ECLI:NL:RBLIM:2017:3783

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
58752396 CV EXPL 17-3029
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over dwangsommen en juridische misslagen in huurrechtelijke context

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding tussen de vennootschap Société d’Études et d’Exploitation des Minéraux Somin SA en een gedaagde partij. De eiseres, Somin, heeft een vordering ingediend tot opschorting van dwangsommen die zijn opgelegd in een eerder vonnis van 2 november 2016. Dit vonnis verplichtte Somin om binnen vier weken herstelwerkzaamheden aan een huurwoning uit te voeren, met een dwangsom van € 250,00 per dag voor elke dag dat zij in gebreke bleef. Somin stelt dat zij tijdelijk niet in staat is om aan deze verplichtingen te voldoen vanwege de noodzaak van een omgevingsvergunning, die zij op 23 februari 2017 heeft aangevraagd. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat Somin niet heeft voldaan aan de voorwaarden van het eerdere vonnis, aangezien zij niet binnen de gestelde termijn het schilderwerk en het herstel van de cv-installatie heeft uitgevoerd. De rechter heeft vastgesteld dat er geen juridische of feitelijke misslagen zijn in het eerdere vonnis en dat Somin niet kan aantonen dat zij niet in staat was om aan de verplichtingen te voldoen. De vordering van Somin tot opschorting van de dwangsommen is afgewezen, en zij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5875239 CV EXPL 17-3029
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 25 april 2017
in de zaak van:
de vennootschap naar het recht van Zwitserland
SOCIÉTÉ D’ÉTUDES ET D’EXPLOITATION DES MINÉRAUX SOMIN SA,
statutair gevestigd te Zug (Zwitserland),
eisende partij,
gemachtigde mr. N. Kooistra
tegen:
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. P. Baur.
Partijen zullen hierna Somin en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 april 2017 met producties 1 tot en met 13
  • de door Somin nagezonden producties 14 tot en met 17
  • de twee door [gedaagde] ingediende producties
  • de mondelinge behandeling op 24 april 2017 waarbij [gedaagde] een conclusie van antwoord heeft ingediend.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Somin verhuurt aan [gedaagde] op grond van een huurovereenkomst van 19 december 1990 de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] .
2.2.
Bij vonnis van 2 november 2016 van de kantonrechter van de rechtbank Limburg zittingsplaats Maastricht (zaaknr. 4670195 CV EXPL 15-12401; hierna: het vonnis) is in onderdeel 5.4. als volgt beslist:
“veroordeelt Somin om binnen vier weken na betekening van het vonnis herstel van de ramen aan de zuidzijde, de voordeur en de cv-installatie te doen uitvoeren, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat Somin in gebreke blijft binnen de gestelde termijn hieraan te voldoen”
2.3.
[gedaagde] heeft het vonnis op 23 november 2016 aan Somin betekend.
2.4.
Somin heeft op 18 januari 2017 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.5.
Bij exploot van 22 februari 2017 heeft [gedaagde] bevel aan Somin laten doen om de verbeurde dwangsommen vanaf 22 december 2016 tot en met 21 februari 2016 van
€ 15.500,00 alsmede de kosten van € 93,64 aan hem te voldoen, met aanzegging dat de tenuitvoerlegging zal geschieden door alle middelen rechtens.

