgesproken.
Per 1 januari 2006 is de Zorgverzekeringswet ingevoerd. Eisende partij viel buiten het bereik van deze wet omdat hij in het buitenland werkt.
2.3.
In verband met het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd viel eisende partij per 1 maart 2012 onder het stelsel van de Zorgverzekeringswet en kwam in aanmerking voor een basisverzekering.
In november 2015 heeft eisende partij zich bij gedaagde partij gemeld en per 11 december 2015 is de CZ Zorgpolis omgezet naar een basisverzekering volgens de Zorgverzekeringswet. De premie is aangepast van € 248,30 per maand naar € 131,25 per maand in 2015. Per 1 januari 2016 bedroeg de premie € 137,35.
2.4.
Bij e-mail van 2 februari 2016 heeft eisende partij voor het eerst aanspraak gemaakt op terugbetaling van te veel betaalde premie vanaf 1 maart 2012.
Partijen hebben vervolgens hierover gecorrespondeerd.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 4.783,50 aan te veel betaalde premie over de periode vanaf 1 maart 2012 tot en met december 2015 en € 603,35 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente en kosten.
Ter onderbouwing van de vordering stelt eisende partij – kort samengevat – dat gedaagde partij ervan op de hoogte had moeten zijn dat gedaagde partij met ingang van 1 maart 2012 onder de werkingssfeer van de Zorgverzekeringswet viel en aanspraak kon maken op de goedkopere basisverzekering. Vanaf 1 maart 2012 gold het verbod op premiedifferentiatie. Eisende partij heeft te veel premie betaald en gedaagde partij is ongerechtvaardigd verrijkt.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer. Eisende partij had een eigen verantwoordelijkheid voor het doorgeven van relevante gebeurtenissen en het aanmelden voor de wettelijke zorgverzekering. Deze verantwoordelijkheid rust niet op gedaagde partij. Nadat eisende partij zich in november 2015 heeft aangemeld, heeft gedaagde partij de wijziging doorgevoerd. Dit kan echter niet met terugwerkende kracht. Van ongerechtvaardigde verrijking is geen sprake.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter constateert dat zowel de conclusie van antwoord als ook de conclusie van dupliek niet zijn ondertekend. Ingevolge artikel 2.2. van het landelijk procesreglement rolzaken kanton kan gedaagde partij daartoe alsnog de gelegenheid krijgen. Nu echter de aanbiedingsbrieven van de betreffende conclusies wel door de gemachtigde zijn ondertekend, zal de kantonrechter van nadere ondertekening van de conclusies afzien, nu de procesorde niet in het geding is en van eisende partij ook geen bezwaren bekend zijn.
4.2.
Eisende partij vordert in deze procedure terugbetaling van te veel betaalde premie over de periode 1 maart 2012 tot en met december 2015. De standpunten van partijen over de periode vanaf 2006 tot en met februari 2012 behoeven daarom geen bespreking, nu deze geen deel uitmaken van het rechtsgeschil.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Er is sprake van ongerechtvaardigde verrijking wanneer iemand is verrijkt ten koste van een ander én die verrijking ongerechtvaardigd is. In het geval van ongerechtvaardigde verrijking, zal de verrijkte de schade moeten vergoeden tot het bedrag dat hij verrijkt is.
4.4.
Tussen partijen staat vast dat eisende partij per 1 maart 2012 onder de werkingssfeer van de Zorgverzekeringswet viel en recht had op een aanzienlijk goedkopere basisverzekering. Eisende partij stelt zich op het standpunt dat gedaagde partij eisende partij hierover had moeten inlichten. Dit is echter niet gebeurd en CZ Zorgpolis van eisende partij is eerst per medio december 2015 omgezet in een basisverzekering. Eisende partij stelt dat zij ten onrechte te veel premie heeft betaald en dat gedaagde partij daardoor ongerechtvaardigd is verrijkt.
4.5.
Kern van het probleem is de vraag op wie van partijen de verplichting rustte actie te ondernemen op het moment dat eisende partij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte en onder de werkingssfeer van de Zorgverzekeringswet valt. Gedaagde partij beroept zich ter zake op de verzekeringsvoorwaarden. Deze zijn echter niet in de procedure gebracht, zodat het verweer van gedaagde partij, voor zover daarop gebaseerd, faalt.
4.6.
In artikel 3, lid 1 van de Zorgverzekeringswet is bepaald dat de zorgverzekeraar verplicht is met of ten behoeve van iedere verzekeringsplichtige die in zijn werkgebied woont alsmede met of ten behoeve van iedere verzekeringsplichtige die in het buitenland woont, desgevraagd een zorgverzekering af te sluiten. Uit het woord “desgevraagd” volgt dat het initiatief bij de verzekeringsplichtige ligt. Het verwijt dat eisende partij op dit gebied aan gedaagde partij maakt, treft daarom geen doel.
4.7.
Volgens artikel 5, lid 1 van de Zorgverzekeringswet werkt de zorgverzekering onder meer terug indien zij ingaat binnen vier maanden nadat de verzekeringsplicht is ontstaan, tot en met de dag waarop die plicht ontstond. Hieruit volgt echter niet dat de zorgverzekering terug werkt naar de datum dat het recht op die verzekering een aanvang heeft genomen, te weten op 1 maart 2012.
4.8.
Door eisende partij zijn onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld die zouden leiden tot de conclusie dat gedaagde partij onrechtmatig heeft gehandeld door eisende partij niet te wijzen op de basisverzekering per 1 maart 2012.
4.9.
Uit het voorgaande volgt daarom dat geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van gedaagde partij. Aan de betaling van de hogere premie tot en met december 2015 ligt immers een rechtsgeldige verzekeringsovereenkomst ten grondslag.
De vordering van eisende partij wordt daarom afgewezen.
4.10.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig eisende partij toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.11.
Eisende partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van gedaagde partij worden begroot op € 500,00 (2 x tarief € 250,00) als salaris voor de gemachtigde.
4.12.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 100,00 aan nakosten salaris.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt eisende partij in de proceskosten aan de zijde van gedaagde partij gevallen en tot op heden begroot op € 500,00,
5.3.
veroordeelt eisende partij onder de voorwaarde dat zij niet binnen 2 weken na aanschrijving door gedaagde partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: plg
coll: