In deze zaak heeft de verhuurder van een woning, die verhuurd is aan een kamerverhuurbedrijf, een kort geding aangespannen tegen het bedrijf. De verhuurder vorderde herstel van brandschade die was ontstaan in de woning en ontruiming van de woning. De brand had plaatsgevonden in augustus 2017, en de verhuurder was niet verzekerd tegen de schade. Eerder was de verhuurder al veroordeeld tot herstel van de schade, maar dit was niet gebeurd. De verhuurder stelde dat het kamerverhuurbedrijf aansprakelijk was voor de schade, maar de kantonrechter oordeelde dat de schade inmiddels was hersteld door het kamerverhuurbedrijf, waardoor de vordering tot herstel werd afgewezen.
Daarnaast werd de vordering tot schorsing van de executie van het eerdere vonnis afgewezen, omdat de door de verhuurder aangedragen nieuwe feiten niet als zodanig konden worden aangemerkt. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een noodtoestand en dat de verhuurder onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De vordering tot ontruiming werd eveneens afgewezen, omdat het kamerverhuurbedrijf een kansrijk verweer had op basis van huurachterstand en er geen bewijs was van een slechte onderhoudstoestand of niet-naleving van brandveiligheidseisen. De gemeente had nog geen definitief besluit genomen over een last onder dwangsom, waardoor er geen spoedeisend belang was voor de ontruiming. De kantonrechter wees de vorderingen van de verhuurder af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten aan het kamerverhuurbedrijf.