ECLI:NL:RBLIM:2017:5258

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
4824084 \ CV EXPL 16-1902
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van zorgplicht door paardentrainer met betrekking tot informatievoorziening over verkoopbaarheid van paard

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, h.o.d.n. Paardenpension "[X]", en gedaagde, een paardentrainer. Eiser vorderde schadevergoeding op grond van de stelling dat gedaagde zijn zorgplicht heeft geschonden door hem niet tijdig te informeren over de verkoopbaarheid van het paard [naam paard]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de zorgplicht van gedaagde niet los kan worden gezien van de omstandigheden van het geval, waaronder de afspraken tussen partijen en de wederzijdse deskundigheid. Eiser heeft niet kunnen bewijzen dat gedaagde tekort is geschoten in zijn informatievoorziening. De kantonrechter concludeert dat gedaagde heeft gehandeld zoals een zorgvuldig handelend paardentrainer zou doen en wijst de vorderingen van eiser af. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, begroot op € 1.350,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 4824084 \ CV EXPL 16-1902
Vonnis van de kantonrechter van 7 juni 2017
in de zaak van:
[eiser] , h.o.d.n. Paardenpension " [X] ",
wonend [adres eiser] ,
[woonplaats eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. E.C.E. van Heel, DAS Rechtsbijstand,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres gedaagde] ,
[woonplaats gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. C.T.E. Verhaeg.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter verwijst hier naar het tussenvonnis van 13 juli 2016 en volhardt bij de inhoud daarvan. In voormeld tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat:
[gedaagde] geen of onvoldoende informatie heeft verstrekt aan [eiser] – eerder dan in maart 2015 – over het paard [naam paard] , in het bijzonder de verkoopbaarheid daarvan, terwijl hij dit wel had behoren te doen als redelijk handelend paardentrainer.
1.2.
[eiser] heeft bij akte van 7 september 2016 verzocht een getuigenverhoor te gelasten, welk heeft plaatsgevonden op 15 december 2016 en waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. Hierbij zijn als getuigen gehoord [eiser] (partijgetuige) en [getuige 2] .
1.3.
Vervolgens heeft er op 7 maart 2017 een voortzetting van de enquête plaatsgevonden waarbij [gedaagde] (partijgetuige) en [getuige 3] zijn gehoord. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt. Voorafgaand aan het getuigenverhoor heeft [gedaagde] een aantal aanvullende producties overgelegd.
1.4.
Tevens heeft er op diezelfde dag een contra-enquête plaatsgevonden waarbij als getuigen zijn gehoord [getuige 4] en [getuige 5, partner eiser] . Ook hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
1.5.
Partijen hebben vervolgens beide een conclusie na enquête/contra-enquête genomen.
1.6.
De zaak is andermaal op vonnis gesteld waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
De in het vonnis van 13 juli 2016 opgenomen bewijsopdracht is gegeven naar aanleiding van de stelling van [eiser] dat [gedaagde] zijn zorgplicht als paardentrainer heeft geschonden door [eiser] niet tijdig te informeren over het dusdanig moeilijke karakter van het paard [naam paard] , dat het niet of nauwelijks verkoopbaar zou zijn.
De vraag of iemand zijn zorgplicht heeft geschonden, in dit geval als paardentrainer, kan niet los worden gezien van de omstandigheden van het geval. In dat verband acht de kantonrechter in de eerste plaats relevant wat de afspraken waren die partijen met elkaar hebben gemaakt. In dit geval staat tussen partijen vast dat het paard na de training verkocht zou gaan worden. Afspraken zouden dan bijvoorbeeld kunnen gaan over de doelgroep waarop werd gemikt, een winstdoel, looptijd van de trainingsperiode, de maximale kosten en de informatievoorziening.
Naast de inhoud van de afspraken acht de kantonrechter de wederzijdse kennis van partijen met betrekking tot de materie- in dit geval het trainen van paarden in verband met de verkoop ervan - van belang.
Tenslotte acht de kantonrechter het bij een opdracht die inhoudt dat het paard wordt getraind ook van belang dat gedurende het verloop van de training de opdrachtgever wordt geïnformeerd over de ontwikkeling van het paard, waarbij ook wordt gewezen op bijzonderheden als daarvan sprake is.
