Uitspraak
RECHTBANK limburg
4.De rechtbank overweegt, op basis van de beroepsgronden, als volgt.
13.Het beroep is ongegrond.
14.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2017.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de terugvordering van een bedrag van € 21.356,00 op grond van de Wet participatiebudget 2012 (Wpb). Eiser ontving in 2012 een uitkering voor het participatiebudget, maar verweerder stelde vast dat er sprake was van onderbesteding met betrekking tot educatie, wat leidde tot de terugvordering van het niet bestede deel. Eiser betwistte de terugvordering en voerde aan dat verweerder niet tijdig had gehandeld, waardoor de rechtszekerheid was geschonden. Eiser stelde dat de mededeling van terugvordering binnen een jaar na de indiening van de verantwoordingsadministratie had moeten plaatsvinden, wat volgens hem niet was gebeurd.
De rechtbank overwoog dat de volledige verantwoording over het participatiebudget in 2014 was ingediend en dat verweerder binnen de wettelijke termijn van een jaar na ontvangst van deze informatie de terugvordering had medegedeeld. De rechtbank oordeelde dat de termijn in artikel 4 van de Wpb niet alleen een ordetermijn is, maar dat verweerder zich aan deze termijn had gehouden. Eiser's argument dat de besteding van het educatiebudget niet onder de SiSa-systematiek viel, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van termijnoverschrijding en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.