Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
2. [gedaagde in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie sub 2]
1.De procedure
3.De verdere beoordeling
over(met betrekking tot) elke maand huur die niet betaald is
per(door het enkele verstrijken van) elke maand waarin deze onbetaald is gebleven, ten minste € 300 aan boete verschuldigd is. Bedoeld kan ook zijn dat
overelke onbetaalde maand huur
permaand dat deze onbetaald is gebleven 2% rente verschuldigd is, met een minimum aan aldus verschuldigde rente van € 300 (niet
permaar)
overelke onbetaalde maand huur. Deze laatste uitleg is redelijk en in overeenstemming met wat partijen vanuit objectief gezichtspunt moeten hebben bedoeld. De eerste uitleg zou er immers toe leiden dat de verschuldigde boeten al snel de achterstallige huurpenningen zouden overstijgen, zoals ook volgt uit de berekening die Festina in haar laatste conclusie heeft gemaakt. Dat kan geen redelijk handelend contractspartij bedoeld hebben op zich te nemen of de ander mee te belasten. Daardoor zouden de verschuldigde boeten ook los raken van het belang dat het boetebeding dient: enerzijds een prikkel te zijn voor de huurder tot tijdige nakoming van zijn betalingsverplichting, anderzijds een fixering op voorhand van de (ten minste) verschuldigde schadevergoeding bij gebreke daarvan.