Hierna zal de kantonrechter ingaan op wat uit de getuigenverhoren naar voren is gekomen met betrekking tot de hiervoor genoemde onderwerpen en wat daarvan de betekenis is voor deze procedure.
2.2.
De afspraken tussen partijen
Getuige [eiser] , eiser, heeft verklaard:
“Hij ([gedaagde]
) zou het paard gaan trainen om het te verkopen. Wij hebben geen concrete afspraken over het moment van verkoop gemaakt. We hadden geen echte afspraak over hoe ik op de hoogte zou worden gehouden van de ontwikkelingen van het paard.”
Getuige [getuige 5, partner eiser] , partner van eiser, heeft verklaard:
“Wij hadden geen afspraak wanneer het paard verkocht zou worden.”
Getuige [gedaagde] , gedaagde, heeft verklaard:
“In 2011 heeft de heer [eiser] [naam paard] naar mij toegebracht zodat ik het paard verder kon africhten. Wij hebben geen afspraak gemaakt tot welk niveau ik het paard zou trainen.”
Uit deze verklaringen, waaruit volgt dat partijen geen concrete afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de training van het paard, trekt de kantonrechter de conclusie dat [eiser] aan [gedaagde] in grote mate de vrije hand heeft gegeven bij het invullen van de training en het te bereiken doel. Natuurlijk betekent dat niet dat [gedaagde] dan onbeperkt zijn gang kan gaan, hij zal rekening moeten houden met de redelijke belangen van [eiser] . Dat begrijpt [gedaagde] ook wel want zijn zoon [zoon gedaagde] , die op een gegeven moment de training heeft overgenomen van zijn vader, zegt daarover: “had ik …….. de goede hoop dat wij er
allemaal(cursief griffier) enkele duizenden euro’s aan zouden verdienen”. Met andere woorden, beide partijen wilden er financieel beter van worden en [gedaagde] moest dus ook oog hebben voor de financiële positie van [eiser] bij de uitvoering van deze overeenkomst. Maar zoals hiervoor al werd overwogen, nu concrete afspraken met betrekking tot de invulling en het doel van de overeenkomst ontbreken brengt dat wel met zich mee dat het [gedaagde] in hoge mate vrij staat daarbij naar eigen inzicht te handelen.
2.3.
De ontwikkeling van het paard
Getuige [eiser] , eiser, heeft verklaard:
“Ik heb pas van de zoon van de heer [gedaagde] , begin 2015, voor het eerst gehoord dat het niet goed was met het paard……. De zoon vertelde mij dat [naam paard] , als hij vaker op een parcours was geweest, sommige hoeken van dat parcours niet meer in durfde te gaan…….. Daardoor zou [naam paard] amper te verkopen zijn. De zoon vertelde mij ook dat zolang hij het paard trainde het hem ook niet lukte om het paard in een bepaalde hoek van de eigen binnenbak te krijgen…… Het paard is door mij gefokt en bij mij geboren. Ik heb het opgefokt, heb er ook al mee gereden en gesprongen en toen het drie en een half jaar was heb ik het naar [gedaagde] gebracht. Ik heb er niets bijzonders aan gemerkt.”
Getuige [getuige 5, partner eiser] , partner van eiser, heeft verklaard:
“Het paard maakte op mij geen slechte indruk. Er vielen mij geen bijzonderheden op. Ik kan dat beoordelen want ik heb al jarenlang ervaring met het omgaan met paarden….. Ik vond dat het paard wel een goede ontwikkeling doormaakte. Zeker vanaf het moment dat [zoon gedaagde] haar trainde. Ik hoorde wel dat het paard kijkerig was, zenuwachtig.”
