Het juridisch kader ten aanzien van feit 1
De rechtbank zal allereerst de juridische kaders schetsen van het bepaalde in artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel stelt het werven voor de gewapende strijd strafbaar en luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
1. Hij die, zonder toestemming van de Koning, iemand voor vreemde krijgsdienst of gewapende strijd werft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
3. Indien de gewapende strijd waarvoor wordt geworven, het plegen van een terroristisch misdrijf inhoudt, wordt de gevangenisstraf, gesteld op het in het eerste lid omschreven feit, met een derde verhoogd.
Het werven voor de gewapende strijd is met de invoering van de Wet terroristische misdrijven (Stb. 2004, 290, inwerkingtreding 10 augustus 2004) aan dit wetsartikel toegevoegd, waarbij tevens de maximumstraf is verhoogd van één jaar naar vier jaar gevangenisstraf. De wijziging was onderdeel van het bevorderen van de mogelijkheden tot strafrechtelijk optreden tegen rekrutering ten behoeve van de Jihad. Door de wetgever werd ook beoogd die rekruteringsactiviteiten strafbaar te stellen die betrekking hebben op het werven van personen voor de rechtstreekse inzet ten behoeve van de (islamitische) gewapende en gewelddadige strijd, zonder dat daarbij aantoonbaar sprake is van deelname aan een groep of samenwerkingsverband. Een strijd is “gewapend” wanneer de (beoogde) toepassing van geweld vergelijkbaar is met het ingrijpende geweld dat wordt toegepast in een oorlogs- of guerrillasituatie. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat Jihad binnen het begrip gewapende strijd valt. De wetgever omschrijft de Jihad als een “islamitische strijd die de vorm aanneemt van het ontplooien van geweldsactiviteiten tegen gepercipieerde vijanden van de islam ter verwezenlijking van een wereld die een zo zuiver mogelijke afspiegeling is van hetgeen men meent dat in de eerste bronnen van het islamitische geloof – de koran en de soenna – staat vermeld”, een strijd waarvan het een feit van algemene bekendheid wordt geacht dat de Koning (lees: de regering) daar nimmer toestemming voor zal verlenen. De verhoging van de strafmaat hangt samen met de verscherpte afkeur voor werven voor de Jihad, een volgens de wetgever zeer kwalijke en bedreigende vorm van rekrutering die mogelijk desastreuze gevolgen heeft voor de betrokkene en de mogelijke slachtoffers. Voor de vaststelling of sprake is van het bestanddeel gewapende strijd speelt het geweldselement in een oorlogs- of guerrillasituatie een rol (zie: TK 2003-2004, 28 463, nr. 10, pagina’s 9, 12 en 13).
De werving moet aldus de daadwerkelijke deelname aan dan wel de rechtstreekse inzet (zoals het verlenen van concrete hand- en spandiensten) bij de strijd beogen.
Voor het ontstaan van strafrechtelijke aansprakelijkheid ter zake van artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht volstaat het enkele ronselen van personen voor – onder meer – de gewapende (terroristische) strijd, waarbij het - zoals hiervoor reeds overwogen - aankomt op de (feitelijke) gedragingen van degene die werft, zonder dat op zichzelf van belang is of het werven resultaat heeft of niet en hoe degene die wordt geworven op dat moment tegenover die strijd staat. Het delict is voltooid wanneer een handeling die ertoe strekt iemand tot aansluiting bij de gewapende strijd te bewegen, zich heeft geopenbaard.
Aan het bestanddeel “werven” komt een ruime betekenis toe en het kan op allerlei manieren plaatsvinden. Het bestanddeel wordt blijkens de wetsgeschiedenis bij artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht omschreven als “iemand tot aansluiting bewegen”, “benaderen teneinde te overreden”, “bespelen (met behulp van communicatiemiddelen)” en “beïnvloeden, het ideologisch rijp maken, bewegen” of vergelijkbare handelingen. Ook “ronselen voor de gewapende strijd” valt onder het delictsbestanddeel werven. Het werven zal over het algemeen geen eenmalige handeling betreffen, doch omvat veeleer een proces dat begint met het spotten van een mogelijke rekruut en via het wekken van vertrouwen eindigt met het daadwerkelijk bewegen van iemand tot deelname aan een gewelddadige strijd. Echter, het is niet uitgesloten dat het een eenmalige handeling betreft (ECLI:NL:RBDHA:2015:14365). Uit de bewijsmiddelen komt het navolgende naar voren.
Inleiding
Op 19 april 2016 meldde de beveiliging van het AZC te Echt bij de politie dat twee in dat AZC verblijvende mannen zich hadden gemeld en doorgaven dat zij eerder die dag en de dag ervoor door een persoon waren benaderd om deel te nemen aan de organisatie IS. Deze man zou ook in AZC verblijven. De melders waren: [getuige 2] en [getuige 1] . De man die hen had benaderd zou zijn: [alias verdachte] . Bij een gesprek met de politie heeft deze man aangegeven dat hij in werkelijkheid heet: [verdachte] .
Blijkens het proces-verbaal van verhoor d.d. 20 april 2016heeft de getuige [getuige 2] het volgende verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik ben al 17 jaar in Nederland en ik verblijf vanaf 26 januari 2016 in het asielzoekerscentrum in Echt. Op 11 april 2016 hoorde ik van [getuige 1] dat er een nieuwe Marokkaanse man vanuit Duitsland in het AZC Echt was gekomen vanaf vrijdag 8 april 2016. Deze man praatte alleen over ISIS en Jihadi's en alleen ISIS was goed en alle andere mensen waren fout. Diezelfde avond omstreeks 21:00 uur stond die man voor de deur van onze kamer. Hij wilde kennismaken met mij. Ik liet hem binnen en hij vroeg waar ik vandaan kwam en hoe lang ik al in Nederland was. Hij vertelde dat hij anderhalf jaar in Duitsland in een asielzoekerscentrum had gezeten en daarvoor in Spanje. Hij moest uit Duitsland weg omdat hij een negatieve beschikking had gekregen op zijn asielaanvraag. Hij vertelde dat hij door de Duitse politie was opgepakt omdat hij op zijn mobiele telefoon allemaal filmpjes had van ISIS en dat al zijn vrienden uit zijn geboortestad [geboorteplaats verdachte] allemaal strijders waren bij ISIS in Syrië en hij zei dat dit er wel 100 waren. Hij trachtte mij te overtuigen om Jihadist te worden. Hij gebruikte daarbij woorden uit de Koran om mij te overtuigen en hij haalde de profeet aan. Ik weet zelf veel van de Koran en ik weet dat je zelf geen invulling moet geven omdat je daarmee snel de fout ingaat.
Hij vroeg wat ik van ISIS vond en ik zei dat dit geen goede mensen waren omdat ze alleen onschuldige mensen doodmaken. Hij werd hier echt zichtbaar boos over en hij zei dat ik geen Jihadist was en geen goed mens. Ik vroeg aan hem om te bewijzen dat ISIS goed is. Hij liet toen mij 2 à 3 filmpjes zien op zijn mobiele telefoon. Ik zag dat op een van die filmpjes een imam te zien en te horen was die in het Arabisch sprak over Jihad en vechten. Op dat filmpje stonden om hem heen strijders met zwarte kleding, met een zwarte ISIS vlag op en met kalasjnikovs.
Op een ander filmpje was de leider van ISIS te zien. Ik herkende hem als Al Baghdadi. Deze sprak ook over Jihad en vechten. Ik zei dat ik een imam kende uit Saoedi-Arabië die ook zei dat ISIS fout is. [alias verdachte] (verdachte) werd boos en zei dat die imam gek was. Ik heb tegen hem gezegd dat ik niet meer met hem wilde discussiëren over ISIS. Hij wilde doorgaan en bleef op onze kamer tot 01:00 uur 's-nachts. Bij dit gesprek was behalve [alias verdachte] , ik zelf, [getuige 1] nog een andere Algerijnse jongen aanwezig die volgens mij [naam betrokkene] heet maar dat weet ik niet zeker. Toen [alias verdachte] weg was, heb ik er met [getuige 1] over gesproken en wij hadden beiden het idee dat [alias verdachte] ons trachtte te overtuigen dat ISIS goed is. Op 13 april 2016 stond [alias verdachte] weer op onze kamer. Hij zei dat hij (als hij geld kreeg van IOM) naar Marokko zou gaan en hij zei dat hij dan gelijk doorging naar Syrië naar ISIS om daar te gaan strijden. Alle mensen die naar ISIS gaan, zijn goede mensen. Ik vroeg aan hem wat hij vond van mensen die zichzelf opblazen. [alias verdachte] zei dat dit de beste manier was om naar het paradijs te gaan. Er ontstond weer een discussie over ISIS waarbij ik gezegd heb dat ik niet meer over ISIS wilde praten. Op 19 april 2016 omstreeks 10:00 uur stond [alias verdachte] weer bij ons voor de deur om ons wakker te maken voor de meldplicht. [alias verdachte] is vervolgens zelf alleen weggegaan. Na de meldplicht omstreeks 11:30 uur stond [alias verdachte] weer op onze kamer. Hij zei dat hij een afspraak had gehad met de vreemdelingenpolitie en hij vertelde wat besproken was. Dat had te maken met zijn asielprocedure. Toen hij wegwas, heb ik tegen [getuige 1] gezegd dat wij dit bij het COA moesten melden vanwege de vreemde manier van doen en vreemde ideeën van [alias verdachte] omdat wij anders problemen zouden kunnen krijgen. [getuige 1] was het hiermee eens.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor d.d. 28 april 2016heeft de getuige [getuige 2] het volgende verklaard - zakelijk weergegeven -:
V: Hoeveel filmpjes zijn door [alias verdachte] aan jou getoond?
