Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het tussen partijen gewezen vonnis van 1 maart 2017,
- de akte van [gedaagde partij] ,
- de akte van Woonpunt.
Rechtbank Limburg
In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een huurgeschil tussen de stichting Woonpunt en een gedaagde partij. De procedure is voortgevloeid uit een eerder vonnis van 1 maart 2017, waarin Woonpunt was toegelaten om bewijs te leveren dat de gebreken aan het gehuurde niet aanwezig waren bij aanvang van de huur op 17 augustus 1999. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er bij aanvang van de huurovereenkomst geen beschrijving van het gehuurde is opgemaakt, wat volgens artikel 7:224 BW betekent dat de gedaagde partij het gehuurde in de staat heeft ontvangen zoals het was bij het einde van de huurovereenkomst. Woonpunt heeft echter afgezien van het horen van getuigen en heeft geen andere bewijsstukken ingebracht. Hierdoor concludeert de kantonrechter dat de gedaagde partij het gehuurde niet in een betere staat heeft ontvangen dan bij het einde van de huur. De vordering van Woonpunt wordt afgewezen en Woonpunt wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die zijn begroot op € 350,00. Het vonnis is uitgesproken op 17 mei 2017 door de kantonrechter R.A.J. van Leeuwen.