3.Het geschil

3.1.
Somin vordert bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad:
de door de kantonrechter in het vonnis opgelegde dwangsommen op te schorten vanaf 2 november 2016 tot 60 dagen nadat een omgevingsvergunning voor het herstellen van de ramen aan de zuidzijde en de voordeur in werking is getreden,
[gedaagde] te verbieden om het vonnis, althans onderdeel 5.4. daarvan, ten uitvoer te leggen totdat eindarrest is gewezen in hoger beroep, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250.000,00,
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
[gedaagde] te veroordelen in de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering onder 1. grondt Somin op de stelling dat zij onmogelijk aan onderdeel 5.4. van het vonnis kan voldoen. Zij stelt (samengevat) dat de woning van [gedaagde] een beschermde status heeft op grond van de Beheersverorderingsregels en omdat de woning onderdeel uitmaakt van een Rijksmonument. Volgens Somin is vanwege de beschermde status voor een deel van de ter uitvoering van het vonnis te verrichten werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist. De omgevingsvergunning heeft zij 23 februari 2017 aangevraagd. In afwachting van de toekenning en inwerkingtreding van de omgevingsvergunning kan zij (nog) niet overgaan tot vervanging van de voordeur, drie kozijnen en de daarbij behorende ruiten. Somin stelt dat in het gunstigste geval deze werkzaamheden binnen veertien weken na aanvraag van de vergunning kunnen worden uitgevoerd en in het ongunstigste scenario eerst negen maanden na de aanvraag.
De kantonrechter is van oordeel dat dit betoog niet tot toewijzing van onderdeel 1. van de vordering kan leiden op grond van de volgende overwegingen.
4.2.
Ter uitvoering van het in onderdeel 5.4. van het vonnis opgedragen herstel van de ramen aan de zuidzijde en de voordeur dient schilderwerk verricht te worden en dienen drie kozijnen, de bijbehorende ruiten en de voordeur vervangen te worden. Voorts dient op grond van het vonnis herstel van de cv-installatie uitgevoerd te worden.
4.3.
Het schilderwerk is eerst afgerond op 17 maart 2017. Daar zijn partijen het over eens.
4.4.
Somin stelt dat ten aanzien van de cv-installatie is voldaan aan onderdeel 5.4 van het vonnis. Volgens Somin heeft de kantonrechter in het vonnis geoordeeld dat het feit dat sinds 1996 geen onderhoud aan de cv-installatie als een gebrek aangemerkt dient te worden
Die stelling is onjuist. In het vonnis wordt in rechtsoverweging 4.8.2. overwogen dat [gedaagde] heeft aangevoerd dat de cv-installatie niet goed functioneert. In rechtsoverweging 4.8.3. is vervolgens overwogen dat de cv-installatie in 1996 voor het laatst is nagekeken. De kantonrechter heeft daarop het gestelde gebrek met betrekking tot de cv-installatie als vaststaand aangenomen. Anders dan Somin dus betoogt, is het door de kantonrechter vastgestelde gebrek aan de cv-installatie niet het ontbreken van onderhoud sedert 1996, maar het niet goed functioneren van de cv-installatie. Het enkele gegeven dat Somin op 29 november 2016 onderhoud aan de cv-installatie heeft laten plegen, impliceert derhalve niet dat Somin zodoende heeft voldaan aan onderdeel 5.4. van het vonnis. Het moet er dus voor gehouden worden dat deugdelijk herstel niet heeft plaatsgevonden en dat de cv-installatie nog steeds niet goed functioneert. Somin heeft op dit onderdeel niet voldaan aan onderdeel 5.4. van het vonnis.
4.5.
Het vonnis is aan Somin betekend op 23 november 2016. Somin dient op grond van het vonnis binnen vier weken tot herstel over te gaan. Vaststaat dat Somin niet binnen vier weken daarna het schilderwerk heeft voltooid en de cv-installatie heeft zij tot op heden niet hersteld. Somin verbeurt derhalve vanaf 22 december 2016 dwangsommen aan [gedaagde] omdat zij niet heeft voldaan aan de in het vonnis gestelde termijn. Gesteld noch gebleken is van onmogelijkheid om op deze onderdelen aan het vonnis te voldoen. Zelfs indien Somins stelling juist is dat het voor haar ten aanzien van de vervanging van de kozijnen, ruiten en de deur wel onmogelijk is te voldoen aan de in het vonnis vermelde termijn, laat dit dus onverlet dat zij is gehouden dwangsommen aan [gedaagde] te betalen aangezien niet binnen de termijn van vier weken na 23 november 2016 het schilderwerk is afgerond en het gebrek aan de cv-installatie is hersteld. De kantonrechter vindt steun voor dit oordeel in het arrest van de HR van 9 maart 1987, NJ 1987/910 (Trenning/Krabben). Er is dan ook geen grond om de opgelegde dwangsommen vanaf 2 november 2016 op te schorten.
4.6.
Op grond van voorgaande overwegingen zal onderdeel 1. van de vordering van Somin worden afgewezen.
4.7.
Ten aanzien van onderdeel 2. van de vordering van Somin wordt als volgt overwogen.
4.8.
Volgens Somin berust het vonnis op een juridische en/of feitelijke misslag omdat de kantonrechter heeft miskend dat de door [gedaagde] gehuurde woning een Rijksmonument is.
Voor zover Somin hiermee heeft willen betogen dat de kantonrechter zich ambtshalve had dienen te vergewissen of de woning een Rijksmonument is, wordt dat betoog verworpen. De kantonrechter was daar niet toe gehouden. Evenmin kan worden gezegd dat het een feit van algemene bekendheid is dat de woning een Rijksmonument is, althans onderdeel daarvan uitmaakt. Het had dan ook op de weg van partijen gelegen om de kantonrechter dienaangaande te informeren. Gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd. Van een juridische en/of feitelijke misslag is op dit punt dus geen sprake.
4.9.
Somin stelt verder dat het vonnis op een juridische misslag berust omdat het huurrecht geen verplichting van de verhuurder kent om (preventief) onderhoud te verrichten aan de cv-installatie. Volgens Somin heeft de kantonrechter het sinds 1996 achterwege blijven van onderhoud aan de cv-installatie dus ten onrechte als een gebrek betiteld. Ook op dit punt is de kantonrechter van oordeel dat van een juridische misslag geen sprake is. De kantonrechter heeft immers het niet goed functioneren van de cv-installatie als een gebrek aangemerkt en niet het sinds 1996 achterwege blijven van (preventief) onderhoud aan de cv-installatie.
4.10.
Andere gronden heeft Somin niet aan haar vordering tot schorsing van de executie van het vonnis ten grondslag gelegd. Ook onderdeel 2. van de vordering van Somin zal derhalve afgewezen worden.
4.11.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Somin worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 600,00 salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Somin tot betaling van de kosten van dit geding aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 600,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW