ECLI:NL:RBLIM:2017:4864

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
03/866401-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens ontucht met minderjarige tegen betaling

Op 30 mei 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige tegen betaling. De verdachte werd bijgestaan door mr. Q. Overeijnder. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 mei 2017, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie beschouwde het tenlastegelegde feit als wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 9 oktober 2014 in Valkenburg ontucht had gepleegd met een minderjarige, die zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen tegen betaling. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de minderjarige had laten aftrekken, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van afwezigheid van alle schuld, omdat hij onvoldoende onderzoek had gedaan naar de leeftijd van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één dag op, gecombineerd met een taakstraf van 120 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 750,- aan immateriële schade aan het slachtoffer, terwijl de overige vorderingen van de benadeelde partij niet-ontvankelijk werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/866401-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 mei 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. Q. Overeijnder, advocaat kantoorhoudende te Monnickendam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 mei 2017. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat een persoon tegen betaling seksuele handelingen heeft verricht met verdachte terwijl die persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet die van achttien jaren had bereikt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit (integraal) wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat enkel bewezen kan worden verklaard dat de verdachte tegen betaling door het meisje is afgetrokken. Voor het overige dient verdachte te worden vrijgesproken. Daarvoor bevindt zich in het dossier onvoldoende bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In het kader van de vermissing van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] werd verbalisant [verbalisant] op 14 oktober 2014 tweemaal telefonisch benaderd door [naam vader slachtoffer] , de vader van [slachtoffer] . In het tweede gesprek deelde de vader mede dat zijn dochter mogelijk in hotel [naam hotel 1] of Hotel [naam hotel 2] te Valkenburg zou verblijven en dat er foto’s van haar op een internetsite stonden genaamd [sitenaam] . [sitenaam] is een site waar prostitutiediensten worden aangeboden.
Verbalisant [verbalisant] bezocht de site [sitenaam] en trof foto’s aan van een vrouwelijk persoon die adverteerde onder de naam “ [alias] ”. De vader van [slachtoffer] bevestigde dat op deze foto’s inderdaad zijn dochter te zien was.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
Op 14 oktober 2014 observeert een observatieteam het appartementencomplex behorende bij het hotel “ [naam hotel 1] ” te Valkenburg aan de Geul. Zij zien dat een jongeman, die wordt herkend als [betrokkene] op verschillende tijdstippen verschillende mannen de toegang biedt via de algemene toegangsdeur van het appartementencomplex. Een observant ziet ook dat op de derde verdieping van het complex een blonde jonge vrouw even door een raam kijkt. Hij herkent haar als [slachtoffer] . [2] Op 14 oktober 2014 wordt [betrokkene] in de badkamer van het appartement aangehouden. In de wasbak van het appartement ligt een witte Iphone 4. [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ) [3] en een andere man worden tevens in hetzelfde appartement aangehouden. [4] [slachtoffer] verklaart dat ze gemiddeld 4 à 5 klanten per dag heeft gehad. [5] Zij verklaart verder dat de witte I-phone haar werktelefoon was. [6] De inbeslaggenomen werktelefoon wordt door de politie onderzocht. In de telefoon zijn meerdere telefoonnummers opgeslagen, waaronder het nummer [telefoonnummer] . Uit een CIOT bevraging [7] blijkt dit telefoonnummer op naam te zijn gesteld van verdachte. Uit het onderzoek naar het nummer van verdachte wordt opgemaakt dat op 9 oktober 2014 het nummer van verdachte binnenkomt op een zendmast welke direct valt onder de locatie van hotel/appartementencomplex [naam hotel 1] te Valkenburg. [8]
Verdachte heeft verklaard ter terechtzitting kort zakelijk weergegeven:
Ik ben op 9 oktober 2014 bij het meisje geweest in een hotel te Valkenburg aan de Geul. Ik heb haar betaald (€ 50,-). Zij heeft mij een condoom gegeven dat ik van haar moest omdoen en ze heeft me, zoals van tevoren telefonisch afgesproken, afgetrokken.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op de bewijsmiddelen het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen op de wijze als vermeld onder 3.4.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 9 oktober 2014 te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, bestaande die ontucht uit
- het doen aanraken van en/of doen wrijven over en doen trekken aan zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Het procesdossier bevat daarvoor onvoldoende bewijs. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien maar nog niet van achttien jaren heeft bereikt
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Afwezigheid van alle schuld?
