3.2.1Inleiding
Bij voormeld vonnis d.d. 25 april 2017 is [verdachte] veroordeeld wegens opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de periode van 18 december 2014 tot en met 26 februari 2015.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen uit de baten van het feit waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden.
3.2.2Het bewijs
[verdachte] is veroordeeld wegens het telen van hennep in de periode van 18 december 2014 tot en met 26 februari 2015.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat er in de loods aan de [adres] te Maastricht twee ruimtes waren ingericht als kweekruimtes. De eerste kweekruimte had een oppervlakte 16 m2. In deze kweekruimte stonden 25 bloempotten.
Kweekruimte 2 had een oppervlakte van 25 m2. Hierin stonden 267 plantenpotten opgesteld.
In de loods werden nog eens 228 plantenpotten aangetroffen. Gelet op de afmetingen van de ruimtes, acht de rechtbank aannemelijk dat deze potten ook in kweekruimte 1 hebben gestaan.
Doorgaans zijn er acht weken nodig om tot een oogst van hennep te komen. Van die oogst is niets meer aangetroffen, op wat plantenresten in afvalzakken en op droogrekken na.
De rechtbank acht aannemelijk dat [verdachte] deze oogst heeft verkocht en dat zijn winst gelijk staat aan het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] uit de baten van het telen van hennep in de periode van 18 december 2014 tot en met 26 februari 2015 voordeel heeft gekregen.
De vraag is hoe groot de winst is geweest.
3.2.3De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op € 46.504,80. Hiertoe overweegt zij het volgende.
Bij gebrek aan een verklaring over de opbrengst en de kosten van de hennepplantage, ziet de rechtbank zich genoodzaakt om terug te grijpen op de genormeerde bedragen in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij. Deze genormeerde bedragen zijn ontleend aan de update van het zogenoemde BOOM-rapport van november 2010 (hierna: het BOOM-rapport 2010).
Aantal oogsten
De rechtbank gaat uit van één eerdere oogst binnen de periode waarin [verdachte] hennep heeft geteeld.
Brutowinst
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat de omvang van de eerdere oogst overeenkomt met het aantal hennepplanten, zoals afgeleid uit het aantal aangetroffen plantenpotten.
De opbrengst hennep in grammen is afhankelijk van het aantal planten per vierkante meter (verder: m2).
In kweekruimte 1 hebben in totaal (25 + 228) 253 planten gestaan op een oppervlakte van 16 m2. Per vierkante meter stonden er dus 15 planten. Volgens het BOOM-rapport 2010 vloeit uit die omstandigheid een opbrengst voort van 28,2 gram per plant.
In kweekruimte 2 hebben 267 planten gestaan op een oppervlakte van 25 m2. In deze ruimte stonden dus 10 planten per vierkante meter. Blijkens het BOOM-rapport 2010 leidt dit tot een opbrengst van 30,5 gram per plant,
Gelet op vorenstaande bedraagt de geoogste hoeveelheid vermoedelijk:
253 x 28,2 gram + 267 x 30,5 gram = (afgerond) 15,28 kilogram.
De rechtbank hanteert de in het BOOM-rapport 2010 genoemde kiloprijs ter hoogte van
€ 3.280,00.
De brutowinst bedraagt aldus vermoedelijk 15,28 kilogram x € 3.280,00 =
€ 50.118,40.
Aftrekposten
Afschrijvingskosten
De rechtbank hanteert de, in het BOOM-rapport 2010, vastgestelde norm van € 200,00 afschrijvingskosten bij een plantage tussen de 200 en 299 planten.
Per kweekruimte wordt dus € 200,00 in mindering gebracht, hetgeen de totale afschrijvingskosten op
€ 400,00brengt.
Variabele kosten
Het normbedrag voor de variabele kosten is vastgesteld op € 6,18 per plant. Dit bedrag bestaat uit het normbedrag voor de inkoopprijs van stekken (€ 2,85) en het normbedrag voor de overige variabele kosten (€ 3,33). Dit bedrag, vermenigvuldigd met het aantal hennepplanten brengt de variabele kosten op (€ 6,18 x 520)
€ 3.213,60.
Elektriciteit
De rechtbank is niet gebleken dat [verdachte] kosten voor elektriciteit heeft gemaakt, omdat de elektriciteit ten behoeve van de kwekerij illegaal werd afgenomen.
De totale kosten, die voor aftrek in aanmerking komen, worden daarmee vastgesteld op
(€ 400,00 + € 3.213,60) =
€ 3.613,60.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op vorenstaande komt de volgende voordeelberekening tot stand.
Brutowinst € 50.118,40
Kosten
€ 3.613,60 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 46.504,80
Het bedrag waar het voordeel op wordt geschat, stelt de rechtbank op grond van het voorgaande vast op
€ 46.504,80.
Aan de benadeelde partij Enexis B.V. is in het strafgeding een vergoeding toegewezen voor geleden schade. Deze vordering komt echter niet voor aftrek in aanmerking overeenkomstig het bepaalde in artikel 36e, negende lid, van het Wetboek van Strafrecht, omdat deze vordering nog niet is voldaan.
3.2.4De op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank zal aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling van € 46.504,80 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank constateert dat het recht van [verdachte] op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn ex artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is geschonden. Hierin ziet de rechtbank evenwel geen grond tot matiging van de betalingsverplichting, omdat deze geconstateerde verdragsschending naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak voldoende wordt gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM, aangezien in voormeld strafvonnis bij de straftoemeting reeds voldoende rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.