ECLI:NL:RBLIM:2017:4262

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
C/03/233434 / KG ZA 17-148
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een verdelingsvonnis in kort geding met betrekking tot aandelen en vastgoed na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding dat is ingesteld door [eiseres] tegen [gedaagde] in het kader van de afwikkeling van een verdelingsvonnis. De partijen zijn voormalige echtgenoten, waarvan de echtscheiding in mei 2006 is ingeschreven. De rechtbank had eerder op 30 september 2015 een eindvonnis gewezen in de verdelingsprocedure, waarin onder andere de verdeling van onroerend goed en aandelen werd vastgesteld. [gedaagde] heeft echter geen medewerking verleend aan de uitvoering van dit vonnis, wat heeft geleid tot de huidige procedure. [eiseres] vordert in dit kort geding dat het vonnis dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte akte van [gedaagde], zodat de uitvoering van de verdeling kan plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen verzuim is ingetreden, omdat het eerdere vonnis geen termijn stelde voor de uitvoering. De rechter heeft geoordeeld dat de vordering van [eiseres] niet kan worden toegewezen, omdat de omstandigheden van het geval en de huidige stand van zaken niet rechtvaardigen dat de akte wordt gepasseerd. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/233434 / KG ZA 17-148
Vonnis in kort geding van 26 april 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. E.Ph. Roelofs,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.C.G. Nijssen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 maart 2017, met producties,
  • de inventarislijst producties en aanvullende productie van [eiseres] ,
  • de brief van 10 april 2017 van [gedaagde] met producties,
  • de mondelinge behandeling van 12 april 2017 met de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn gehuwd geweest. De echtscheiding is ingeschreven in mei 2006. De rechtbank Limburg heeft op 30 september 2015 eindvonnis gewezen in de verdelingsprocedure (zaakskenmerk C/03/144258 / HAZA 09-1204).
De rechtbank heeft in conventie en in reconventie het volgende geoordeeld:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] de schade te vergoeden die [eiseres] zal lijden indien de pensioenvoorziening die binnen Pensioen B.V. voor [eiseres] opgebouwd had moeten zijn niet wordt afgestort bij een door [eiseres] aan de wijzen verzekeraar, welke schade nader moet worden opgemaakt bij staat,
3.2.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande ontbonden gemeenschap van goederen vast als volgt:
3.2.1.
de woning met ondergrond en verdere toebehoren gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] wordt toegedeeld aan [gedaagde] tegen een waarde van € 645.000,00, uit hoofde waarvan [gedaagde] aan [eiseres] wegens overbedeling € 322.500,00 dient te betalen,
3.2.2.
de parkeerplaats aan de [adres 2] te [woonplaats] en het aandeel in het recht van opstal ter zake van het perceel aan de [adres 2] te [woonplaats] worden toegedeeld aan [gedaagde] tegen een waarde van € 10.000,00 respectievelijk € 12.000,00, uit hoofde waarvan [gedaagde] aan [eiseres] wegens overbedeling € 5.000,00 en € 6.000,00, derhalve in totaal € 11.000,00, dient te betalen,
3.2.3.
de aandelen van [naam BV gedaagde] B.V. genummerd 1 tot en met 600 worden toegedeeld aan [gedaagde] en de aandelen genummerd 601 tot en met 1.200 worden toegedeeld aan [eiseres] ,
3.2.4.
de rekening-courant vordering van [gedaagde] op [naam BV gedaagde] B.V. wordt toegedeeld aan [gedaagde] tegen een waarde van € 348.606,71, uit hoofde waarvan [gedaagde] aan [eiseres] wegens overbedeling € 174.303,36 dient te betalen,
3.2.5.
het saldo op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] wordt toegedeeld aan [eiseres] tegen een waarde van € 563,67, uit hoofde waarvan [eiseres] aan [gedaagde] wegens overbedeling € 281,84 dient te betalen,
3.2.6.
het saldo op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] wordt toegedeeld aan [eiseres] tegen een waarde van € 1.306,00, uit hoofde waarvan [eiseres] aan [gedaagde] wegens overbedeling € 653,00 dient te betalen,
3.2.7.
het saldo op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] wordt toegedeeld aan [eiseres] tegen een waarde van € 7.174,36, uit hoofde waarvan [eiseres] aan [gedaagde] wegens overbedeling € 3.587,18 dient te betalen,
3.2.8.
het saldo op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 4] wordt toegedeeld aan [eiseres] tegen een waarde van € 67,12, uit hoofde waarvan [eiseres] aan [gedaagde] wegens overbedeling € 33,56 dient te betalen,
3.2.9.
de economisch eigendom van de woning met toebehoren aan aan de [adres 3] te [plaats] wordt toegedeeld aan [gedaagde] tegen een waarde van € 99.578,65, uit hoofde waarvan [gedaagde] aan [eiseres] wegens overbedeling € € 49.789,33 dient te betalen,
3.2.10.
de belastingvordering van [gedaagde] wordt toegedeeld aan [gedaagde] tegen een waarde van € 5.298,00, uit hoofde waarvan [gedaagde] aan [eiseres] wegens overbedeling € 2.649,00 dient te betalen,
3.3.
verstaat dat het aandeel van de [naam BV gedaagde] B.V. genummerd 1.201 thans onverdeeld blijft,
3.4.
verstaat dat partijen hun medewerking zullen verlenen aan de levering van de in de verdeling betrokken goederen,
3.5.
bepaalt dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Op 28 maart 2017 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch [eiseres] ontslag van instantie verleend, wegens het niet (alsnog) stellen van advocaat door [gedaagde] , onder veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding (zaakskenmerk 200.207.436/01).
2.2.
Er is nog geen uitvoering gegeven aan het vonnis, onder meer wat betreft de overdracht van de aandelen in [naam BV gedaagde] B.V. (hierna: de Holding) en de afname van onroerende goederen en betaling van hetgeen ter zake is verschuldigd aan [eiseres] .
2.3.
Ondanks herhaalde sommatie heeft [gedaagde] geen medewerking verleend aan de uitvoering van het vonnis.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert te bepalen dat het vonnis in dezen dezelfde kracht zal hebben als een in wettige vorm opgemaakte akte van [gedaagde] ten aanzien van alle rechtshandelingen van de zijde van [gedaagde] die noodzakelijk zijn om tot uitvoering te komen van de als productie 8 aan de dagvaarding gevoegde notariële akte, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te geven oordeel dat leidt tot het passeren van voormelde akte, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, met nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Wat betreft het spoedeisend belang ten aanzien van de verdeling van de aandelen verwijst de voorzieningenrechter naar hetgeen wordt overwogen in rechtsoverweging 4.11. Voor het overige is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang voortvloeit uit de aard van de gestelde en niet afdoende weersproken financiële, waaronder fiscale, gevolgen van het geen uitvoering geven aan het verdelingsvonnis van 30 september 2015, waarbij [gedaagde] , onder meer, een bedrag ad € 555.686,11 aan [eiseres] dient te betalen wegens overbedeling.
Het standpunt van partijen
4.2.
[eiseres] stelt dat onmiddellijke executie van het vonnis van 30 september 2015 niet mogelijk is. De medewerking van [gedaagde] is vereist, maar [gedaagde] werkt vrijwillig niet mee. Het uitwinnen van onroerend goed, waaronder de voormalige echtelijke woning, ten behoeve van de verdeling vindt niet plaats, terwijl [gedaagde] , volgens [eiseres] , wel de opbrengsten geniet.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] de aandelen nog niet heeft overgedragen en dat hij misbruik maakt van dat feit door als Vergadering van aandeelhouders besluiten te nemen waar [eiseres] zich niet in kan vinden.
[eiseres] stelt dat met vervangende rechterlijke toestemming inzake de akte wel de overdracht van onroerend goed kan worden bewerkstelligd, maar niet de gelijktijdige betaling aan [eiseres] van hetgeen [gedaagde] op grond daarvan verschuldigd is. Daarom is in de akte opgenomen dat [gedaagde] na overdracht direct een opeisbare schuld aan [eiseres] heeft. Ook wordt op grond van de akte direct een recht van executie verkregen, zodat [eiseres] kan executeren ten laste van de op dat moment op naam van [gedaagde] staande onroerende goederen.
4.3.
[gedaagde] verweert zich en stelt dat hij sinds 2002, het jaar waarin het echtpaar reeds uit elkaar is gegaan, dagelijks het beheer heeft gehad van de vastgoedportefeuille en dat in 2006, het jaar waarin de echtscheiding werd uitgesproken en ingeschreven, de vastgoedcrisis begon en het scheiden van een boedel bestaande uit beleggingspanden dus niet aan de orde was. [gedaagde] stelt alles in zijn mogelijkheden te hebben gedaan om verval van het vermogen te voorkomen, waarbij de SNS-Bank als hypotheekhouder de eisen verscherpte. [gedaagde] stelt daarbij dat [eiseres] heeft nagelaten zich actief met dit beheer bezig te houden. De gevolgen van de vastgoedcrisis, die, zo stelt [gedaagde] , in Parkstad langer doorwerkt dan in het westen van het land, moeten voor hen beider rekening komen en kunnen niet alleen op [gedaagde] worden afgewenteld. Sinds het najaar van 2016 is aan een makelaar opdracht verstrekt tot verkoop van tien panden. Uit de verkoop van een van de panden is de resterende schuld aan de SNS-Bank afgelost. Uit de verkoop van het overige vastgoed moeten de middelen worden gegenereerd om – onder meer – de uitgesproken verdeling te bewerkstelligen. [gedaagde] stelt dat op dit moment het bedrag van de overbedeling nog niet voor handen is in de Holding, noch eenvoudig vrijgemaakt kan worden.
[gedaagde] stelt dat de door [eiseres] voorgelegde akte tot gevolg heeft dat [eiseres] wel wordt uitbetaald en [gedaagde] een nog lang niet liquide te maken vordering op de Holding krijgt. Dat [gedaagde] zou moeten “voorschieten” is niet redelijk en kan niet de bedoeling zijn.
[gedaagde] stelt dat de overbedeling ook niet financierbaar is met een bedrijfskrediet op het vermogen van de vennootschappen. Om die reden zijn de aandelen van de Holding dan ook bij helfte verdeeld, zo stelt [gedaagde] .
[gedaagde] stelt dat de voormalige echtelijke woning die aan hem is toebedeeld sinds het najaar van 2016 te koop staat om langs die weg een deel van de noodzakelijke middelen te genereren waarmee de overbedeling kan worden betaald aan [eiseres] . [gedaagde] stelt dat het onredelijk is om te verlangen dat hij uit de opbrengst [eiseres] geheel voldoet.
[gedaagde] stelt dat het vonnis van 30 september 2015 geen opeisbare vordering(en) bevat en (dus) geen veroordeling tot betaling behelst. De executieveiling, die de vrouw met de gevraagde rechterlijke toestemming voor ogen staat, kwalificeert als misbruik van recht. Een dergelijke veilingverkoop zal waarschijnlijk minder opleveren dan het bedrag van de overbedeling. Ook zal een persoonlijk recht ter zake het perceel als lijdend erf moeten worden geformaliseerd, om verdere waardevermindering van het verhuurde pand [adres 4] , dat eigendom is van de Holding en te koop staat, te voorkomen. Het is daarom niet onredelijk, zo stelt [gedaagde] , dat [eiseres] de inspanningen van de ingeschakelde makelaar afwacht. [gedaagde] stelt dat hij niet in verzuim is ter zake de verdeling, omdat het vonnis geen termijn stelt waarbinnen de verdelingsakte moet zijn gepasseerd. Verzuim kan niet intreden als een partij niet in staat is aan een rechterlijke uitspraak uitvoering te geven.
Ten aanzien van de vordering
4.4.
De vraag die centraal staat is of [eiseres] kan overgaan tot executie van het verdelingsvonnis van 30 september 2015 te beginnen met een indeplaatsstelling van het kort gedingsvonnis ter zake de notariële akte die als productie 8 bij dagvaarding is gevoegd.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat eerst met het arrest van het Hof van 28 maart 2017 het verdelingsvonnis van 30 september 2015 onherroepelijk is geworden. Daarnaast stelt zij voorop dat het vonnis van 30 september 2015 – en dat is tussen partijen ook niet in geding – weliswaar een verdeling uitspreekt, maar geen termijn stelt waarbinnen de verdeling moet zijn afgewikkeld.
4.6.
Hoewel [gedaagde] niet betwist dat hij gesommeerd is mee te werken aan de uitvoering van voormeld vonnis en hij daar geen gehoor aan heeft gegeven, althans dat onderhandelingen zijn en/of worden gevoerd, acht de voorzieningenrechter vooralsnog het standpunt van [gedaagde] op grond van de genoemde karakteristieken van het verdelingsvonnis houdbaar dat geen verzuim is ingetreden of heeft kunnen intreden – in ieder geval voor zover het niet de verdeling van de aandelen betreft. [eiseres] lijkt zich dit overigens ook te realiseren door in de conceptakte een regeling op te nemen dat een opeisbare schuld ontstaat.