A: Ik denk drie of vier films.
A: Vanaf de telefoon van [alias verdachte] , een Samsung of HTC.
A: Op de eerste zag je de leider van ISIS, EI Baghdadi. Hij sprak in een moskee. In de tweede zag je strijders van ISIS, in zwarte kleding en gewapend met kalashnikov's. In de derde zag ik een soort rechtbank van ISIS. Met de films wilde [alias verdachte] mij laten zien dat ISIS de goede weg bewandelde.
V: Film 507
A: Ik herken dit filmpje. Ik ken deze imam. Waar hij over praat heb ik al eens gehoord. De Imam spreekt over de Jihad en als je als moslim niet op Jihad gaat dan ben je geen goede moslim. Dit filmpje liet [verdachte] mij zien omdat wij in een discussie raakten over IS. [verdachte] liet mij dit filmpje zien om mij te overtuigen dat IS goed was.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor d.d. 28 april 2016heeft de getuige [getuige 2] het volgende verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik heb [alias verdachte] in totaal 3 keer gezien. Dat was op een maandag, een week of twee geleden. Dat was de eerste keer dat hij bij ons op de kamer kwam. De eerste dag heeft hij ons die filmpjes niet laten zien. De dag erna, op dinsdag, was hij weer bij ons op de kamer, dat was maar kort. De maandag daarna heeft hij ons de filmpjes laten zien. Ik denk in totaal 3 of 4 filmpjes. Mijn kamergenoot [getuige 1] en [alias verdachte] waren daarbij. Later kwam [naam betrokkene] , een Algerijnse jongen, er ook bij. Dat was op de kamer van mij en [getuige 1] . In een foto zag ik een soort rechtbank. [alias verdachte] zei daarbij dat ISIS ook een rechtbank had. Ik moest lachen want het was gewoon in een soort huiskamer. Op de muur hing een groot bord met daarop "Rechtbank van ISIS". [verdachte] zei dat ISIS een overheidsinstelling was met een eigen rechtbank. Ik zei tegen hem dat ISIS niks is en zij alleen maar mensen dood maken. In dat filmpje zag je ook auto's die er uit zagen als een soort politieauto's, maar dan van ISIS. Ik kreeg de indruk dat [alias verdachte] mij duidelijk wilde maken dat ISIS een land was met een regering en een rechtbank en een stuk land groter dan Frankrijk.
[alias verdachte] heeft mij een filmpje laten zien van de leiders van ISIS. Ik herkende daarop de leider genaamd "Baghdadi". [alias verdachte] zei daarbij ook dat Baghdadi een goede Imam was.
[alias verdachte] liet mij een filmpje zien van Imams. Die Imams spraken over Jihad, over dat mensen dood moesten. Die imams zeiden dat je Jihad moest doen anders ging je niet naar het paradijs.
Zoals ik Jihad ken wordt daarmee bedoeld dat je oorlog moet voeren. Ik zei tegen [alias verdachte] dat ISIS onschuldige mensen dood maakt, vrouwen en kleine kinderen. [alias verdachte] zei dat die ook onze mensen, vrouwen en kinderen dood maakt. Hij gaf als voorbeeld dat er een Jordaanse piloot was gevangen genomen die Rakka had gebombardeerd. Die is door ISIS levend verbrand en gestenigd. Volgens [alias verdachte] was dat een goede manier om mensen te straffen.
[verdachte] liet mij een filmpje zien van mensen gekleed in zwarte kleding en gewapend met zware wapens, zoals kalasjnikovs en bazooka's. Ook zag ik een zwarte ISIS vlag. [alias verdachte] zei daarbij dat die goede mensen waren, Mujahideen. [alias verdachte] genoot ervan. Hij vond het goede mensen die op de filmpjes stonden. Een keer, volgens mij de laatste dag, kwam [alias verdachte] bij ons en zei dat hij filmpjes had van mensen die onthoofd werden. Hij zei dat daarvan genoot. Ik kreeg de indruk dat [alias verdachte] mij wilde laten zien dat ISIS op het juiste pad zat en goede mensen waren.
[verdachte] zei dat ongelovigen dood gemaakt moesten worden. Hij zei dat als we geen Jihad zouden doen dat we dan niet in het paradijs zouden komen. Volgens [alias verdachte] was het paradijs alleen gemaakt voor de Jihadstrijders.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor d.d. 20 april 2016heeft de getuige [getuige 1] het volgende verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik ben nu in het AZC te Echt sinds 2 jaar. Ik ben bang voor die persoon die ons aansprak. Ik heb gewacht op die andere jongen die nu bij me is, [getuige 2] . We zijn toen samen naar de leiding gestapt.
Verbalisant: Door wie ben je aangesproken?
Door [verdachte] , een nieuwe jongen. Hij is pas twee weken aanwezig op het AZC. De ontmoeting met hem was meteen vijandig. Hij liet meteen video’s van IS zien op zijn gsm. Ik was meteen heel bang voor hem. Het waren video's met personen die wapens droegen. Beelden van prekende mensen van IS. Het waren toespraken die nieuwe mensen van IS moesten horen. Dat zei [verdachte] tegen mij toen hij me deze video's liet zien. Het ging over het aanhangen van ISIS. Het uitvoeren van de wil van God. Als je dit niet zou doen dan was je een ongelovige. Ik zag op deze video's ook de vlag van IS.
Verbalisant: Ben je vaker aangesproken door [verdachte] ?
Ja, dit gebeurde meerdere keren. Soms kwam hij met twee Algerijnse jongens en dan liet hij me die video's zien. Ik zei dan altijd dat ik dat niet leuk vond. Je kon duidelijk horen dat hij me wilde overtuigen dat de mensen van IS de goede mensen waren. Dit waren de mensen die het juiste pad volgden. Hij wilde me heel duidelijk winnen op zijn hand. Als hij gewoon met me sprak dan spraken we gewoon Marokkaans. Maar als hij over IS sprak dan ging hij over op het klassieke Arabisch. Dit is de taal van de Koran. Als mensen preken dan spreken ze in het klassiek Arabisch.
Verbalisant: Wat is dan de link naar IS?
De taal die hij tegen me sprak was dezelfde taal als die ik hoorde in de video's die [verdachte] me liet zien. Hij zei mij vaker dat hij genoot als hij een ongelovige kon afslachten. Dat is de wil van de Sharia. Als je dit niet uitvoert dan ga je niet naar het paradijs.
Verbalisant: Wat bedoelde [verdachte] met afslachten?
Het hoofd van het lijf afsnijden zoals in het offerfeest. Dus de nek afsnijden. Het was gewoon een preek van [verdachte] naar mij. Wij moeten de ongelovigen afslachten. [verdachte] zei mij dat hij ervan genoot. Het begon altijd hetzelfde. Eerst praten. Dan video's en preken. Dit gebeurde meerdere malen.
Verbalisant: Heb je het gevoel dat je geronseld werd door [verdachte] ?
Ja, dat was heel erg duidelijk. Hij ging maar door met preken en praten hierover. Hij zette door en gaf niet op terwijl ik altijd zei dat ik dit niet wilde horen of wilde zien.
Verbalisant: Op welke gsm liet [verdachte] je deze video's zien?
Dit was een zilvergrijze HTC, type M8. [verdachte] is altijd bezig met zijn telefoon. Hij doet niks anders.
Verbalisant: Weet je ook de volledige personalia van deze [verdachte] ?
Hij heet [alias verdachte] . [getuige 2] is ook aanwezig geweest bij de gesprekken. [verdachte] werd vaak boos op [getuige 2] als hij zei dat je niet zomaar mensen kon afslachten.
Blijkens het proces-verbaal van verhoor d.d. 27 april 2016heeft de getuige [getuige 1] het volgende verklaard - zakelijk weergegeven -:
V: Ik heb begrepen dat je behoorlijk wat angst hebt voor de man die jij [alias verdachte] noemt. Ja, dat klopt. Dat was ook de reden dat ik naar het personeel van de COA ben gegaan om dit te melden.
V: Jij hebt eerder verklaard dat [alias verdachte] , jou videofragmenten op zijn HTC telefoon liet zien. Wanneer was dat voor de eerste keer? Toen [alias verdachte] voor het eerst naar het AZC in Echt is gekomen, heeft hij mij naar andere Marokkaanse bewoners op het AZC gevraagd. Nadien heb ik [alias verdachte] leren kennen. De eerste twee drie dagen na zijn aankomst in het AZC heeft hij geen video's op zijn telefoon laten zien. Dit kwam pas daarna. Hij heeft twee video's getoond. Het was geen echte video maar een foto met audio fragment. Het was een propaganda video om jongeren deel te laten nemen aan de Jihad oorlog. Ik heb toen tegen [verdachte] gezegd dat hij zo’n video niet meer aan mij moet laten zien. De man op de video vertelde dat als je naar het paradijs wilde gaan, je samen moest strijden met IS. Het was een aansporingsbericht tot haat tegen de ongelovigen. IS was op het juiste pad, de andere waren op het verkeerde pad. Het was een persoon met de vlag van de IS.
[verdachte] liet mij video's zien waarop mensen werden onthoofd. Ik heb toen samen met [getuige 2] tegen [alias verdachte] gezegd dat wij naar de COA zouden gaan als hij ons nogmaals zo'n filmpjes zou laten zien. Dat was één propaganda filmpje was IS. Op deze film waren onthoofdingen te zien. Dit was een propaganda filmpje van de site van IS. Dit stond ook op de video. Er was te zien dat er een paar mensen knielend op de grond zaten. Achter deze mensen stonden een paar mensen van IS met zwaarden in hun handen. [alias verdachte] zij tegen mij dat dit strijders van de Islamitische Staat waren die ongelovigen aan het vermoorden waren. Er werd door niemand gesproken. Het was een video gemonteerd op een gedicht. Dit waren Islamitische religieuze gedichten.
[getuige 2] was erbij toen hij dit toonde. [getuige 2] zei dood is dood, waarop [alias verdachte] zei dat alle ongelovigen de doodstraf verdienen. [alias verdachte] vertelde hoe hij aan het genieten was toen de ongelovigen door de strijders van IS werden onthoofd. [alias verdachte] werd erg kwaad toen er een discussie ontstond, waarbij wij vertelden dat de strijders van IS die andere mensen onthoofden criminelen waren. Het gezicht van [alias verdachte] werd daarbij zelfs bleek. [alias verdachte] zei dat wij ook in de hel zouden belanden.
[alias verdachte] is vaker bij mij aan de kamerdeur geweest om mij filmpjes te tonen. Als ik niet open deed bleef hij op de deur kloppen. Ik kan niet zeggen hoe vaak hij dit heeft geprobeerd, maar zeker meer dan 10 keer. Ik heb iedere keer geweigerd om te kijken.
[getuige 2] en de Algerijnse vrienden van [alias verdachte] hebben dit vaker gezien. Ik weet alleen dat hij ons wilde dwingen om naar die filmpjes te kijken. Hoe meer wij dit weigerden, hoe meer [alias verdachte] hiervoor zijn best deed. Hij wilde ons gewoon overtuigen. En soms als het niet lukte begon hij ons uit te schelden als ongelovigen. Hij wou ons overtuigen dat de mensen van IS juist zijn en dat wat zij deden juist is. Hij zei tegen ons dat de strijders van IS de beste mensen op aarde waren. Hij zag de strijders van IS als voorbeeldige mensen. De mensen op de video zeiden dat de IS strijders goede mensen waren en het woord van God verspreiden. Hij nodigde mensen uit om hen te steunen. Voor mij is het duidelijk dat zij willen dat ik mij aansluit bij IS.
V: Jij verklaarde eerder dat [verdachte] tegen jou zei: "Het waren toespraken die nieuwe mensen van IS moesten horen". Wat bedoel jij daarmee? Er zijn geen nieuwe dingen. De video is puur gericht op mensen die geronseld moeten worden voor ons. Ons is IS. Onder andere werd daarbij gezegd dat dit de weg naar het paradijs is. De Jihad is een verplichting. V:
Wat wilde [alias verdachte] met die preek tegen jou bereiken? Dat weet ik niet. Hij probeerde mij wel te overtuigen mij aan te sluiten bij IS. En de IS zaak te verspreiden. Iedere keer als hij mij zag, wilde hij mij video's en afbeeldingen laten zien. Dat was propagandamateriaal van IS. Tot ik hem heb gezegd dat ik hier niet naar wilde kijken. Toen heeft [alias verdachte] mij uitgemaakt voor ongelovige. Later kwam [alias verdachte] dan terug en liet hij mij weer nieuwe filmpjes en afbeeldingen zien. Ook als ik bleef herhalen dat ik dit niet wilde zien, bleef hij maar terug komen en aandringen om te kijken. Dit deed hij ook met [getuige 2] .
[alias verdachte] heeft niet letterlijk tegen mij gezegd dat ik mij aan moest sluiten bij IS. Maar via vele omwegen en herhalingen probeerde hij mij ervan te overtuigen dat de weg van IS de ware is. Hij vertelde dat hij net als ik ook eerst onwetend was, maar na het zien van de bewijzen hij overtuigd was van het volgen van de ware weg.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 13 april 2017 verklaard -zakelijk weergegeven-:
Mijn naam is [verdachte] . Ik verbleef in de periode van 8 april 2016 tot en met 20 april 2016 in het AZC te Echt. Ik ken de personen [getuige 2] en [getuige 1] . Ik heb met hen gesproken. Ik heb een telefoon HTC One in mijn bezit gehad. Het klopt dat daar veel foto’s, video’s en tekstberichten op stonden die (mede) betrekking hadden op IS. De inhoud van de preken en de filmpjes hebben mij 100 % overtuigd van ‘het gelijk’ van IS en van de noodzaak van de gewapende strijd. Verder klopt het dat ik contact heb onderhouden met een IS-persoon die zich in het IS kalifaat bevond. In dit contact zijn onder meer de mogelijkheden besproken om naar het IS kalifaat te reizen.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen ‘uitlezen HTC’ van 27 april 2016, het proces-verbaal van 12 mei 2016 en het proces-verbaal van bevindingen (vertaling en duiding audio- en videobestanden) d.d. 29 juli 2016 zijn er veel audio-en videobestanden en foto’s op de gsm van de verdachte aangetroffen waarvan de inhoud gelieerd aan IS.De verdachte heeft dat ook tijdens de terechtzitting bevestigd.
De rechtbank is van oordeel dat de zijdens de verdachte bepleite vrijspraak van dit ten laste gelegde feit wordt weersproken door de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen. De rechtbank heeft geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat er tijdens de verhoren van de getuigen zodanige beïnvloeding heeft plaatsgevonden dat het de betrouwbaarheid van hun verklaringen raakt. De rechtbank acht de getuigenverklaringen betrouwbaar, nu deze in essentie op elkaar aansluiten en steun vinden in elkaar en in de beeld- en geluidsfragmenten die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen.
Het laten zien van video’s van IS waarbij te zien is dat wapens worden gedragen en mensen van IS aan het preken zijn over het aanhangen van IS en het uitvoeren van de wil van God en waarop de IS vlag is te zien, het vertellen dat de mensen van IS goede mensen zijn en dat die mensen het goed pad volgen, het zeggen dat alleen op die manier het paradijs kan worden bereikt en wie niet voor IS strijdt een ongelovige is en dat verdachte geniet als hij ongelovigen kan afslachten, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, levert naar het oordeel van de rechtbank het werven voor de gewapende terroristische strijd op. Dat niet precies kan worden vastgesteld welke beelden precies aan de getuigen zijn getoond, doet aan het voorgaande niet af.
Uit de context van de getuigenverklaringen is af te leiden dat de verdachte zich meerdere malen gericht heeft tot zijn gesprekspartners [getuige 2] en [getuige 1] , en tijdens die gesprekken heeft de verdachte (met onder meer het tonen van videobeelden) wel degelijk beide personen willen overtuigen van het gelijk van IS en de noodzaak van de gewapende strijd. Dat dat niet tot enig resultaat heeft geleid doet hier niet aan af. Verdachte heeft overigens zelf ter terechtzitting verklaard dat hij het salafistische gedachtengoed aanhangt en nog steeds 100 procent overtuigd is van het gelijk van IS.
Vrijheid van meningsuiting/gedachte, geweten en godsdienst
Het door de verdediging gedane beroep op de vrijheid van meningsuiting, zoals onder meer gewaarborgd in artikel 10 van het EVRM stuit af op artikel 17 van dat verdrag. Immers, artikel 10 van het EVRM biedt geen schuilplaats aan hen die personen werven voor de gewapende terroristische strijd. Deelname aan de gewapende Jihad is een terroristisch misdrijf en Nederland heeft internationale en Europese verplichtingen om terroristische misdrijven te bestrijden. De beperking van de vrijheid van meningsuiting is in deze zaak bij wet voorzien, dient een geoorloofd doel en is noodzakelijk in een democratische samenleving. Met het openbaar ministerie is de rechtbank aldus van oordeel dat door de verdachte geen beroep kan worden gedaan op de bescherming van artikel 10 van het EVRM ten behoeve van uitingen die ten dienste staan van de gewapende (terroristische) Jihad daar dit een misbruik van recht in de zin van artikel 17 van het EVRM zou opleveren.
Een beroep op artikel 9 EVRM komt de verdachte evenmin toe, omdat dit artikel evenmin een schuilplaats biedt voor gedragingen als hiervoor omschreven. De gedragingen zijn in strijd met de openbare veiligheid en de openbare orde die artikel 205 van het Wetboek van Strafrecht mede tracht te beschermen.
Conclusie
Op grond van al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het werven van [getuige 2] en [getuige 1] voor de gewapende terroristische strijd. De rechtbank komt derhalve (ter zake) geen beroep op de vrijheid van meningsuiting/geweten toe.
De verweren ten aanzien van feit 1 worden verworpen.
Het juridisch kader ten aanzien van feit 2
Verspreiding van opruiende geschriften of afbeeldingen is strafbaar gesteld in artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel luidt als volgt:
“1. Hij die een geschrift of afbeelding waarin tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid, verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat in het geschrift of de afbeelding zodanige opruiing voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk ten gehore brengt.
3. Indien het strafbare feit waartoe bij geschrift of afbeelding wordt opgeruid een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt, wordt de gevangenisstraf, gesteld op het in het eerste lid omschreven feit, met een derde verhoogd.”
Onder afbeelding verstaat de rechtbank alles waarin de opruiende bedoeling in beeldende vorm is neergelegd. Een film of video is naar het oordeel van de rechtbank een verzameling van afbeeldingen. Hierna zal de rechtbank bij de bespreking van de feiten onder het begrip bestand verstaan een geordende verzameling van gegevens in elektronische vorm (bijvoorbeeld afbeeldingen en tekst) die door een elektronisch apparaat (bijvoorbeeld computer en smartphone) kan worden gelezen en bewerkt.
Een uiting is opruiend wanneer deze aanzet tot enig strafbaar feit of gewapend optreden tegen het openbaar gezag. Voor het verspreiden van een geschrift of afbeelding ter opruiing geldt eveneens dat enig resultaat niet is vereist. De dader hoeft voorts niet te weten dat hetgeen waartoe wordt opgeruid, strafbaar is gesteld, laat staan dat hij moet weten welk strafbaar feit het oplevert. Waar het om gaat is dat de dader aan de inhoud van een geschrift of afbeelding ruchtbaarheid wil geven, terwijl hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat het om opruiende geschriften of afbeeldingen ging.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het bij het verspreiden van een geschrift of afbeelding gaan - teneinde daaraan ruchtbaarheid te geven - om het distribueren van meer dan één exemplaar daarvan en aan meerdere personen, doch dit hoeft niet in het openbaar te geschieden.
Beoordelingskader artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht
Bij de beoordeling of een geschrift of afbeelding in strafbare zin al dan niet als opruiend moet worden aangemerkt is voorts van belang een toetsing aan de vrijheid van meningsuiting dan wel vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst – zoals onder meer beschermd door de artikelen 9 en 10 van het EVRM – die immers tot de fundamenten van de Nederlandse rechtsorde behoren.
Artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht moeten worden beschouwd als, in het kader van het EVRM toegestane, wettelijke inperking van de vrijheid van meningsuiting die in een democratische samenleving noodzakelijk is. Uit de Europese jurisprudentie moet worden afgeleid dat “noodzakelijk” inhoudt: een dringende maatschappelijke noodzaak (“pressing social need”) waarbij aan de lidstaten een zekere vrijheid toekomt bij de waardering van die noodzaak.
Bij die waardering moet een afweging worden gemaakt tussen het fundamentele belang van de vrijheid van meningsuiting/vrijheid van geweten (individuele grondrechten) en het fundamentele belang van bescherming van de democratische (rechts-)staat (het algemene fundamentele maatschappelijke belang). Een aanvaardbare beperking van de vrijheid van meningsuiting/geweten dient in ieder geval te voldoen aan eisen van proportionaliteit. Tegen deze achtergrond is de vraag in hoeverre de overheid gerechtigd is een inbreuk te maken op het grondrecht niet in algemene zin te beantwoordenn, maar zullen, naast de letterlijke betekenis van de boodschap, de omstandigheden van het geval uitsluitsel moeten geven. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de strafverzwarende elementen van de artikelen 132, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht van groot belang zijn. Immers, indien het strafbare feit waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt, zal in beginsel de democratische rechtsstaat in gevaar zijn. De rechtbank zal bij de beoordeling van de ten laste gelegde afbeeldingen/(audio)bestanden ter verspreiding de navolgende omstandigheden en factoren in aanmerking nemen:
- de afbeeldingen als geheel;
- de kennelijke bedoeling van het tonen van de afbeelding(en) en de (audio)bestanden;
- de context waarin verdacht vergelijkbare afbeeldingen/(audio)bestanden heeft getoond.
3.3.4.
De rechtbank zal uitsluitend die uitingen beoordelen waar de tenlastelegging op is gericht.
Uit de bewijsmiddelen komt het navolgende naar voren.
In het proces-verbaal van bevindingen ‘uitlezen HTC’van 27 april 2016 staat het volgende gerelateerd -zakelijk weergegeven-:
(..)
Bij zijn aanhouding was de verdachte in het bezit van een mobiele telefoon, merk: HTC, type: One M8, kleur: zilver/grijs.
In de telefoon waren 544 video’s opgeslagen. Er is een selectie gemaakt van een aantal video’s die nader zijn bekeken en beschreven.
Video 1: Op de beelden waren personen te zien gekleed in oranje overalls, zij waren geboeid en geblinddoekt. Naast hen liepen met vuurwapens bewapende mannen. Verder werden beelden getoond van mensen met een strop om hun hals, deze mensen hingen aan grote kranen.
Video 116: In de video is meerdere malen de IS vlag zichtbaar. In het eerste gedeelte van de video wordt een beeld geschetst over de mensheid. Ze geven de ongelovigen de schuld. Het beeld laat zien hoe mensen met een IS vlag de andere mensen informeren, folders uitdelen en met mensen in gesprek gaan en het geloof promoten. De prediker zegt dat er geen ander geloof is dan dat van Allah. Er is maar een plek voor de ongelovigen en dat is in het graf.
Video 209: Er worden beelden getoond ten overstaan van het publiek van een man die geblinddoekt en geboeid op zijn knieën zit, achter deze man staat een geheel in het zwart geklede persoon met op de linkerbovenarm het logo van de IS vlag, die een vuurwapen richt op de geboeide man en hem vervolgens van achteren neerschiet.
In het proces-verbaal van 12 mei 2016staat het volgende gerelateerd -zakelijk weergegeven-:
(..)
Bij zijn aanhouding was de verdachte in het bezit van een mobiele telefoon, merk: HTC, type: One M8, kleur: zilver/grijs.
(..)
In de telefoon waren 10.465 foto’s opgeslagen. Op een aantal van de bekeken foto’s komt duidelijk naar voren het promoten van IS en het verheerlijken van hun strijd.
Foto 3407: Foto met soldaten met wapens. Tekst: vertrek van het leger van het kalifaat om het gebied Dirim en omliggende bergen te veroveren.
Foto 3863: Foto van strijder met IS-muts op hoofd en wapen in hand. Betreft een aanslagpleger middels zelfmoordaanslag bij het Syrische leger ten zuiden van Hayt.
Foto 4574: Foto van soldaten met wapens. Tekst: De oprukkende strijders van het kalifaat. Zij rukken op naar posten van de afvalligen. Het betreft een zelfmoord-commando.
Foto 4405: Foto van negroïde mannen, strijders met wapens waarbij de IS-vlag wordt getoond.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de inhoud van de preken en de filmpjes hem 100 % hebben overtuigd van ‘het gelijk’ van IS en van de noodzaak van hun gewapende strijd.
De rechtbank is van oordeel dat de beschreven video’s en foto’s onverholen aanzetten om deel te nemen aan de gewapende strijd voor IS. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat deze video’s en foto’s opruiend van aard zijn. De boodschap ervan behelst in ieder geval indirect een duidelijke oproep tot het plegen van terroristische misdrijven.
Daar de rechtbank niet kan vaststellen dat de verdachte deze afbeeldingen en (audio)bestanden met een opruiend karakter heeft verspreid, zal de verdachte hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte afbeeldingen en (audio)bestanden waarin tot een terroristisch misdrijf wordt opgeruid, om verspreid te worden in voorraad heeft gehad. Immers blijkt aan het onder 1. genoemde feit dat verdachte bij zijn ronselpraktijken gebruik maakte van op zijn gsm opgeslagen beeld- en geluidsbestanden.
Het juridisch kader ten aanzien van feit 3
Islamitische Staat (IS) een terroristische organisatie
Van een criminele terroristische organisatie is sprake indien deze organisatie beoogt misdrijven met een terroristisch oogmerk te plegen. Dat zijn misdrijven gericht op het aanjagen van vrees van de bevolking dan wel een overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Islamitische Staat (IS), ook wel Islamitische Staat in Irak en al-Sham (IS(IS)) en Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIL) genoemd, wordt internationaal aangemerkt als een (verboden) terroristische organisatie. Deelname aan IS, levert dan ook deelname aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht op.
Het moet voor de verdachte volstrekt duidelijk zijn geweest dat IS het oogmerk heeft het plegen van (terroristische) misdrijven. Immers, IS wordt in de media voortdurend aangeduid als een terroristische organisatie en is als zodanig aangemerkt in internationaal verband door plaatsing op de UN-sanctielijst.
De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentie volgt dat van deelneming aan een criminele (terroristische) organisatie sprake is indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (HR 18 november 1997, NJ 1998, 225). Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken (Hoge Raad 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012: BW5161). Evenmin is vereist dat de betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan de misdrijven die door andere leden zijn respectievelijk worden gepleegd.
3.3.6
Redengevende feiten en omstandigheden
Nu de verdachte naar eigen zeggen 100 procent overtuigd is van het gelijk van IS en de gewapende strijd, hij contacten heeft en onderhield met strijders in het kalifaat, hij twee personen voor de gewapende strijd heeft geronseld, en nu IS internationaal is aangemerkt als terroristische organisatie, heeft de verdachte reeds daarmee een aandeel gehad in, dan wel ondersteuning geboden aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van IS.
Uit het dossierblijkt dat wanneer gevraagd wordt om een contactpersoon van IS, een schuilnaam van verdachte met zijn foto wordt opgegeven. Voorts blijkt uit de verklaring van [getuige 3], medewerker van een Duits AZC in de periode oktober en november 2015, afgelegd als getuige in het opsporingsonderzoek van de Duitse autoriteiten naar onder meer verdachte dat verdachte recent in Duitsland handelingen heeft verricht die vergelijkbaar zijn met de onder 1 en 2 genoemde feiten.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.