ECLI:NL:RBLIM:2017:5190

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
C/03/234853 / HA RK 17-92
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 2 juni 2017 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een vereniging tegen mr. T.E.A. Willemsen, de rechter die een civiele procedure behandelde. Het verzoek tot wraking werd ingediend door de gemachtigde van de vereniging na een zitting op 14 april 2017, waarin de rechter het onderzoek had gesloten. De gemachtigde stelde dat de rechter respectloos had gehandeld en het besluit van de gemeenteraad van Echt-Susteren verdedigde, wat hij onbegrijpelijk vond. Ook werd aangevoerd dat de rechter de pleitnota van de gemachtigde niet had toegelaten, wat de indruk wekte dat de rechter niet onpartijdig was.

De rechter, mr. T.E.A. Willemsen, betwistte de beschuldigingen en stelde dat het verzoek tot wraking niet ontvankelijk was omdat het niet ter zitting was gedaan. Hij gaf aan dat hij de gemachtigde voldoende gelegenheid had gegeven om zijn standpunt naar voren te brengen en dat zijn vraagstelling gericht was op het verkrijgen van duidelijkheid over de juridische vraagstukken. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking ontvankelijk was, maar dat er geen feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken. De wrakingskamer concludeerde dat de regie van de zitting bij de rechter berustte en dat de rechter op gebruikelijke wijze had gehandeld.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, totdat het tegendeel is bewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 2 juni 2017.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/234853 / HA RK 17-92
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
de vereniging
[naam vereniging],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster (gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. T.E.A. Willemsen,rechter in de rechtbank Limburg (hierna ook te noemen: de rechter).

1.Het procesverloop

Op vrijdag 14 april 2017 heeft ter zitting van deze rechtbank, locatie Maastricht de behandeling plaatsgevonden van het beroep van verzoekster tegen het besluit van de Raad van de gemeente Echt-Susteren. Verzoekster werd bij deze zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechter heeft na de behandeling het onderzoek gesloten en een proces-verbaal opgemaakt dat zich in het dossier bevindt.
De gemachtigde van verzoekster heeft per brief van 16 april 2017, in de zaak een verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
De rechter heeft de wrakingskamer op 25 april 2017 schriftelijk bericht niet in het verzoek tot wraking te berusten en heeft daarbij zijn reactie op het verzoek gegeven.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 17 mei 2017, waar de gemachtigde van verzoekster is verschenen. De rechter is niet verschenen.

2.De gronden van het wrakingsverzoek

2.1.
De gemachtigde van verzoekster heeft aangevoerd dat de behandeling van het beroep op respectloze wijze heeft plaatsgevonden en dat hij door de rechter op overdonderende wijze is bejegend. Enerzijds is gemachtigde van mening dat het besluit van de gemeenteraad van de gemeente Echt-Susteren door de rechter werd verdedigd hetgeen hij onbegrijpelijk vindt. Anderzijds en nog ernstiger was, aldus gemachtigde van verzoekster, het niet toelaten van een door hem opgestelde pleitrede waarin hij met verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) heeft getracht invulling te geven aan de eisen waaraan de beroepsvereniging VPPG moet voldoen om als belanghebbende aangemerkt te worden zoals bedoeld in artikel 1:2 lid 3 Awb.
2.2.
De gemachtigde heeft voorts geconcludeerd dat, door een ontkennend antwoord van de gemachtigden van de gemeenteraad van Echt-Susteren op een van de vragen, en de reactie van de rechter daarop, het beroepschrift niet of onvoldoende was gelezen hetgeen de twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter heeft versterkt.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
Allereerst stelt de rechter in zijn schriftelijke reactie van 25 april 2017 dat, doordat het verzoek tot wraking niet ter zitting is gedaan, gemachtigde te laat is met zijn verzoek en het verzoek niet ontvankelijk is.
3.2.
De rechter betwist dat hij verzoekster respectloos heeft behandeld of het besluit van de gemeenteraad heeft verdedigd. Door middel van het stellen van vragen heeft hij duidelijkheid proberen te verkrijgen over de juridische vraagpunten in het dossier. Daarbij heeft hij gemachtigde niet de ruimte gegeven zijn uitvoerige pleitnota voor te dragen omdat het zijn inschatting was dat de in het dossier voorkomende vraagpunten hiermee niet zouden worden beantwoord. In het kader van de nieuwe zaaksbehandeling is het ook niet gebruikelijk uitvoerige pleitnotities toe te staan. Als voorzitter heeft hij de leiding van de zitting en mag hij derhalve tot deze beslissing komen. Hij heeft de gemachtigde van verzoekster ruimschoots de gelegenheid gegeven zijn standpunt naar voren te brengen.
3.3
Voorts stelt de rechter dat zijn vraag naar de ontwikkelingen in het standpunt van de minister een poging was om van de laatste stand van de opvattingen op dit punt op de hoogte te worden gebracht. De conclusie van de gemachtigde dat de rechter het beroepschrift onvoldoende zou hebben gelezen, is dan ook onterecht. De (schijn van) partijdigheid is niet aan de orde en het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun - onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden - toekomende recht op rechterlijke onpartijdigheid af te dwingen.
4.2
De wrakingskamer oordeelt dat, nu gemachtigde van verzoekster in het weekend, op 16 april 2017, volgend op de zitting van vrijdagmiddag 14 april 2017 zijn verzoek heeft geformuleerd en ingediend, dit verzoek, gelet op het geringe tijdverloop tussen het sluiten van het onderzoek ter zitting en de indiening ervan, ontvankelijk is.
4.3
Van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling van de rechter (de partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, totdat het tegendeel komt vast te staan.
4.4
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (de partijdigheid in objectieve zin). In dat verband is de schijn van (on)partijdigheid en de overtuiging van de verzoekster relevant, maar is doorslaggevend of de zijdens verzoekster gestelde twijfel aan de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
4.5
De wrakingskamer stelt vast dat over de kern van het geschil, de vraag of verzoekster belanghebbende is in de zin van de wet, blijkens het proces-verbaal uitvoerig is gesproken aan de hand van de in de wet opgenomen en in de jurisprudentie ontwikkelde criteria en dat de gemachtigde van verzoekster daarbij ook in voldoende mate haar reactie heeft kunnen geven. Dat de rechter daarbij is begonnen met het stellen van vragen, om de benodigde duidelijkheid te verkrijgen, is gebruikelijk, evenals het uitwisselen van standpunten en het daardoor ontstaan van discussie.
4.6
Over het betoog van verzoeksters gemachtigde dat hij zijn pleitrede niet heeft mogen voordragen en daardoor zijn standpunt onvoldoende duidelijk naar voren is gekomen, overweegt de wrakingskamer dat de regie van de zitting bij de rechter berust en dat deze de gemachtigde van verzoekster uitgebreid de gelegenheid heeft gegeven zijn standpunt toe te lichten. In de vraagstelling is de rechter ook ingegaan op de uitspraak van de ABRvS waaraan de gemachtigde in zijn pleitrede aandacht had willen besteden. Zoals al is verwoord is de gehanteerde werkwijze gebruikelijk. Verder zijn er ter zitting geen uitzonderlijke zaken voorgevallen die reden kunnen zijn voor een vermoeden van partijdigheid. De wrakingskamer stelt vast dat er door verzoekster ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd waaruit (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter jegens verzoekster zou kunnen worden afgeleid. De stelling dat de rechter door zijn vraagstelling aan de gemachtigde van verzoekster heeft doen blijken het beroepschrift onvoldoende te hebben gelezen, kan -wat daar overigens van zij- niet zodanig feit of omstandigheid opleveren. Het verzoek is dan ook ongegrond en wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mr. T.E.A. Willemsen af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, mr. T.M. Schelfhout en
mr. W.E. Elzinga, leden, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2017.