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald met betrekking tot de leeftijd van het slachtoffer. De verdediging heeft daarmee een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat de strekking van artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht ziet op het tegengaan van kinderprostitutie, waarbij de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel vormt. Dit bestanddeel is bewezen als objectief komt vast te staan dat de minderjarige tussen de 16 en 18 jaar oud was. De leeftijd is als geobjectiveerd bestanddeel in dit wetsartikel (en in andere wetsartikelen betreffende de zeden) opgenomen ter bescherming van minderjarigen. De wetgever geeft hiermee het grote belang aan dat hij hecht aan de bescherming van minderjarigen in zedenzaken. De wetenschap bij verdachte van de leeftijd van het meisje is voor een bewezenverklaring niet van belang. Dat laat onverlet dat verdachte een verweer kan voeren daar waar het zijn strafbaarheid betreft. Een beroep op afwezigheid van alle schuld, dat wil zeggen op het ontbreken van alle strafrechtelijke relevante verwijtbaarheid, zal, naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen slagen. Op grond daarvan had verdachte de verplichting om zeer gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd van het slachtoffer. Dat verdachte heeft gereageerd op een advertentie op een legale website maakt niet dat verdachte zomaar van de juistheid van de informatie op die website mag afgaan. Het ontslaat hem er in elk geval niet van gedegen onderzoek naar de leeftijd te verrichten. Nu niet is gebleken dat verdachte zich op enigerlei wijze heeft ingespannen om zekerheid te krijgen over de precieze leeftijd van de minderjarige en uitsluitend genoegen nam met de in de advertentie vermelde leeftijd van 18 jaar en naar zijn zeggen haar verklaring dat zij 18 jaar zou zijn, is er reeds daarom geen sprake van afwezigheid van alle schuld en wordt het verweer verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft hiertoe gewezen op de impact van jeugdprostitutie voor het individuele slachtoffer en de massaliteit van dit verschijnsel. Uit informatie van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Misbruik tegen Kinderen blijkt er in 2014 sprake van 300 mogelijke slachtoffers van jeugdprostitutie met de Nederlandse nationaliteit. Op 1 juni 2015 is een Richtlijn van Strafvordering art 248b SR in werking getreden, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen 2 categorieën. Categorie 1 betreft ontucht zonder seksueel binnendringen van het lichaam, categorie 2 ontucht met seksueel binnendringen van het lichaam. Voor categorie 1 geldt een bandbreedte van 1 tot 6 maanden gevangenisstraf; voor categorie 2 van 6 tot 15 maanden gevangenisstraf. De officier van justitie heeft verder naar voren gebracht dat het de rechtbank niet vrijstaat om artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (het ‘taakstrafverbod’) buiten toepassing te laten omdat er geen zeer bijzondere individuele of niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden zijn waardoor toepassing van het taakstrafverbod tot een onaanvaardbaar resultaat zou leiden. Op grond van de richtlijn van het openbaar ministerie en het taakstrafverbod dient een substantiële gevangenisstraf te worden opgelegd. De officier van justitie heeft aangegeven dat het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij het hoger beroep in de zaken van de andere verdachten van ‘de Valkenburgse zedenzaak’ weliswaar niet mee is gegaan in dit standpunt, maar naar aanleiding daarvan is cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat het opleggen van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf een passende sanctie vormt. Subsidiair ligt het opleggen van een taakstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag in de rede.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte maakt deel uit van de groep jeugdprostitutieklanten die terecht staat in de zogenaamde ‘Valkenburgse zedenzaak’. De rechtbank realiseert zich dat deze zaak een grote impact heeft op de levens van àlle betrokkenen. In de eerste en voornaamste plaats op dat van het minderjarige slachtoffer en haar naasten. Dat verwoordt zij ook in haar slachtofferverklaring. Daarnaast heeft de zaak van begin af aan kunnen rekenen op bijzonder veel publiciteit. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit ook belastend is voor verdachten en hun directe omgeving, althans voor zover die door verdachten op de hoogte is gebracht.
Het hebben van seks met een minderjarige prostituee is strafbaar gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht. Hierin staat de bescherming van minderjarigen centraal. Zij moeten kunnen opgroeien in een omgeving waar zij zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Gezien hun jeugdige leeftijd kan van hen niet worden verwacht dat zij zelf voldoende in staat zijn hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Jeugdprostitutie is een ernstig zedendelict. De grote hoeveelheid mannen (enkele tientallen) die in een relatief korte periode van tien dagen in een hotelkamer tegen betaling seks hadden met een meisje van 16 jaar heeft de maatschappij extra geschokt. De rechtbank benadrukt in dit verband echter dat zij bij het bepalen van de straf bij iedere verdachte afzonderlijk moet beoordelen welk verwijt hem individueel kan worden gemaakt.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruik maken van de diensten van een minderjarige. De verdachte heeft door zijn handelen de lichamelijke integriteit en de psychische staat van de minderjarige in ernstige mate geschonden en bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie.
Voor jeugdprostitutie is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt. De rechtbank vindt die in elk geval op haar plaats als de verdachte bewust ontucht met een minderjarige wilde plegen. De rechtbank houdt er echter rekening mee dat uit het strafdossier niet kan worden afgeleid dat verdachte bewust op zoek was naar een seksafspraak met een meisje dat jonger was dan 18 jaar. Hij reageerde op een advertentie op een website waar bij het profiel van het meisje de leeftijd van 18 jaar stond vermeld en volgens zijn verklaring heeft hij er op geen moment aan getwijfeld dat zij inderdaad minstens 18 jaar was. Daarvan had verdachte zich echter moeten vergewissen. Dat heeft hij nagelaten en zo is hij in werkelijkheid terechtgekomen bij het minderjarige slachtoffer en daarvoor draagt hij verantwoordelijkheid. Zonder ook maar iets af te doen aan de ernst van het strafbare feit en de gevolgen voor het slachtoffer, is het verwijt dat deze verdachte kan worden gemaakt minder groot dan in het geval dat iemand welbewust op zoek is gegaan naar een minderjarige of wist dat zij minderjarig was. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte een blanco strafblad heeft en ter zitting zijn spijt heeft betuigd.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank anders dan de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een te zware strafmodaliteit. De rechtbank is in overeenstemming met uitspraken in vergelijkbare zaken van oordeel dat een taakstraf al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf het meest passend is. Op grond van het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht is deze strafmodaliteit voor jeugdprostitutie echter niet meer mogelijk. Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht sluit immers uit dat de rechtbank (onder meer) voor dit feit kan volstaan met het opleggen van een enkele taakstraf. Daarom zal de rechtbank kiezen voor een in haar ogen minder bevredigende oplossing, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van één dag in combinatie met een taakstraf. Anders dan de officier van justitie heeft gerekwireerd verzet artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht zich niet tegen een dergelijk gecombineerde straf en de rechtbank kan geen aanknopingspunten vinden voor het standpunt van de officier van justitie dat de duur van een gevangenisstraf in geval van overtreding van artikel 248b substantieel moet zijn.
Dit alles brengt mee dat de rechtbank een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van één dag in combinatie met een taakstraf van 120 uur.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert primair een bedrag aan immateriële schade van
€ 5.000,00 ter zake van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit. Subsidiair verzoekt de benadeelde partij dat de rechtbank een smartengeldbedrag naar redelijkheid en billijkheid vaststelt.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een bedrag van € 5000,00 dient te
worden toegewezen, zoals primair gevorderd. Tevens dient de schadevergoedingsmaatregel
te worden opgelegd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en dat daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat zij in een civiele procedure meer instrumenten ter beschikking heeft om de vordering van de benadeelde partij op een deugdelijke manier te betwisten. Deze instrumenten (onder meer beroep op eigen schuld in civielrechtelijke zin) kan zij nu niet inroepen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de benadeelde partij tot haar prostitutiewerkzaamheden is gekomen onder geestelijke invloed van de hoofdverdachte in de Valkenburgse zedenzaken, de zogenoemde loverboy. Zowel diens handelwijze als die van verdachte hebben naar het oordeel van de rechtbank immateriële schade veroorzaakt. Aangezien de rechtbank niet exact kan vaststellen in hoeverre de immateriële schade is veroorzaakt door de loverboy respectievelijk de verdachte dan wel of andere omstandigheden tot de schade hebben geleid, acht de rechtbank het aangewezen om ter zake van de gevorderde immateriële schade naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid een bedrag van € 750,- toe te wijzen.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Voor wat betreft de overige gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat niet voldoende duidelijk is gebleken dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. De benadeelde partij kan daarom in zoverre in de vordering niet worden ontvangen en haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
In hetgeen de verdediging ter zake van de vordering van de benadeelde partij (overigens) heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een andere beslissing te komen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f en 248b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot een gevangenisstraf van
1 dag;
  • veroordeelt de verdachte voorts voor het bewezenverklaarde feit tot een taakstraf voor de duur van
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
Benadeelde partij
  • wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
  • verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Goessen, voorzitter, mr. L. Feuth en mr. drs. E.C.M. Hurkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 mei 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 9 oktober 2014, in elk geval in de periode van 29 september 2014 tot en met 14 oktober 2014, te Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt,
bestaande die ontucht uit
- het aanraken en/of betasten en/of voelen van de borsten en/of de vagina van
die [slachtoffer] en/of
- het doen aanraken van en/of doen wrijven over en/of doen trekken aan zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] .

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2014119064 d.d. 10 oktober 2015 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van observatie d.d. 16 oktober 2014, doorgenummerde dossierpagina's 31 t/m 32.
3.Proces-verbaal van het informatief gesprek mensenhandel d.d. 14 oktober 2014, doorgenummerde dossierpagina 35 (verificatie personalia).
4.Proces-verbaal van bevindingen betreden [adres] te Valkenburg d.d. 15 oktober 2015, doorgenummerde dossierpagina's 74 en 75.
5.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 11 maart 2015, doorgenummerde dossierpagina 65.
6.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 4 december 2014, doorgenummerde dossierpagina 51.
7.Proces-verbaal van bevindingen artikel 27 WvSv verdenking [verdachte] d.d. 1 februari 2015, doorgenummerde dossierpagina 323.
8.Proces-verbaal van bevindingen artikel 27 WvSv verdenking [verdachte] d.d. 1 februari 2015, doorgenummerde dossierpagina’s 321-323.