ECLI:NL:RBLIM:2017:4265

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
C/03/233774 / KG ZA 17-164
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding wegens gebrek aan onrechtmatig handelen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg zich gebogen over een kort geding waarin eisers, bestaande uit een echtpaar dat een onderneming drijft, vorderingen hebben ingesteld tegen gedaagde, die eveneens een onderneming heeft. Eisers vorderden onder andere een straat- en contactverbod tegen gedaagde, omdat zij zich onrechtmatig jegens hen zou gedragen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen voldoende bewijs is dat gedaagde zich onrechtmatig heeft gedragen. Hoewel gedaagde zich ongepast heeft uitgelaten en herhaaldelijk bij eisers aan de deur is geweest om betaling van een factuur te eisen, heeft hij toegezegd dit gedrag niet meer te herhalen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen reële dreiging bestaat van toekomstig onrechtmatig handelen van gedaagde, waardoor de vorderingen van eisers worden afgewezen. Tevens zijn eisers veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.103,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/233774 / KG ZA 17-164
Vonnis in kort geding van 10 mei 2017
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. K.M.C. Jansen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. B.K. Louws.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • brief met bijlage, tevens houdende een akte depot, van [eisers] c.s. van 18 april 2017,
  • de brief, met bijlagen, van [gedaagde] van 18 april 2017,
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] c.s. is woonachtig aan de [adres] te [woonplaats 1] . De echtgenoot van [eiseres sub 1] , de heer [eiser sub 2] , drijft een onderneming in de vorm van een besloten vennootschap, Trend Energie B.V. genaamd. Dit bedrijf is gevestigd aan de [adres] te [vestigingsplaats] .
2.2.
[gedaagde] drijft eveneens een onderneming, KH Grondverzet genaamd.
2.3.
Trend Energie B.V. heeft in augustus dan wel september 2016 aan KH Grondverzet een opdracht verstrekt tot bestrating van het bedrijfsterrein, tevens woonadres van [eisers] c.s. aan de [adres] . KH Grondverzet heeft die opdracht aanvaard en heeft de betreffende werkzaamheden uitgevoerd.
2.4.
Op 8 september 2016 heeft KH Grondverzet in verband met de uitvoering van die werkzaamheden een bedrag van € 10.244,16 gefactureerd aan Trend Energie B.V. Trend Energie B.V. weigert die factuur te voldoen, omdat KH Grondverzet de werkzaamheden niet naar behoren zou hebben uitgevoerd. Hierover is tussen partijen een geschil gerezen dat tot op heden niet is opgelost.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] c.s. vordert, kort gezegd, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt zijn onrechtmatige gedragingen te staken en gestaakt te houden, een straat- en contactverbod oplegt aan [gedaagde] , [gedaagde] verbiedt zich op negatieve wijze uit te laten over [eisers] c.s., dit alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,00, voor iedere dag of voor ieder dagdeel dat [gedaagde] nalaat aan deze veroordelingen te voldoen en met een machtiging aan [eisers] c.s. om dit vonnis, zo nodig, ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Spoedeisend belang
4.1.1.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of [eisers] c.s. een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van haar vorderingen in kort geding. Die vraag beantwoordt de voorzieningenrechter bevestigend. Hij overweegt hiertoe dat [eisers] c.s. aan haar vorderingen ten grondslag legt dat [gedaagde] zich onrechtmatig jegens haar gedraagt, doordat hij stelselmatig wederrechtelijk een inbreuk maakt op haar persoonlijke levenssfeer. In dit verband stelt [eisers] c.s. onder andere dat [gedaagde] haar bedreigt, dat hij zich toegang verschaft tot het perceel van [eisers] c.s. terwijl hij daar geen toestemming voor heeft en dat hij zich negatief uit jegens derden, waaronder zakenrelaties van [eisers] c.s. dan wel van Trend Energie B.V., over [eisers] c.s. Bij deze stand van zaken is het spoedeisend belang van [eisers] c.s. bij een beoordeling van haar vorderingen in kort geding gegeven en kan niet van haar worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. De voorzieningenrechter zal [eisers] c.s. daarom in haar vorderingen ontvangen
4.2.
Handelt [gedaagde] onrechtmatig jegens [eisers] c.s.?
4.2.1.
Alle vorderingen van [eisers] c.s. zijn gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] zich onrechtmatig jegens [eisers] c.s. gedraagt dan wel heeft gedragen. [gedaagde] betwist dat. Aldus ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag geplaatst of [gedaagde] zich onrechtmatig jegens [eisers] c.s. gedraagt dan wel heeft gedragen. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van de daarbij betrokken belangen van beide partijen. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter ten aanzien van het gevorderde straat- en contactverbod dat, gelet op de inbreuk die een dergelijk verbod maakt op het aan een ieder toekomend recht zich vrijelijk te verplaatsen, voor het opleggen van een dergelijke ingrijpende maatregel sprake moet zijn van feiten en omstandigheden die in hoge mate zo'n inbreuk rechtvaardigen. Ten slotte geldt dat voor toewijzing van de vorderingen van [eisers] c.s. eerst plaats is indien een reële dreiging bestaat van toekomstig onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [eisers] c.s.
4.2.2.
Met betrekking tot de omstandigheden die bij de beoordeling van de vorderingen van [eisers] c.s. in aanmerking dienen te worden genomen overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Tussen partijen is een geschil gerezen over de kwaliteit van werkzaamheden die [gedaagde] in opdracht van [eisers] c.s. althans in opdracht van de door de echtgenoot van [eiseres sub 1] gedreven vennootschap heeft verricht. Volgens [eisers] c.s. is de kwaliteit van die werkzaamheden beneden de maat, reden waarom [eisers] c.s. althans de vennootschap weigert de factuur, die [gedaagde] ter zake die werkzaamheden heeft verzonden, te voldoen. [gedaagde] heeft zich niet neergelegd bij de weigering van [eisers] c.s. althans van de door de echtgenoot van [eiseres sub 1] gedreven vennootschap om zijn factuur te voldoen. Teneinde alsnog betaling te verkrijgen, is [gedaagde] in de periode vanaf oktober 2016 tot medio maart van dit jaar enkele malen, zo’n vijf keer, bij [eisers] c.s. aan de deur geweest. Hierbij is hij één keer, toen [eisers] c.s. de deur niet open deed dan wel niet thuis was, over het hekwerk dat de woning van [eisers] c.s. van de openbare weg scheidt, gesprongen. Hiernaast heeft [gedaagde] de echtgenoot van [eiseres sub 1] éénmaal, in oktober 2016, aangesproken bij een afvalrecyclingbedrijf en heeft hij [eiseres sub 1] éénmaal, in december 2016, aangesproken in de supermarkt.
4.2.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] erkend dat hij, uit boosheid over de weigering van [eisers] c.s. om de factuur te betalen, in ieder geval bij enkele van die bezoeken aan de woning van [eisers] c.s., ongepaste woorden heeft gebruikt jegens [eisers] c.s. Tevens heeft [gedaagde] niet betwist dat hij daarbij heeft geschreeuwd en gescholden en dat hij, onder andere, heeft gezegd dat [eisers] c.s. een “slechte betaler” is. Volgens [eisers] c.s. heeft [gedaagde] zich onder andere in aanwezigheid van zakenrelaties en / of in aanwezigheid van de kinderen van [eisers] c.s. op deze wijze jegens haar uitgelaten. Zoals de voorzieningenrechter [gedaagde] reeds ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft voorgehouden, vindt de voorzieningenrechter het niet verstandig en ook niet gepast dat [gedaagde] op de wijze heeft getracht alsnog betaling van zijn factuur te verkrijgen. Desondanks ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen grond voor toewijzing van de vorderingen van [eisers] c.s. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [gedaagde] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nadrukkelijk heeft toegezegd dat hij niet meer bij [eisers] c.s. aan de deur zal gaan en dat hij [eisers] c.s. ook niet meer anderszins zal benaderen teneinde alsnog betaling van zijn factuur te verkrijgen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] die toezegging gestand zal doen en inziet dat hij hier niets mee bereikt. De hiervoor besproken gedragingen van [gedaagde] vormen daarom geen grond voor toewijzing van de vorderingen van [eisers] c.s. Mocht [gedaagde] zijn toezegging niet nakomen, dan valt niet uit te sluiten dat de vorderingen van [eisers] c.s. in een volgende procedure wél worden toegewezen.