Getuige [gedaagde] , gedaagde, heeft verklaard:
“Ze is begonnen in de B-klasse (beginners) en ze is gekomen tot Z (zwaar)…. Ze is dus in ongeveer drie jaar opgeklommen van de B-klasse naar de Z-klasse. Dat is een normale ontwikkeling……. [naam paard] was een speciaal paard in die zin dat ze alles zag, alles in zich opnam. Het gevolg was dat ze schrikachtig was, zeker als er een ruiter op zat. Bij [naam paard] had ik dat na ongeveer een jaar in de gaten. Ik heb het toen ook aan de heer [eiser] gemeld…… Die schrikachtigheid wil echter niet zeggen dat het geen goed paard zou kunnen worden. Toppaarden hebben vaak een bepaalde scherpheid op hun omgeving…… Om een toppaard te kunnen worden heb je naast een bepaalde scherpheid ook andere eigenschappen nodig maar in 2013 was nog niet te zeggen of [naam paard] die wel of niet zou ontwikkelen…… Er was geen aanleiding om aan te nemen dat zij die eigenschappen niet zou kunnen ontwikkelen…. [naam paard] is een paard dat zich tussen de hoogvliegers en de gemiddelde springpaarden bevindt. Ik bedoel dan op dat moment, 2015…… Het karakter van een paard ontwikkelt zich meestal zo dat het gelatener wordt, wat makkelijker. Bij [naam paard] bleef het op dezelfde lijn; ze bleef even schrikachtig.”
Getuige [zoon gedaagde] , zoon van gedaagde, heeft verklaard:
“Mijn eerste echte indrukken van [naam paard] deed ik op toen ik in 2013 de training overnam van mijn vader ……. Het viel mij op dat het een alert en snel afgeleid paard was…. Aan het eind van 2014 zaten we op een hoogte van 1.30 meter (klasse Z). In de winter van 2014/2015 hebben we veel wedstrijden in de hal gereden. Dat was moeilijker voor haar.….. Daarnaast speelde het aspect van snel afgeleid zijn. Eerder speelde dit niet omdat ze toen op een lager niveau sprong….. We hadden dus een paard dat snel afgeleid is en niet makkelijk springt in de hal op 1.30 meter. Daarmee is het een paard waarmee een gewone ruiter moeilijker kan omgaan. Daarbij komt dat ik niet de indruk had dat ze in de loop der tijd makkelijker werd….. Eind 2014/begin 2015 heb ik met mevrouw [getuige 5, partner eiser] gesproken over hoe het nu verder moest. Ik had de indruk dat het geen toppaard ging worden terwijl het door zijn schrikachtigheid voor de gewone ruiter niet geschikt was. Mevrouw [getuige 5, partner eiser] heeft aangegeven dat ze een keer een andere ruiter naar het paard zou laten kijken. …. Die ruiter zag toen al direct dat het paard snel afgeleid was en heeft niet eens de moeite genomen er zelf op te gaan zitten. De man heeft gezegd dat het paard naar zijn mening niet makkelijk genoeg was voor een amateur.”
Op grond van deze verklaringen stelt de kantonrechter vast dat [naam paard] een paard was met potentie maar ook met een “randje”, de overmatige alertheid. Die overmatige alertheid hoefde echter niet per definitie een minpunt te zijn maar zou juist ook kunnen bijdragen aan grote kwaliteiten als het paard zich verder had ontwikkeld. Bovendien neemt deze overmatige alertheid vaak met het ouder worden van het paard af. Verder bleek de ontwikkeling van [naam paard] volgens een normaal patroon te verlopen en groeide het paard van beginner door tot een paard dat sprong in de zwaarste klasse. Tegen het einde van 2014, toen [naam paard] in de hal in de zware Z-klasse sprong is bij [gedaagde] echter het beeld ontstaan dat zij zich niet zou gaan ontwikkelen tot een hoogvlieger. Dat heeft hij ook kenbaar gemaakt tegenover [eiser] die er vervolgens een derde naar heeft laten kijken. Die persoon deelde de opvatting van [gedaagde] en daarop heeft [eiser] het paard bij [gedaagde] weggehaald.
2.4.
De informatieverschaffing aan [eiser]
Getuige [eiser] , eiser, heeft verklaard:
“Zelf ben ik in het begin een paar keer daar geweest, daarna nog een enkele keer maar het was niet vaak. Ik weet dat mijn vriendin er wel vaker is geweest. Zij sprak met de heer [gedaagde] en volgens haar ging het goed met het paard.……. Ik heb pas van de zoon van de heer [gedaagde] , begin 2015, voor het eerst gehoord dat het niet goed was met het paard.”
