ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
04 5426165/CV 16-9694
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking in huurgeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisende partijen, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], en gedaagde partij, de stichting STICHTING WONEN LIMBURG. De eisende partijen vorderden betaling van een bedrag van € 1.395,68, vermeerderd met rente en kosten, op grond van de stelling dat dit bedrag onverschuldigd was betaald en dat gedaagde partij ongerechtvaardigd was verrijkt. De achtergrond van het geschil ligt in de huur van een woning, waarbij de huurovereenkomst eerder was ontbonden en eisende partijen waren veroordeeld tot ontruiming. Gedaagde partij had herstelkosten in rekening gebracht, die door eisende partijen middels een betalingsregeling werden voldaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking, omdat er een rechtsgrond voor de betalingen aanwezig was. De vordering van eisende partijen werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van gedaagde partij. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5426165 \ CV EXPL 16-9694
Vonnis van de kantonrechter van 24 mei 2017
in de zaak van:

1.[eiser sub 1] ,wonend [adres eiser sub 1] ,[woonplaats eiser sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
wonend [adres eiser sub 2] ,
[woonplaats eiser sub 2] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen:
de stichting STICHTING WONEN LIMBURG,
gevestigd te Roermond,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. C.J.P. Schellekens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde partij heeft in het verleden de woning aan de [adres woning] te [plaats woning] , aan eisende partij verhuurd. Bij vonnis van 26 mei 2016 is de huurovereenkomst ontbonden en is eisende partij veroordeeld tot onder meer ontruiming van het gehuurde. Tegen dit vonnis heeft eisende partij hoger beroep ingesteld en bij arrest van 18 oktober 2011 is het vonnis bekrachtigd.
Eisende partij heeft verder in twee kort gedingprocedures schorsing van de tenuitvoerlegging gevorderd, maar ook deze vorderingen zijn afgewezen evenals de bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch ingediende incidentele vordering.
2.2.
Op 20 juli 2009 heeft de voorinspectie plaatsgevonden. Eisende partij heeft het inspectieformulier niet ondertekend.
Bij brief van 20 juli 2009 is eisende partij bericht wat de gevolgen zijn van het niet herstellen van de bij de voorinspectie geconstateerde gebreken.
2.3.
De ontruiming van de woning is door de deurwaarder aangezegd tegen 30 juli 2009 tegen 09.30 uur.
2.4.
Bij brief van 3 juni 2010 heeft gedaagde partij de herstelkosten ad € 1.062,53 bij eisende partij in rekening gebracht. Dit bedrag is betaald door middel van een maandelijkse afbetaling van € 100,00.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 1.395,68, vermeerderd met rente en kosten.
Eisende partij legt aan haar vordering ten grondslag dat voornoemd bedrag onverschuldigd is betaald althans dat gedaagde partij ongerechtvaardigd is verrijkt. In de ontbindingsprocedures werd eisende partij in twee instanties veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten werden deels via executie geïncasseerd en deels werd een betalingsregeling getroffen. Op enig moment is het eisende partij gebleken dat zij een bedrag van € 100,00 per maand heeft betaald op de eindafrekeningsvordering, terwijl zij in de veronderstelling verkeerde dat zij betaalde op het proceskostendossier.
Verder stelt eisende partij dat er geen sprake was van opleveringsgebreken. De vloerbedekking en alle lijm is verwijderd, de woonkamer is schoon opgeleverd en ook de spiegel is in de badkamer teruggeplaatst. Een eindinspectie heeft niet plaatsgevonden, omdat namens gedaagde partij niemand op het afgesproken tijdstip aanwezig was.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer en stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. Uit (voor)inspectieformulier blijkt dat er een aantal gebreken is geconstateerd waarvan de herstel- / verwijderingskosten zijn geschat op € 1.300,00. Eisende partij heeft geweigerd het inspectieformulier te ondertekenen. Op 30 juli 2009 heeft de eindinspectie plaatsgevonden. Hierbij is gebleken dat geen herstelwerkzaamheden waren uitgevoerd. Gedaagde partij is daarom zelf tot herstel overgegaan en de daaruit voortvloeiende kosten zijn bij brief van 3 juni 2010 bij eisende partij in rekening gebracht. Vervolgens is een betalingsregeling tot stand gekomen, welke regeling bij brief van 9 oktober 2013 aan eisende partij sub 1 is bevestigd. Er is derhalve wel degelijk een rechtsgrond voor de betalingen, zodat er geen sprake is van onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eisende partij stelt zich op het standpunt dat zij onverschuldigd aan gedaagde partij heeft betaald dan wel dat gedaagde partij ongerechtvaardigd is verrijkt. Het is aan eisende partij om voldoende feiten en omstandigheden te stellen die de gestelde grondslagen kunnen dragen. Enkel als is voldaan aan de stelplicht, wordt - indien nodig – toegekomen aan bewijslevering.
4.2.
Voldoende staat vast dat op 20 juli 2009 een voorinspectie heeft plaatsgevonden. Eisende partij stelt weliswaar dat gedaagde partij doet voorkomen dat een dergelijke inspectie op 20 juli 2009 heeft plaatsgevonden, echter heeft zij verklaard dat een bezoek door of namens gedaagde partij aan de woning werd gebracht, dat toen alle ruimtes zijn doorlopen en dat vervolgens werd aangegeven wat van eisende partij verwacht werd. Dit betrof de voorinspectie, aldus eisende partij. Eisende partij stelt verder dat zij datgene heeft gedaan, wat van haar als vertrekkend huurder verwacht werd. Verder is een inspectieformulier verhuizing opgemaakt. Dat eisende partij dit formulier niet heeft ondertekend, brengt nog niet met zich dat de daarop vermelde herstel- c.q. verwijderingswerkzaamheden niet noodzakelijk zijn en uitgevoerd dienen te worden.
4.3.
Partijen verschillen vervolgens van mening over de vraag of een eindinspectie heeft plaatsgevonden, dan wel welk tijdstip daarvoor afgesproken was. In elk geval volgt uit de stellingen van beide partijen dat een gezamenlijke eindinspectie niet heeft plaatsgevonden. Gedaagde partij stelt dat zij op 30 juli 2009 een eindinspectie heeft uitgevoerd en dat eisende partij niet aanwezig was. Gedaagde partij heeft daarbij geconstateerd dat er geen herstelwerkzaamheden waren uitgevoerd, zodat zij daartoe zelf is overgegaan. Bij brief van 3 juni 2010 zijn de herstelkosten bij eisende partij in rekening gebracht. Eisende partij heeft de ontvangst van die brief, niet althans niet gemotiveerd betwist. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat eisende partij de brief van 3 juni 2010 heeft ontvangen, en daarmee op de hoogte was van het feit dat gedaagde partij herstelkosten in rekening heeft gebracht. Eisende partij stelt in deze procedure weliswaar dat zij aan haar opleveringsverplichting heeft voldaan, maar toont dit niet aan. Aan deze stelling wordt daarom voorbij gegaan.
4.4.
Gedaagde partij stelt vervolgens dat partijen ten aanzien van de opleveringskosten een betalingsregeling hebben getroffen, die ook door eisende partij is nagekomen. Eisende partij betwist dit en stelt ervan te zijn uitgegaan dat zij afbetaalde op de proceskosten. Zoals gedaagde partij reeds heeft aangevoerd, staat het dossiernummer op zowel de brief van 9 oktober 2013 waarbij de betalingsregeling is bevestigd, als ook op het mapoverzicht van de herstelkosten (productie 3 bij dagvaarding) dat door eisende partij in het geding is gebracht. Eisende partij was er derhalve van op de hoogte, althans had dit kunnen zijn, dat de betalingsregeling betrekking had op de herstelkosten.
4.5.
Het voorgaande brengt met zich dat er wel degelijk een rechtsgrond voor de gedane betalingen aanwezig was. Door eisende partij zijn geen dan wel onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander inzicht leiden. De vordering van eisende partij wordt daarom afgewezen.
4.6.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig eisende partij toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.7.
Eisende partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van gedaagde partij worden begroot op € 300,00 als salaris voor de gemachtigde.
4.8.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 100,00 aan nakosten salaris.
4.9.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt eisende partij in de proceskosten aan de zijde van gedaagde partij gevallen en tot op heden begroot op € 300,00,
5.3.
veroordeelt eisende partij onder de voorwaarde dat zij niet binnen 2 weken na aanschrijving door gedaagde partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 75,00,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: plg
coll: cb