4.2.4.
Volgens [eisers] c.s. zijn de gedragingen van [gedaagde] verder gegaan dan “enkel” ongepast taalgebruik. Zij stelt dat [gedaagde] haar herhaaldelijk heeft bedreigd. Zo zou [gedaagde] onder andere hebben gezegd dat hij “mensen langs de deur zou sturen” en dat hij “linksom of rechtsom wel aan zijn geld zou komen”. Hiernaast zou [gedaagde] met hoge snelheid langs de woning van [eisers] c.s. rijden en zou hij [eiseres sub 1] in de auto hebben achtervolgd. [gedaagde] betwist dat. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [eisers] c.s. verwezen naar de door haar in het geding gebrachte camerabeelden. Die beelden, die overigens niet van geluidsopnamen zijn voorzien, bieden evenwel geen steun voor de juistheid van haar standpunt. [eisers] c.s. heeft weliswaar beelden in het geding gebracht waarop te zien is dat [gedaagde] met [eiseres sub 1] in gesprek is, maar op basis van de op die beelden door [gedaagde] gebezigde lichaamstaal en de gepaste afstand, [gedaagde] staat niet op het erf van [eisers] c.s. maar op het erf van de buren van [eisers] c.s., die hij blijkens de beelden van [eiseres sub 1] heeft gehouden, kan niet worden afgeleid dat hij [eiseres sub 1] tijdens dat gesprek heeft bedreigd. De voorzieningenrechter ziet hier beelden van een schuldeiser die verhaal komt halen bij een schuldenaar en daarbij niet de grenzen van het onbetamelijke overschrijdt. Camerabeelden of ander bewijsmateriaal waaruit wél kan worden afgeleid dat [gedaagde] [eisers] c.s. heeft bedreigd zijn door haar niet in het geding gebracht. Hierin kan dan ook geen grond voor toewijzing van de vorderingen van [eisers] c.s. worden gevonden.
4.2.5.
Voorts heeft [eisers] c.s. gesteld dat [gedaagde] derden langs de woning van [eisers] heeft laten rijden. Ook voor deze stelling geldt dat [gedaagde] dat betwist. [eisers] c.s. heeft ter onderbouwing van deze stelling weliswaar camerabeelden in het geding gebracht waarop te zien is dat een auto langzaam langs de woning van [eisers] c.s. rijdt, maar daaruit blijkt dat [gedaagde] geen inzittende van die auto is. [eisers] c.s. heeft geen feiten of omstandigheden op grond waarvan aannemelijk zou kunnen worden geacht dat de bestuurder van deze auto “in opdracht van [gedaagde] ” langs de woning van [eisers] c.s. rijdt.
4.2.6.
Ten slotte heeft [eisers] c.s. gesteld dat in het weekend voorafgaand aan de mondelinge behandeling van dit kort geding het toegangssysteem van het hekwerk is afgetrapt. Voor zover zij heeft beoogd te stellen dat [gedaagde] daarvoor verantwoordelijk is, volgt de voorzieningenrechter haar hierin niet, nu zij die stelling in het geheel geen handen en voeten heeft gegeven.
4.2.7.
Het voorgaande brengt met zich dat de vorderingen van [eisers] c.s. worden afgewezen.
4.3
Proceskosten
4.3.1.
[eisers] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 287,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.103,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.103,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.type: NL