Getuige [getuige 5, partner eiser] , partner van eiser, heeft verklaard:
“Ik ben vanaf het begin vaak bij de training komen kijken en later ook naar de wedstrijden. Gemiddeld zag ik het paard één keer per maand. Vanaf 2014 ben ik niet meer gaan kijken wegens privéomstandigheden. Ik ben wel netjes op de hoogte gehouden door [zoon gedaagde] ……. Ik weet niet of met mij besproken is dat er iets met [naam paard] moest gaan gebeuren, stoppen of doorgaan met de training. Ik weet wel dat het aan de orde is geweest……. De informatie die ik over [naam paard] kreeg gaf ik uiteraard door aan mijn partner. Dus ook dat het paard kijkerig was”
Getuige [gedaagde] , gedaagde, heeft verklaard:
“… Het gevolg was dat ze schrikachtig was, zeker als er een ruiter op zat. Bij [naam paard] had ik dat na ongeveer een jaar in de gaten. Ik heb het toen ook aan de heer [eiser] gemeld…. Ik heb de heer [eiser] met regelmaat op de hoogte gehouden over de ontwikkelingen van zijn paard. Dat gebeurde doordat ik hem een enkele keer zelf belde, zijn partner bij ons thuis kwam of zij naar de wedstrijden van [naam paard] kwam kijken. Gemiddeld hadden we wekelijks contact. Ook zetten wij nog filmpjes van [naam paard] op YouTube waar de heer [eiser] ook naar kon kijken.”
Getuige [zoon gedaagde] , zoon van gedaagde, heeft verklaard:
“Ik heb zelf met de heer [eiser] eigenlijk nooit telefonisch contact gehad. Ik deed alles met zijn partner, mevrouw [getuige 5, partner eiser] . Met haar had ik contact als het paard naar de wedstrijd ging. Dan kwam ze vaak kijken. Ook had ik regelmatig telefonisch contact met haar. Ik heb haar steeds verteld dat het paard niet het makkelijkste paard was. Eind 2014 heb ik gezegd dat er toch echt iets moest gaan gebeuren met [naam paard] ”
Getuige [getuige 4] e/v gedaagde, heeft verklaard:
“In het begin kwam mevrouw [getuige 5, partner eiser] regelmatig kijken naar de trainingen van [naam paard] en later ook naar de wedstrijden. In het laatste jaar kwam ze eigenlijk niet meer. Ik heb wel gezien dat mijn man met mevrouw [getuige 5, partner eiser] belde over [naam paard] ….. Mevrouw [getuige 5, partner eiser] was eigenlijk onze contactpersoon. Wij hadden nooit contact met de heer [eiser] zelf. Dat was ook bij andere paarden van de heer [eiser] , die mijn man getraind heeft, het geval.”
Op grond van deze verklaringen stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde] [eiser] op verschillende wijzen op de hoogte hield van de vorderingen van [naam paard] . Dat gebeurde of rechtstreeks, of via de partner van [eiser] , mevrouw [getuige 5, partner eiser] of via YouTube filmpjes van het paard, die [eiser] kon bekijken. Wel blijkt dat de informatievoorziening in 2014 beperkt was omdat mevrouw [getuige 5, partner eiser] verhinderd was de verrichtingen van [naam paard] nog nauwgezet te volgen. Verder stelt de kantonrechter vast dat vader en zoon [gedaagde] verklaren dat zij beiden [eiser] steeds hebben geïnformeerd over de bijzondere alertheid, of schrikachtigheid, van [naam paard] terwijl [eiser] en [getuige 5, partner eiser] daar niet over verklaren. Wel staat vast dat [gedaagde] pas eind 2014 bij die karaktertrek vraagtekens heeft gezet voor wat betreft de verkoopbaarheid van het paard.
2.5.
Wederzijdse deskundigheid
Getuige [eiser] , eiser, heeft verklaard:
“Het paard is door mij gefokt en bij mij geboren. Ik heb het opgefokt, heb er ook al mee gereden en gesprongen en toen het drie en een half jaar was heb ik het naar [gedaagde] gebracht. Ik heb voor [naam paard] ook andere paarden door [gedaagde] laten trainen.”
Getuige [getuige 5, partner eiser] , partner van eiser, heeft verklaard:
“Er vielen mij geen bijzonderheden op. Ik kan dat beoordelen want ik heb al jarenlang ervaring met het omgaan met paarden…..”
Getuige [gedaagde] , gedaagde, heeft verklaard:
“Ik heb wel eens eerder een paard gehad van de heer [eiser] om af te richten”
Getuige [getuige 4] e/v gedaagde, heeft verklaard:
“Wij hadden nooit contact met de heer [eiser] zelf. Dat was ook bij andere paarden van de heer [eiser] , die mijn man getraind heeft, het geval.”