4.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiseres] uitgaat van het genieten van voordeel door [gedaagde] sinds 2002, het jaar van de feitelijke scheiding. Daarmee miskent zij dat de verdeling pas in het najaar van 2015 is uitgesproken en ervan uit moet worden gegaan dat dergelijke argumenten door de rechtbank in haar vonnis zijn meegewogen en dat, indien dat volgens [eiseres] niet het geval zou zijn, de weg van hoger beroep had kunnen en moeten worden bewandeld.
Ook overigens is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres] niet, althans onvoldoende onderbouwd, betoogd heeft dat de wijze waarop [gedaagde] de vennootschappen – en aldus het vastgoed – heeft beheerd in tijden van vastgoedcrisis van de afgelopen jaren, zodanig ondermaats is dat onmiddellijke executie van het vonnis noodzakelijk is onder meer door omzetting bij akte van hetgeen [gedaagde] wegens overbedeling moet betalen in een direct opeisbare schuld. Niet weersproken is voorts dat na het vonnis in de loop van 2016 onderhandelingen zijn gevoerd tussen (de accountants van) partijen tot in het najaar van 2016 én niet weersproken is dat [gedaagde] daadwerkelijk sinds het najaar 2016 makelaar Leenen Vastgoed B.V. heeft ingeschakeld om het – inmiddels hypotheekvrije – vastgoed (deels) te verkopen ten behoeve van het bewerkstelligen van uitbetaling van de overbedeling, betalingen aan de fiscus en de pensioenvoorziening.
4.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een indeplaatsstelling door een vonnis in kort geding een op dit moment, gelet op de door [gedaagde] sinds enkele maanden ingezette verdergaande verkoopactiviteiten door een derde, een onomkeerbare situatie in het leven roept, die geen recht doet aan de stand van zaken en de overige omstandigheden van het geval ter zake de overbedeling in het kader van het vastgoed.
4.9.
Ingeval van een toewijzend vonnis is [gedaagde] van mening dat er voorwaarden zouden moeten worden gesteld ter zake de eventuele verkoop van de voormalige echtelijke woning. De voorzieningenrechter acht dit gelet op zijn verweer, dat zij door [eiseres] onvoldoende weersproken acht, op zich niet onredelijk, maar merkt op dat daartoe geen reconventionele vordering is ingediend. Zij is bovendien van oordeel dat het in een kort gedingprocedure niet passend is om te “sleutelen” aan een gedingstuk (de als productie 8 bij de dagvaarding gevoegde notariële akte) dat niet als zodanig ter beoordeling is voorgelegd.
4.10.
Voor zover [eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter een ander passend oordeel moet geven dat leidt tot het passeren van de akte, zoals die als productie 8 bij de dagvaarding is gevoegd, en daarbij doelt op een veroordeling tot medewerking van [gedaagde] zelf aan het passeren van díe akte, komt zij tot het oordeel dat de aard van de akte zich eveneens verzet tegen een dergelijke minder verregaande oplossing, omdat daarmee alle ruimte voor [gedaagde] om eventueel te kunnen onderhandelen over de akte, die in wezen een conceptakte behoort te zijn, bij voorbaat illusoir is.
4.11.
[gedaagde] erkent en heeft ter kort gedingzitting herhaald dat er aan de verdeling van de aandelen op zich niets in de weg staat en dat een “knip” zou moeten worden gemaakt met de rest van de verdeling, gelet op de onredelijke en onbillijke eisen die [eiseres] aan het overige verbindt, indien het tot een toewijzend vonnis mocht komen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] weliswaar belang heeft bij een verdeling van de aandelen, maar dat [eiseres] thans onvoldoende haar spoedeisend belang heeft onderbouwd, nu [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat [eiseres] is aangeboden dat zij van het stemrecht betreffende aandelen gebruik kon maken.
Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat er weliswaar sprake is van twee – ogenschijnlijk – gemakkelijk van elkaar te scheiden onderdelen van de akte die als productie 8 bij de dagvaarding is gevoegd, maar dat het zoals gezegd niet aan de voorzieningenrechter is om in kort geding een stuk dat niet als zodanig inhoudelijk ter beoordeling is voorgelegd “op te knippen”.
4.12.
De vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.13.
[eiseres] heeft een proceskostenveroordeling van [gedaagde] gevorderd. In de regel wordt op voet van het bepaalde in artikel 237 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering in de situatie dat partijen een gemeenschappelijke huishouding met elkaar hebben gevoerd en een affectieve relatie hebben gehad, aanleiding gevonden de kosten volledig te compenseren. Omdat er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die tot afwijking van dit uitgangspunt moeten leiden, zal de voorzieningenrechter in overeenstemming met die regel de kosten compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB