3.3Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Namens het asielzoekerscentrum gelegen aan de [adres] in Heerlen is aangifte gedaan van brandstichting.De verdachte heeft bekend dat hij in de late avond van 2 november 2016 in zijn woning in het asielzoekerscentrum in de keuken een gasslang deels kapot heeft gesneden met een fruitmes en het uitstromende gas heeft aangestoken. Hij had veel gedronken en wilde een einde maken aan zijn leven, omdat zijn asielaanvraag kort ervoor was afgewezen.
In de wooneenheid waren zes medebewoners en bezoekers aanwezig, onder wie [naam medebewoner 1] (verder: [naam medebewoner 1] ) en [naam medebewoner 2] (verder: [naam medebewoner 2] ). [naam medebewoner 1] heeft de gaskraan dichtgedraaid en het vuur geblust.
[naam medebewoner 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling op diezelfde avond door de verdachte. Hij heeft verklaard dat hij plots van achteren werd gestoken, toen hij met het vuur bezig was. Hij voelde dat hij met kracht door de verdachte werd gestoken. Hij had een wond in zijn linker bovenarm.De verdachte heeft ontkend dat hij [naam medebewoner 1] gestoken heeft met het fruitmes waarmee hij de gasslang kapot had gesneden, maar de rechtbank heeft naast de aangifte en foto van het letsel voldoende aanvullend bewijs in de vorm van de getuigenverklaring van [naam medebewoner 2] . [naam medebewoner 2] heeft gezien dat de verdachte [naam medebewoner 1] doelbewust en met kracht stak met het mes in diens linkerschouder.[naam medebewoner 1] beschrijft het mes als volgt: het was een keukenmes, een soort aardappel- en schilmesje van ongeveer 10 centimeter lang, aan één kant geslepen en aan de andere kant was het een soort zaag.5
Overwegingen van de rechtbank
De vraag die de rechtbank naar aanleiding van het voorgaande moet beantwoorden, is hoe een en ander juridisch moet worden geduid.
Brandstichting: voltooid delict, poging of volledige vrijspraak?
Ten aanzien van de brand overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte heeft uitstromend gas aangestoken in de keuken. De verdachte heeft over wat er daarna gebeurd is zelf geen duidelijkheid verschaft, maar eerder op de avond had de verdachte tegen [naam medebewoner 2] gezegd dat hij het huis in brand wilde steken.Er is dus sprake van opzet op het stichten van brand.
[naam medebewoner 2] en [naam medebewoner 1] hebben verder het volgende waargenomen. Door het aangestoken gas ontstond volgens [naam medebewoner 1] flink vuur.4 [naam medebewoner 2] zag dat de verdachte de brandende slang tegen de muur aanhield om deze in brand te steken. Toen dat niet snel genoeg ging, bewoog de verdachte de slang in het rond om andere dingen in brand te steken.
Dit alles betekent dat de verdachte opzettelijk bezig was met de brandende slang andere voorwerpen in brand te steken. Dat is echter niet gelukt en naar het oordeel van de rechtbank is het dus bij een poging tot brandstichting gebleven. Het enkele doen ontbranden van het gas is voor de rechtbank onvoldoende om van een voltooide brandstichting te kunnen spreken, zoals de officier van justitie heeft betoogd.
Van de poging was verder (voorzienbaar) gevaar te duchten voor de levens van anderen of voor goederen. Als de brand niet tijdig was geblust, had deze zich op ongecontroleerde wijze kunnen ontwikkelen. Er had een snelle hitteontwikkeling kunnen plaatsvinden en de bovenkasten hadden gemakkelijk vlam kunnen vatten. Er zou een uitslaande brand kunnen hebben ontstaan. Gelet op de bouwwijze van het pand en de aanwezigheid van personen is er sprake geweest van gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen.
De rechtbank zal aldus de verdachte vrijspreken van het primaire verwijt van feit 1 en het subsidiaire verwijt bewezen verklaren. Daarbij overweegt de rechtbank dat ook het bestanddeel “rondzwaaien” op de tenlastelegging bewezen kan worden verklaard. De raadsman heeft aangevoerd dat dit niet kan, omdat feitelijk de gasslang daarvoor niet lang genoeg was, maar voor de rechtbank is duidelijk dat de steller van de tenlastelegging gedoeld heeft op het door [naam medebewoner 2] beschreven in het rond bewegen van de gasslang. Dat was naar het oordeel van de rechtbank goed mogelijk met de flexibele slang. De rechtbank ziet geen aanleiding de tenlastelegging zo letterlijk te nemen als de raadsman doet.
Poging zware mishandeling?
Ten aanzien van het steken van [naam medebewoner 1] is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een poging tot zware mishandeling. Niet gezegd kan worden dat de verdachte de rechtstreekse intentie had [naam medebewoner 1] zwaar lichamelijk toe te brengen. De verdachte wilde brand stichten en een einde aan zijn eigen leven maken, maar wilde niet primair zijn medebewoners iets aandoen. Zijn handelen, dat volgde op het frustreren van zijn zelfmoordpoging, heeft echter dit type letsel (of erger, maar dat wordt hem niet verweten) wel kunnen veroorzaken. De verdachte heeft gestoken in de bovenarm/schouder van [naam medebewoner 1] en handelde onbeheerst. Dat blijkt niet alleen uit zijn dronken toestand en de gang van zaken bij het in brand steken van de gasslang, maar ook uit het gegeven dat hij, verhinderd in zijn streven de keuken in brand te zetten, volgens [naam medebewoner 2] na het steken van [naam medebewoner 1] in het rond bleef steken. De verdachte moest door [naam medebewoner 1] , [naam medebewoner 2] en andere bewoners al worstelend onder controle worden gebracht, waarbij ook [naam medebewoner 2] een snee aan zijn vinger opliep toen hij het mes wilde afpakken.6
In de buurt van de schouder bevindt zich de hals en een verwonding van de aderen die in dit gebied liggen kan leiden tot blijvend en zelfs fataal letsel. De kans daarop is onder de omstandigheden aanmerkelijk te noemen. Het mes was daarvoor ook geschikt. De verdachte heeft door zo onbeheerst en met kracht te steken de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanvaard. Dat aanvaarden vloeit voor de rechtbank voort uit zijn handelen zelf. Dat handelen is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op dit gevolg dat er sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank zal feit 2 dan ook bewezen verklaren.
Het feit met parketnummer 03/866090-17
De rechtbank acht dit feit niet bewezen. Er is een aangifte van [naam slachtoffer] (verder: [naam slachtoffer] ), die verklaard heeft dat de verdachte hem met een schaar heeft gestoken. De verdachte heeft dit ontkend. Weliswaar kan bewezen worden dat beide mannen een aanvaring met elkaar hebben gehad in de toiletruimte van de penitentiaire inrichting waar zij verbleven, maar de enige objectieve getuige daarvan, [naam getuige] , heeft wel een schaar gezien, maar niet gezien dat er met een schaar gestoken is. Het letsel van [naam slachtoffer] is bovendien niet nader onderzocht, waardoor de vraag open blijft of dit met een schaar kan zijn veroorzaakt. Vorenstaande betekent dat de rechtbank bij gebrek aan (overtuigend) bewijs de verdachte vrij zal spreken.