In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap HMB en een gedaagde partij, die in reconventie ook eiser was. De zaak betreft een vordering van HMB tot betaling van kosten voor een asbestinventarisatie die zij heeft uitgevoerd in opdracht van de gedaagde. De gedaagde had zijn woning moeten sluiten op basis van een bestuursdwangaanzegging van de gemeente Horst aan de Maas, die het vermoeden had dat er asbesthoudend materiaal aanwezig was. HMB heeft de asbestinventarisatie uitgevoerd en een factuur van € 6.501,95 gestuurd, welke door de gedaagde onbetaald is gelaten. HMB vorderde in conventie betaling van een totaalbedrag van € 7.302,16, inclusief rente en kosten.
De kantonrechter oordeelde dat HMB haar werkzaamheden conform de opdracht had uitgevoerd en dat de kosten redelijk waren. De gedaagde voerde aan dat HMB onterecht hoge kosten in rekening had gebracht en dat andere bedrijven dezelfde diensten voor een lagere prijs aanboden. De kantonrechter oordeelde echter dat HMB een normaal uurtarief hanteerde en dat de gedaagde niet had aangetoond dat de werkzaamheden onnodig uitgebreid waren. De vordering in conventie werd toegewezen, terwijl de reconventionele vordering van de gedaagde werd afgewezen, omdat deze zijn eerdere vordering had ingetrokken en er geen schade was vastgesteld. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van HMB, die op € 1.178,47 werden begroot.