4.4Het oordeel van de rechtbank
Het toetsingskader witwassen (feit 1)
Bij de beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde feit stelt de rechtbank het volgende voorop. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel “afkomstig uit enig misdrijf ” bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kán zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Daarbij ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Daarbij moeten de volgende stappen worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat deze een verklaring geeft over de herkomst van het voorwerp. Zo een verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat deze eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank zal het verwijt dat verdachte wordt gemaakt aan de hand van dit toetsingskader beoordelen.
Het geldbedrag van 120.000 euro (juli 2009)
Op 6 augustus 2004 werden drie rekeningen geopend bij de [naam bank 1] te Maaseik (België) op naam van [verdachte] door zijn wettelijk vertegenwoordiger [persoon 1] , te weten:
- een beleggersrekening met het nummer [rekeningnummer 1] ;
- een spaarrekening met het nummer [rekeningnummer 2] ;
- een effectenrekening met het nummer [rekeningnummer 3] .
Op 6 augustus 2004 wordt op de beleggersrekening een bedrag van 133.233,31 euro gestort.
Uit nader onderzoek naar de herkomst van dit bedrag komt het volgende naar voren:
Op 18 juni 2001 worden door medeverdachte [medeverdachte 1] , de moeder van verdachte, bij de [naam bank 1] in Maaseik zogenaamde ‘kasbons’ aangekocht voor een bedrag van 120.000 euro. Als wijze van betaling wordt op het formulier“in speciën” vermeld. Dit betekent dat het gehele bedrag contant gestort is.
Het bedrag van 120.000 euro betreffende de aangekochte kasbons is gedurende de looptijd van de coupures aangegroeid tot een bedrag van 133.233,31 euro. Dit bedrag wordt direct na het einde van de looptijd van de kasbons op 6 augustus 2004 overgeboekt naar de beleggersrekening [rekeningnummer 1] .
Volgens het formulier "Terugbetaling met gekapitaliseerde interesten van obligaties van
Belgische oorsprong" heeft [verdachte] op 6 augustus 2004 opdracht gegeven tot storting van een bedrag van 133.233,10 euro op de net geopende beleggersrekening [rekeningnummer 1] .
Op 7 november 2008 wordt [persoon 1] door [verdachte] , als rekeninghouder
van de beleggersrekening [rekeningnummer 1] en de spaarrekening [rekeningnummer 2] toegevoegd als gevolmachtigde voor deze rekeningen.Tevens wordt op deze datum [persoon 1] door verdachte toegevoegd als gevolmachtigde voor effectenrekening [rekeningnummer 3] .
Op 10 juli 2009 wordt door verdachte opdracht gegeven tot terugbetaling van fondsen op de beleggersrekening [rekeningnummer 1] , welke fondsen gekoppeld waren aan de effectenrekening [rekeningnummer 3] . Deze fondsen hebben op dat moment een geschatte waarde van 120.923,40 euro. Het opdrachtformulier wordt ondertekend door [verdachte] te Maaseik.
Op 22 juli 2009 wordt door verdachte aan de [naam bank 1] opdracht gegeven om de effectenrekening [rekeningnummer 3] af te sluiten. Ook dit formulier wordt ondertekend door [verdachte] .
Volgens de bankafschriften wordt op 22 juli 2009 ook het resterende saldo van 121.277,76 euro van de beleggersrekening overgeboekt naar de spaarrekening [rekeningnummer 2] en van deze rekening op dezelfde datum het resterende saldo van 121.488,58 euro op de spaarrekening contant opgenomen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij destijds in 2001 en 2002 de cash bedragen heeft gestort voor de aankoop van de kasbons. De gelden voor de aankoop van de kasbons had zij gekregen van [persoon 1] . [persoon 1] heeft haar die gelden contant gegeven en zij heeft die in zijn opdracht naar de [naam bank 1] in Maaseik gebracht en gestort. Later is dat bedrag door [verdachte] , in het bijzijn van zijn opa [medeverdachte 2] , weer contant opgenomen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij met verdachte naar België is gereden. Verdachte heeft zijn geld aangepakt. Hij had papieren bij zich en die heeft hij daar afgegeven. Hij heeft zijn geld daar gebeurd. Het stond op verdachte’s naam; dat zal hij wel van zijn vader hebben gekregen
.
Verdachte heeft verklaard dat hij van zijn vader of opa te horen kreeg dat hij mee moest naar de bank in België.Hij denkt dat zijn opa hem toen naar België heeft gereden. Hij herinnert zich dat hij bij de bank formulieren heeft moeten ondertekenen. Hij heeft bij de bank in ieder geval niet het woord gevoerd, dat zal zijn opa gedaan hebben. Hij denkt dat zijn opa het geld in ontvangst heeft genomen.
Overwegingen
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] in opdracht van haar toenmalige echtgenoot [persoon 1] in juni 2001 met een contant geldbedrag van 120.000 euro bij de [naam bank 1] in Maaseik (België) kasbons heeft aangekocht. Dit contante geld was afkomstig van [persoon 1] . Dit bedrag werd later – met alle heffingen en rentes – gestort op de rekening op naam van verdachte en [persoon 1] en door verdachte in aanwezigheid van medeverdachte [medeverdachte 2] in juli 2009 opgehaald.
De rechtbank overweegt dat [persoon 1] op in 1992 en 2001 is veroordeeld tot forse gevangenisstraffen in verband met drugsdelicten, waarmee – gelet op de hoogte van de daarna nog toegewezen ontnemingsvordering – kennelijk grote geldbedragen zijn verdiend. Verdachte heeft een aantal rekeningen bij een bank in België op zijn naam staan, waarvan hij vervolgens in 2008 [persoon 1] als gevolmachtigde laat opnemen. Vervolgens geeft hij in 2009 opdracht tot sluiting van de rekening en haalt hij samen met medeverdachte [medeverdachte 2] een contant geldbedrag van ruim 120.000 euro op. Anders dan verdachte heeft verklaard stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die het geld in ontvangst heeft genomen, nu zij er vanuit gaat dat de bank enkel uitbetaalt aan de rekeninghouder, zijnde verdachte. Niet gebleken is daarbij de medeverdachte [medeverdachte 2] gemachtigd was om over deze rekeningen te beschikken.
Bovengenoemde omstandigheden rechtvaardigen naar oordeel van de rechtbank het vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
De verklaring van verdachte dat hij geen wetenschap had van de rekeningen en de herkomst van het geld, terwijl hij handelingen heeft verricht ten aanzien van deze rekeningen en [persoon 1] heeft toegevoegd als gevolmachtigde, is naar het oordeel van de rechtbank niet een dergelijke voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring waaruit zou volgen dat de betreffende geldbedragen mogelijk op legale wijze zijn verkregen. Het vermoeden van witwassen is hierdoor onvoldoende ontzenuwd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte – mede in het licht van de veroordelingen van [persoon 1] – in ieder geval de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geldbedrag op de rekening uit enig misdrijf afkomstig was.
Tussenconclusie 1
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het geldbedrag van 120.000 euro in juli 2009.
De geldbedragen aangetroffen in de woning aan de [adres 1] te Venlo
Op 8 mei 2010 vindt er een doorzoeking plaats van de woning aan de [adres 1] te Venlo. Hierbij wordt onder andere op de andere slaapkamer – niet zijnde de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte 1] – een geldbedrag van 10.800 euro aangetroffen en in beslag genomen. Op deze slaapkamer stond een aantal kunststof opbergboxen. In één van deze opbergboxen bevonden zich meerdere zogenaamde cd-etuis. In één van deze cd-etuis, grijskleurig, bevonden zich diverse coupures geld, naar later bleek in totaal 10.800 euro.
De verdachte heeft verklaard dat hij op de [adres 5] in Straelen (Duitsland) woont en dat hij alleen in de weekenden bij zijn moeder thuis op de [adres 1] in Venlo slaapt.
De rechtbank bezigt de hiervoor weergegeven verklaring van de verdachte tot bewijs, nu deze verklaring van de verdachte kennelijk leugenachtig is en afgelegd om de waarheid te bemantelen, te weten dat verdachte op de hoogte was van het feit dat op zijn slaapkamer een geldbedrag van 10.800 euro verborgen lag. De kennelijke leugenachtigheid vindt zijn grondslag in de vastgestelde feiten en omstandigheden zoals vervat in de volgende voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen.
Uit nader onderzoek naar het verblijfsadres van verdachte komt naar voren dat het adres in Duitsland slechts een postadres lijkt te betreffen en verdachte sinds 1 september 2006 altijd op de [adres 1] te Venlo heeft gewoond.Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte bij haar op het adres aan de [adres 1] te Venlo woont. Hij staat ingeschreven op het adres in Duitsland, maar verblijft feitelijk altijd bij haar in Venlo.Het adres in Duitsland was volgens de verhuurder niet eens gemeubileerd.
Overwegingen
Zoals reeds eerder overwogen is [persoon 1] in 1992 en 2001 veroordeeld tot forse gevangenisstraffen in verband van drugsdelicten, waarmee – gelet op de toegewezen ontnemingsvordering – kennelijk grote geldbedragen zijn verdiend. Vervolgens wordt er – zoals de rechtbank op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vaststelt – nadat verdachte in 2009 een groot contant geldbedrag van de Belgische rekening op naam van verdachte en [persoon 1] heeft afgehaald, op 7 februari 2010 een contant geldbedrag van 10.800 euro in zijn slaapkamer wordt aangetroffen. Dit geldbedrag zit verstopt in een cd-etui.
Deze omstandigheden rechtvaardigen naar oordeel van de rechtbank het vermoeden dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dit anders is.
Verdachte heeft echter geen verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geld - ondanks het vermoeden van witwassen - toch een legale herkomst kent. Integendeel, verdachte heeft naar oordeel van de rechtbank een kennelijk leugenachtige verklaring afgelegd met betrekking tot zijn verblijfplaats om de waarheid te bemantelen dat hij wetenschap had van het geldbedrag dat in zijn slaapkamer verborgen lag.
Het vermoeden van witwassen is daarmee onvoldoende ontzenuwd. Dat betekent dat de rechtbank van oordeel is dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van 10.800 euro – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is.
De wijze van bewaren van het geldbedrag, namelijk op een verborgen en ongebruikelijke plaats, maakt dat er volgens de rechtbank sprake is van het verhullen of verbergen van de werkelijk aard of herkomst van het geldbedrag dan wel de rechthebbende daarop.
Tussenconclusie 2
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen ( [persoon 1] en [medeverdachte 1] ) schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het geldbedrag van 10.800 euro op 8 mei 2010.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken met betrekking tot de overige in de woning aan de [adres 1] te Venlo op 8 mei 2010 en 23 mei 2011 aangetroffen geldbedragen, nu het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze bedragen.
De voorwerpen aangetroffen op de [adres 1] te Venlo
Mercedes [kenteken 1]
Op 7 februari 2012 vindt er een doorzoeking plaats van de woning aan de [adres 1] te Venlo en daarbij wordt een Mercedes met het kenteken [kenteken 1] aangetroffen en in beslag genomen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de betreffende Mercedes door [persoon 1] was gekocht voor [persoon 8] . Vervolgens is zij samen met verdachte deze Mercedes gaan ophalen. Na enig aandringen hebben zij de sleutel gekregen en is verdachte de auto met kentekenbewijzen gaan ophalen in een parkeergarage. Medeverdachte [medeverdachte 1] is de auto vervolgens zelf gaan gebruiken.
Overwegingen
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat verdachte met zijn moeder, medeverdachte [medeverdachte 1] , is meegegaan om de auto welke zijn vader [persoon 1] voor [persoon 8] had gekocht terug te halen.
Gelet op de eerdere overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de vermoedelijke criminele herkomst van het geld van [persoon 1] mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dit anders is.
Verdachte heeft echter geen verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geld betreffende de aankoop van de auto - ondanks het vermoeden van witwassen - toch een legale herkomst kent. Integendeel, verdachte verklaard niet alleen wisselend over de betreffende auto, maar heeft ook in tegenspraak met de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] ontkend dat deze Mercedes aan zijn moeder toebehoort. Het vermoeden van witwassen is daarmee onvoldoende ontzenuwd. Dat betekent dat de rechtbank van oordeel is dat het niet anders kan zijn dan dat de betreffende Mercedes is gekocht met criminele gelden en dat verdachte zich door het terughalen daarvan samen met medeverdachte [medeverdachte 1] en [persoon 1] schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van deze auto.
Tussenconclusie 3
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen ( [persoon 1] en [medeverdachte 1] ) schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de Mercedes op 7 februari 2012.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken met betrekking tot de overige in en bij de woning aan de [adres 1] te Venlo op 8 mei 2010, 23 mei 2011 en 7 februari 2012 aangetroffen sieraden en auto’s, nu het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze voorwerpen.
De geldbedragen en voorwerpen aangetroffen op de [adres 2] te Venlo
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken met betrekking tot de in en bij de woning van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 8 mei 2010, 23 mei 2011 en 7 februari 2012 aangetroffen geldbedragen en de Volkswagen Golf en de op 24 februari 2012 bij medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen Rolex, nu het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze voorwerpen.
De [adres 4] te Deurne en [adres 3] te Venlo
Met de officieren van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de betrokkenheid van de verdachte bij de geldbedragen en sieraden welke in 2012 in beslag zijn genomen in de woningen aan de [adres 4] te Deurne en de [adres 3] te Venlo, niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 22 september 2007 tot en met 7 februari 2012 in Nederland en in België samen met anderen de volgende geldbedragen en auto heeft witgewassen:
- een geldbedrag van ongeveer 120.000 euro;
- een geldbedrag van ongeveer 10.800 euro;
- een Mercedes [kenteken 1] .
Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van drie witwashandelingen gepleegd over een periode van drie jaar, is naar oordeel van de rechtbank geen sprake van een zodanige duur en frequentie van de handelingen dat sprake is geweest van een gewoonte, zodat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel het onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van witwassen wettig en overtuigend bewezen.
Criminele organisatie (feit 2)
Voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden vastgesteld dat er sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen ten minste twee personen, waarbij het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven.
Een persoon is deelnemer aan de organisatie indien hij of zij behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel indien hij of zij dergelijke gedragingen ondersteunt.
Hoewel de rechtbank het met de verdediging eens is dat het enkele bestaan van een familierelatie tussen de verschillende verdachten niet meteen met zich meebrengt dat er sprake is van een criminele organisatie, is de rechtbank van oordeel dat er van een dergelijke organisatie wel sprake is geweest. Uit het dossier blijkt namelijk dat [persoon 1] zijn, middels drugsdelicten verdiende, gelden met hulp zijn van familieleden heeft bewaard met als doel deze uit het zicht te houden. De verdachten hebben daarbij gedurende langere tijd samengewerkt om de door [persoon 1] verdiende gelden in hun woningen te verbergen en de herkomst daarvan te verhullen. Ook hebben de verdachten met deze gelden aangeschafte auto’s en/of sieraden voorhanden gehad. Uit het dossier blijkt ook dat er daarbij ook sprake is geweest van een bepaalde rolverdeling.
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet, is of verdachte ook tot deze organisatie behoort. Die vraag wordt door de rechtbank ontkennend beantwoord.
De rechtbank heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van witwassen verdachte’s betrokkenheid vastgesteld bij het geldbedrag van 120.000 euro in juli 2009, het geldbedrag van 10.800 euro op 8 mei 2010 en de Mercedes op 7 februari 2012.
Met betrekking tot de overige ten laste gelegde geldbedragen en voorwerpen is verdachte vrijgesproken. De rechtbank acht deze bijdrage te gering om te oordelen dat verdachte daarmee tot deze organisatie heeft behoord en voldoende aandeel heeft gehad in de gedragingen die strekken tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, te weten het verbergen van de door [persoon 1] verdiende criminele gelden en het verhullen van de herkomst daarvan.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.