Uit deze verklaringen blijkt dat vader en zoon [gedaagde] intensief betrokken zijn bij het trainen van paarden en op dit gebied dan ook zonder meer als deskundig mogen worden beschouwd.
Uit de hiervoor aangehaalde verklaringen blijkt echter duidelijk dat ook [eiser] over een ruime ervaring beschikt als het gaat om omgang met paarden. Los van het feit dat hij een paardenpension exploiteert – hij handelt onder de naam Paardenpension “ [X] ” – fokt hij zelf paarden en heeft hij ook vaker paarden naar [gedaagde] gebracht om deze te laten trainen en te verkopen. Vervolgens zijn de paarden, kennelijk – anders zou [eiser] niet meer teruggekomen zijn bij [gedaagde] – tot tevredenheid verkocht. Aan deze bij [eiser] aanwezige ervaring verbindt de kantonrechter twee conclusies.
Allereerst moet [eiser] in staat geacht worden zich zelf in hoge mate een beeld te kunnen vormen van de kwaliteiten en eigenschappen van zijn paard. Wellicht niet tot in de finesses, zoals vader en zoon [gedaagde] dat kunnen, maar wel om, als het paard volstrekt ongeschikt zou zijn voor het beoogde doel, dat zelf te kunnen beoordelen. Hij heeft echter nooit vraagtekens geplaatst bij het traingingstraject, zoals bijvoorbeeld vragen stellen bij de trainingsduur in relatie tot de te verwachten opbrengst.
Daarnaast kent [eiser] in ieder geval dit deel van de “paardenwereld”. Hij kent het trainingstraject dat doorlopen moet worden met een jong paard alvorens het verkocht kan worden en hij kent ook de mogelijkheden en valkuilen, althans hij mag geacht worden die te kennen. In de ogen van de kantonrechter betekende dit dat [gedaagde] met een min of meer “gelijk deskundige” van doen had ten aanzien van wie hij in ieder geval geen extra zorgplicht had, zoals dat bijvoorbeeld het geval zou zijn geweest ten aanzien van een absolute leek.
2.6.
Conclusies
Is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] zijn zorgplicht heeft geschonden door [eiser] niet eerder dan maart 2015 te voorzien van voldoende informatie met betrekking tot de verkoopbaarheid van [naam paard] ? Het gaat dan met name over de schrikachtigheid die een nadelig effect zou hebben op de verkoopbaarheid van [naam paard] . De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] er niet in is geslaagd dat aannemelijk te maken. De kantonrechter baseert zijn afweging op het navolgende.
Beide getuigen [gedaagde] verklaren dat zij steeds – [gedaagde] ongeveer vanaf 1 jaar nadat hij met de training was begonnen en [zoon gedaagde] vanaf het begin van de training – [eiser] hebben gewezen op de schrikachtigheid van het paard. [eiser] en [getuige 5, partner eiser] bevestigen dat niet. Alle vier de getuigen komen op de kantonrechter waarachtig over en er valt niet met enige mate van zekerheid aan te geven welke getuigen niet de waarheid zouden spreken. Om de verklaringen toch te kunnen wegen heeft de kantonrechter daarom ook gelet op een aantal concrete omstandigheden. Uit de getuigenverklaringen blijkt bijvoorbeeld dat [getuige 5, partner eiser] zeker in het begin de verrichtingen van [naam paard] op de voet volgde. [getuige 5, partner eiser] heeft zelf ook verstand van paarden. In de ogen van de kantonrechter kan het daarom niet anders zijn dan dat die schrikachtigheid is opgemerkt en ook zal zijn besproken. Zo iets zal immers tussen paardenliefhebbers en kenners een item zijn waarover men het heeft. Zoals [getuige 5, partner eiser] zelf verklaarde gaf zij haar informatie door aan [eiser] , die het dus ook moet hebben geweten. Daarnaast kon [eiser] over de filmpjes op YouTube beschikken, waaruit hij als paardenkenner ook de nodige informatie met betrekking tot [naam paard] kon halen. Voor de kantonrechter staat daarom vast dat [eiser] veel eerder dan maart 2015 op de hoogte was van de schrikachtigheid van [naam paard] .
Vast staat echter ook dat [gedaagde] pas eind 2014 [eiser] heeft gewaarschuwd voor de verkoopbaarheid van [naam paard] in verband met die schrikachtigheid. Had hij dat dan wellicht eerder moeten doen en is hij daarin tekort geschoten? Voor de beoordeling van die vraag is het volgende van belang.
[eiser] heeft [gedaagde] in hoge mate vrij gelaten bij het invullen van de training. Concrete doelen zijn niet vastgelegd, zo is er bijvoorbeeld niet afgesproken voor welke doelgroep - amateur of deskundige ruiter - [naam paard] werd getraind. [naam paard] bevond zich wat haar prestaties betrof tussen de hoogvliegers en de gemiddelde paarden in en het zal dus niet aanstonds duidelijk zijn geweest welke kant het op zou gaan, een gemiddeld paard voor de amateur of een hoogvlieger voor de professionele springruiter. Uit de verklaring van [gedaagde] blijkt dat hij die duidelijkheid pas eind 2014 kreeg – in die zin dat het geen hoogvlieger zou worden en dus aan een amateur verkocht zou moeten gaan worden - en dat hij toen ook nagenoeg meteen zijn twijfels heeft uitgesproken tegenover [eiser] . Niet blijkt dat hij dat inzicht al veel eerder zou hebben gehad. Weliswaar blijkt met name uit de verklaring van [eiser] dat [gedaagde] al eerder ingezien zou hebben dat het paard niet voor een amateur geschikt zou zijn maar uit die verklaring blijkt niet dat [gedaagde] toen ook al ingezien zou hebben dat het paard niet geschikt zou kunnen worden gemaakt voor een professionele springruiter. Ook de andere gehoorde getuigen leggen geen verklaring af waaruit voortvloeit dat al veel eerder duidelijk moet zijn geworden dat [naam paard] geen paard voor een professionele springruiter zou kunnen worden.
Het doel van de overeenkomst was samen geld maken door het paard te trainen tot een goed springpaard, en het dan te verkopen. De kantonrechter acht het een feit van algemene bekendheid dat een paard voor een professionele springruiter meer geld waard is dan een paard voor een amateur. Dus dat [gedaagde] nastreefde om [naam paard] op het hoogst mogelijke niveau te brengen past binnen het raam van deze overeenkomst. Dat [gedaagde] daarmee doorgegaan zou zijn toen al lang vast stond dat dat doel niet haalbaar zou zijn is echter niet vast komen te staan.
In dit verband acht de kantonrechter ook van belang dat [eiser] zelf nooit vraagtekens heeft geplaatst bij het niveau van zijn paard en de voortgang van de training. Hij was beslist deskundig met betrekking tot paarden en hij werd op meerdere manieren geïnformeerd over zijn paard. Hij wist ook van de schrikachtigheid van [naam paard] . Hij was zeker voldoende deskundig om te beseffen dat een schrikachtig paard wellicht goed te verkopen is aan een professionele ruiter maar niet aan een amateur. Toch is er bij hem kennelijk nooit aanleiding geweest vraagtekens te plaatsen bij de voortgang van de training en de ontwikkeling van [naam paard] .
Op grond van de afgelegde verklaringen komt de kantonrechter dan ook tot de conclusie dat [gedaagde] heeft gehandeld zoals een zorgvuldig handelend paardentrainer kon handelen en dat niet is komen vast te staan dat hij tekort is geschoten in zijn informatievoorziening aan [eiser] met betrekking tot de verkoopbaarheid van [naam paard] . De kantonrechter acht [eiser] niet geslaagd in zijn bewijsopdracht en zal de vorderingen daarom afwijzen.
Tenslotte heeft [eiser] bij akte uitlating na getuigenverhoor nog geduid op de minimale verkoopinspanningen die [gedaagde] zou hebben verricht. Nog los van de vraag of [gedaagde] wel de opdracht had om [naam paard] te verkopen, of enkel te trainen, zal de kantonrechter aan deze stelling voorbij gaan, gelet op het late moment waarin deze in de procedure wordt opgeworpen.
2.7.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig [eiser] toe te laten tot nadere bewijslevering.
2.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde] bestaan uit het salaris gemachtigde en worden thans begroot op € 1.350,00 (4,5 x tarief € 300,00).
2.9.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 1.350,00,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: JA
coll: