ECLI:NL:RBLIM:2017:4503

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
16 mei 2017
Zaaknummer
02 5711980 cv expl 17-1371
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgkosten en buitengerechtelijke incassokosten in het kader van een zorgverzekering

In deze zaak vorderde VGZ Zorgverzekeraar N.V. betaling van een bedrag van € 185,93 van de gedaagde partij, die in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 verzekerd was bij VGZ. De vordering betrof een onbetaalde factuur van € 137,05 voor een ziekenhuisbehandeling, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter diende te beoordelen of de gedaagde partij nog een bedrag verschuldigd was, gezien het verplichte eigen risico van € 375,00 dat in 2015 gold.

De kantonrechter constateerde dat er een zorgverzekeringsovereenkomst had bestaan, maar dat de gedaagde partij betwistte dat hij nog iets verschuldigd was. VGZ had de declaratie en het vergoedingenoverzicht via een online portal aan de gedaagde partij bekendgemaakt, maar de automatische incasso was gestorneerd. De kantonrechter oordeelde dat VGZ onvoldoende bewijs had geleverd om de vordering inzichtelijk te maken, met name omdat de brieven die VGZ had overgelegd niet voldoende informatie bevatten.

Uiteindelijk werd de hoofdsom van € 137,05 toegewezen, maar de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden afgewezen. De gedaagde partij werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 278,00 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5711980 \ CV EXPL 17-1371
Vonnis van de kantonrechter van 17 mei 2017
in de zaak van:
de naamloze vennootschap VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde M.G. de Jong Gerechtsdeurwaarders- & Incassokantoor,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna VGZ en [gedaagde partij] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de mondelinge conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] is bij VGZ voor zorg verzekerd geweest in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015.
2.2.
Gelet op artikel 19 Zorgverzekeringswet geldt voor [gedaagde partij] een verplicht eigen risico. In 2015 bedroeg dit verplichte eigen risico € 375,00.
2.3.
VGZ heeft naar aanleiding van een declaratie van de zorgverlener ten behoeve van [gedaagde partij] een bedrag van € 137,05 aan deze zorgverlener betaald.
2.4.
De declaratie had betrekking op een behandeling in het ziekenhuis.
2.5.
Hierop heeft VGZ [gedaagde partij] een factuur gestuurd naar aanleiding van een zorgdeclaratie van [gedaagde partij] ter hoogte van € 137,05. Deze declaratie hield verband met een behandeling in het ziekenhuis op 21 september 2015.
2.6.
VGZ heeft geen betaling van [gedaagde partij] ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
VGZ vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 185,93 (zijnde € 137,05 aan hoofdsom, € 0,48 aan wettelijke rente tot 5 januari 2017 en
€ 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten) vermeerderd met rente en kosten.
Hierbij stelt VGZ zich op het standpunt dat de kosten van de zorgbehandeling geheel onder het eigen risico van [gedaagde partij] vielen aangezien hij het drempelbedrag van € 375,00 nog niet had bereikt.
3.2.
VGZ heeft de declaratie met een vergoedingenoverzicht aan [gedaagde partij] bekend gemaakt via het online portal ‘Mijn Bewuzt’.
3.3.
Op 24 juni 2016 heeft VGZ een automatische incasso opdracht uitgevoerd om het bedrag van € 137,05 te incasseren van de betaalrekening van [gedaagde partij] . De automatische incasso is echter gestorneerd.
3.4.
[gedaagde partij] stelt niets meer aan VGZ verschuldigd te zijn. Alle betalingen vonden plaats via automatische incasso.
[gedaagde partij] begrijpt niet waar de vordering nu betrekking op heeft aangezien deze volgens de brieven bij dagvaarding over de periode 2013 zou gaan terwijl VGZ bij conclusie van repliek weer spreekt over een vordering uit 2015.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er tot 1 januari 2016 een zorgverzekeringsovereenkomst heeft bestaan.
Wel twisten partijen erover of [gedaagde partij] nog een bedrag van € 137,05 ter zake een medische behandeling in het ziekenhuis aan VGZ verschuldigd is, nu deze declaratie onder het eigen risico van [gedaagde partij] zou vallen.
4.2.
De kantonrechter merkt allereerst op dat de brieven die VGZ als producties heeft overgelegd bij dagvaarding slechts – naar eigen zeggen van VGZ – voorbeelden zijn van de brieven zoals die aan [gedaagde partij] gestuurd zouden zijn. De brieven zijn niet voorzien van een naam, adres, datum en klantnummer. De datum die vermeld staat onder het kopje ‘Om welk bedrag gaat het?” is dan ook een fictieve datum en heeft geen betrekking op de periode waarop de onderhavige vordering ziet. Hoewel het de kantonrechter niet duidelijk is waarom VGZ dergelijke nietszeggende brieven heeft overgelegd, blijkt uit productie 3 bij conclusie van repliek dat de declaratie betrekking heeft op een behandeling die heeft plaatsgevonden in de periode van 21 september 2015 t/m 21 september 2015. Aangezien [gedaagde partij] op die datum nog bij VGZ verzekerd was, heeft VGZ – weliswaar geruime tijd later – getracht de declaratie op [gedaagde partij] te verhalen.
Nu [gedaagde partij] voorts niet betwist heeft dat deze behandeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en/of dat de declaratie onder het eigen risico van [gedaagde partij] zou vallen, ziet de kantonrechter hierin aanleiding om de hoofdsom toe te wijzen zoals gevorderd. Daarbij merkt de kantonrechter overigens nog op dat wanneer [gedaagde partij] daadwerkelijk geen idee had waar de aanmaningsbrieven betrekking op hadden, het in ieder geval op zijn weg had gelegen zich hierover met VGZ in verbinding te stellen om een en ander te verduidelijken.
4.3.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overweegt de kantonrechter als volgt.
Teneinde de gevorderde hoofdsom van [gedaagde partij] te kunnen incasseren heeft VGZ in eerste instantie een aanmaningsbrief gestuurd op 23 juli 2016 (productie 5 bij conclusie van repliek). In deze brief vermeldt VGZ echter:
“Het gaat om een bedrag van € 137,05 voor de periode juli 2016 van de zorgverzekering.”
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft VGZ hier de verkeerde periode vermeld, namelijk een die ligt na de periode dat partijen een overeenkomst met elkaar hadden. Hierdoor is er mogelijk onduidelijkheid ontstaan aan de zijde van [gedaagde partij] , terwijl VGZ in al haar volgende aanmaningen geen datum meer noemt waarop de vordering betrekking zou hebben, maar enkel naar een declaratienummer verwijst. Gelet hierop én op het feit dat VGZ zelfs bij dagvaarding nog geen stukken heeft overgelegd waardoor de vordering inzichtelijk wordt gemaakt, terwijl zij hiertoe volgens de regels van het procesrecht wel gehouden is, komt het de kantonrechter geraden voor om VGZ de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zelf te laten dragen, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
4.4.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig [gedaagde partij] toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.5.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
  • dagvaarding € 101,00
  • griffierecht 117,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 278,00
4.6.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van € 137,53, vermeerderd met de wettelijke rente over € 137,05 vanaf
5 januari 2017 tot aan de voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van VGZ gevallen en tot op heden begroot op € 278,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: JA
coll: