ECLI:NL:RBLIM:2017:372

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
C/03/229343 / KG ZA 16-646
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige beheersregeling ten aanzien van de hond van partijen in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hadden en gezamenlijk eigenaar zijn van een hond. De vrouw had de man gedagvaard om toegang te krijgen tot de gemeenschappelijke woning en om een voorlopige beheersregeling voor de hond te treffen. De vrouw vorderde onder andere dat de man haar toegang zou verschaffen tot de woning en dat de hond aan haar zou worden toebedeeld. De man voerde verweer en stelde dat de vrouw geen recht had op toegang tot de woning en dat de hond aan hem toebehoorde. Tijdens de procedure hebben partijen afspraken gemaakt over de verkoop van de gemeenschappelijke woning en de zorg voor de hond. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op een voorlopige beheersregeling voor de hond, waarbij het gebruik en genot van de hond om de week aan de vrouw en de man toekomt. De man is verplicht om de hond op zondag om 18:00 uur aan de vrouw af te geven, met een dwangsom van € 250,- per dag bij niet-nakoming. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 17 januari 2017
Zaaknummer: C/03/229343 / KG ZA 16-646
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[de vrouw],wonend te [woonplaats] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D.N. Lavain, kantoorhoudend te Beek;
tegen:
[de man],wonend te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
verder te noemen: de man,
advocaat mr. F.H. Kuiper, kantoorhoudend te Heerlen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De vrouw heeft de man gedagvaard in kort geding.
1.2.
Op de eerstdienende dag, 14 december 2016 is de zaak uitgeroepen en, bij afwezigheid van de advocaat van de man, zonder inhoudelijke behandeling beslist de mondelinge behandeling te verplaatsen en voort te zetten op 4 januari 2017.
1.3.
Op de dienende dag, 4 januari 2017, heeft de vrouw - na intrekking van de vorderingen betreffende de verdeling van de gemeenschappelijke zaken en het aan de man te geven gebod zich als goed huisvader te gedragen - gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij de vorderingen in conventie met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft doen toelichten.
1.4.
De man heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties. De man heeft de op voorhand aangekondigde eis in reconventie ingediend en toegelicht, een en ander conform de akte houdende (wijziging van) eis in reconventie tevens tot overlegging van producties.
1.5.
Partijen hebben op elkaars stellingen gereageerd.
1.6.
Vervolgens hebben partijen afspraken gemaakt met betrekking tot de verkoop van de gemeenschappelijke eigendomswoning. Daarna hebben partijen alle vorderingen betrekking hebbend op de verkoop van de gemeenschappelijke woning ingetrokken.
1.7.
Voor het overige hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

In conventie en in reconventie
2.1.
Partijen hebben acht jaar lang een affectieve relatie met elkaar gehad die op 2 oktober 2016 op weinig verheffende wijze is geëindigd. De vrouw heeft daarop de gemeenschappelijke woning, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de gemeenschappelijke woning) verlaten, naar zij zelf stelt, met slechts een klein reiskoffertje en een reistas met daarin enkele persoonlijke spullen. Alle overige goederen, zowel gemeenschappelijke als persoonlijke, zijn in de woning achtergebleven. De vrouw stelt met haar eigen sleutels geen toegang meer te hebben kunnen krijgen tot de gemeenschappelijke woning.
2.2.
Ook [naam hond] is in de woning achtergebleven. [naam hond] is een Franse Bulldog, geboren op [geboortedatum] , waarvan partijen gezamenlijk eigenaar zijn.
2.3.
Op 30 december 2014 hebben partijen ten overstaan van mr. R.J.H. Hetterscheidt, notaris te Brunssum, een samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.4.
Tot afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van het einde van de affectieve relatie is het tot dusver tussen partijen niet gekomen. De vrouw tracht thans tot een begin van de afwikkeling van de affectieve relatie te komen door de man op verkorte termijn in kort geding te dagvaarden met een dertiental vorderingen in conventie. De man op zijn beurt heeft daar een achttal reconventionele vorderingen tegenover gesteld.
2.6.
Ook de man heeft de gemeenschappelijke woning inmiddels verlaten. De woning wordt thans niet door een van partijen bewoond. Overnemen wil of kan geen van partijen de woning.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
De vrouw vordert op de daartoe aangevoerde gronden, en na wijziging van haar eis bij akte van 12 december 2016, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de man beveelt binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, de vrouw toegang te verschaffen tot de gemeenschappelijke woning alsmede het daarbij behorend erf, desnoods met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie en een deurwaarder met als doel de staat van de woning op te nemen én de vrouw in staat te stellen al haar persoonlijke bezittingen mee te nemen;
2. de man te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat hij in gebreke blijft met nakoming en zulks met een maximum van € 12.500,-;
3. verdeling van de gemeenschappelijk zaken overeenkomstig het als productie 9 aan de dagvaarding gehechte voorstel;
4. de man gebiedt de hond [naam hond] binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan de vrouw af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat hij in gebreke blijft met nakoming en zulks met een maximum van € 12.500,-;
5. primair:
de hond [naam hond] toedeelt aan de vrouw tegen betaling van € 350,- aan de man;
subsidiair:
bepaalt dat de hond [naam hond] voor een gelijke periode als de man [naam hond] heeft gehad in het bezit van de vrouw blijft;
6. bepaalt dat de gemeenschappelijke woning aan een derde dient te worden verkocht op de door de vrouw voorgestelde wijze;
7. bepaalt dat de overwaarde van de gemeenschappelijke woning ieder voor de helft toekomt en dat, indien een schuld overblijft, ieder van partijen die schuld voor de helft dient te dragen;
8. de man veroordeelt alle benodigde medewerking aan de verkoop en levering van de gemeenschappelijke woning te verlenen, bij gebreke waarvan dient te worden bepaald dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte;
9. de man veroordeelt tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen een bedrag van € 3.136,67 met betrekking tot de kosten over de periode oktober tot en met december 2016 wegens onverschuldigde betaling dan wel als schadeloosstelling in de vorm van een gebruiksvergoeding;
10. de man veroordeelt met ingang van 1 januari 2017 aan de vrouw iedere maand te betalen een gebruiksvergoeding van € 1.056,56, zolang de woning niet is verkocht en geleverd aan een derde;
11. de man gebiedt zich te gedragen als een goed huisvader over de gemeenschappelijke woning;
12. de man veroordeelt binnen zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan de vrouw een voorschot op een vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten te betalen van € 2.500,-;
13. de man te veroordelen in de kosten van het geding alsmede de nakosten.
3.2.
De man heeft verweer gevoerd en, onder verwijzing naar de overgelegde pleitnota. geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.
In reconventie
3.4.
De man vordert op de daartoe aangevoerde gronden, en na wijziging van zijn eis bij akte van 4 januari 2017, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vrouw veroordeelt om uiterlijk binnen twee dagen na het in dezen te wijzen vonnis samen met de man opdracht te geven tot verkoop van de gemeenschappelijke woning aan een door de voorzieningenrechter te benoemen makelaar, die partijen bindend zal adviseren over de te hanteren vraag- en laatprijs, waarbij het uitgangspunt moet zijn een verkoop op de kortst mogelijke termijn;
2. de vrouw veroordeelt om uiterlijk binnen twee dagen na het in dezen te wijzen vonnis het keuzeformulier tot opheffing van het bouwdepot voor akkoord te ondertekenen en mee te werken aan tijdige verzending, opdat het depot kan worden aangewend voor aflossing van de hypothecaire geldlening;
3. de vrouw veroordeelt haar medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de gemeenschappelijke woning en bij gebreke waarvan dient te worden bepaald dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte, althans dat het vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring van de vrouw;
4. de vrouw veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijft met nakoming van het onder 1 tot en met 3 gevorderde;
5. de vrouw veroordeelt tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen een bedrag van € 1.056,59 voor iedere maand dat de man noodgedwongen het aandeel van de vrouw in de hypotheeklasten aan Aegon voor zijn rekening zal moeten nemen, voor zover de vrouw nalatig is de hypotheeklasten aan Aegon te betalen, zulks tot aan de datum van verkoop en levering van de gemeenschappelijke woning aan een derde;
6. de vrouw veroordeelt tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen een bedrag van € 19,18 per maand, zulks met ingang van 1 oktober 2016 tot aan de datum van verkoop en levering van de gemeenschappelijke woning aan een derde, zijnde het aandeel van de vrouw in de verschuldigde premies opstal- en levensverzekering;
7. de vrouw veroordeelt tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen een bedrag van € 222,82, zijnde het aandeel van de vrouw in de premie levensverzekering over de periode december 2014 tot oktober 2016;
8. met veroordeling van de vrouw in de werkelijke kosten van het geding, waaronder de buitengerechtelijke kosten alsmede de nakosten.
3.5.
De vrouw heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.6.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich vanwege hun sterke onderlinge verwevenheid en samenhang voor gezamenlijke behandeling.
4.2.
Het past binnen de wijze waarop in deze zaak is geprocedeerd, dat de vrouw zich verzet tegen de door de advocaat van de man op het laatste moment ingediende wijziging van eis in reconventie. Dat verzet passeert de voorzieningenrechter. De aard en de inhoud van de verlangde wijziging is niet van dien aard dat de belangen van de vrouw, door de eiswijziging toe te staan, worden geschaad. Ook anderszins is geen sprake van een evidente schending van de goede procesorde. De voorzieningenrechter zal dus recht doen op de bij akte van 4 januari 2017 door de man gewijzigde eis in reconventie.
4.3. ‘
De minimis non curat praetor’: met kleinigheden houdt de rechter zich niet bezig. De voorzieningenrechter rekent het daarom tot de taak van een advocaat de emoties van partijen te kanaliseren, het geschil tot aanvaardbare proporties terug te brengen en daarna, zoveel mogelijk ontdaan van alle emoties, aan de rechter te presenteren. Niet met gezochte ‘flauwigheidjes’ maar met kracht van argumenten en met oog voor wat binnen de kaders van de gekozen procedure haalbaar is. Dat laatste betekent om te beginnen dat bij de vorderingen een voldoende spoedeisend belang gesteld moet worden. Bij geldvorderingen in het bijzonder. Terughoudendheid is bovendien op zijn plaats bij toekenning van een voorschot. Voor dit laatste is slechts plaats indien de gestelde vordering, behalve spoedeisend, ook voldoende aannemelijk is. Toewijzing van het door de vrouw in conventie onder 12. gevorderde voorschot op de verhuiskostenvergoeding stuit reeds daarop af.
4.4.
Een kort geding is ook niet de geëigende procedure om beslissingen ten gronde af te dwingen. Dergelijke beslissingen worden in de bodemprocedure gegeven. De vordering in conventie onder 9. van de vrouw strekt tot bindende vaststelling van een gebruiksvergoeding over een afgesloten periode uit het verleden (oktober tot en met december 2016) en daarvoor is in kort geding dus geen plaats. De vordering wordt afgewezen. Ook het vaststellen van de verdeling of de wijze van verdeling is een vordering die naar haar aard thuishoort in een de bodemprocedure. De vrouw heeft dat kennelijk ingezien en heeft daarom de vorderingen in conventie onder 3. en 5. primair, die tot vaststelling van een verdeling strekken, ingetrokken.
4.5.
Ter gelegenheid van de voortzetting van de mondelinge behandeling zijn partijen erin geslaagd, na enig debat over en weer, afspraken te maken met betrekking tot een door beiden gewenste verkoop van de gemeenschappelijke woning. Die afspraken luiden, kort en zakelijk samengevat, als volgt:
- partijen zullen aan Corio makelaars B.V. te Valkenburg aan de Geul een gezamenlijke opdracht tot verkoop van de gemeenschappelijke woning verstrekken;
- de man neemt daartoe, en voor het maken van concrete afspraken over de verkoop,
zo spoedig mogelijk contact op met Corio makelaars B.V. waarbij partijen benadrukken dat de aangezochte makelaar uitsluitend met hen gezamenlijk afspraken mag maken en de woning voor bezichtigingen alleen mag betreden in aanwezigheid van beide partijen;
- partijen wensen beiden een verkoop van de gemeenschappelijke woning op de kortst mogelijke termijn; zij zullen zich bij de vast te stellen vraag- en laatprijs bindend laten adviseren door Corio makelaars B.V.; hetzelfde geldt indien partijen met elkaar van mening komen te verschillen over wanneer het moment is aangebroken de vraagprijs te verlagen;
- partijen zullen in het kader van de verkoop aan Corio makelaars B.V. voorts de vraag voorleggen of met het oog op de door hen gewenste verkoop nog kleine opknapklussen moeten worden gedaan in, op of aan de gemeenschappelijke woning; het antwoord op die vraag is voor partijen bindend;
- partijen zullen – voor zover nog werkzaamheden uitgevoerd zullen moeten worden – de kosten daarvan gezamenlijk dragen;
- de vrouw zal haar aandeel in de hypothecaire lasten, de premie levensverzekering en de zakelijke lasten van de woning betalen.
De vrouw heeft naar aanleiding van de bereikte overeenstemming haar vorderingen in conventie onder, 6., 7., 8. 10. en 11. ingetrokken en de man heeft vervolgens zijn vorderingen in reconventie onder 1., 3. en 4. ingetrokken. De bespreking van die vorderingen kan daarom achterwege blijven.
4.6.
De vrouw heeft voorts ter gelegenheid van de voortzetting van de mondelinge behandeling het keuzeformulier tot opheffing van het bouwdepot voor akkoord ondertekend en aan de man overhandigd, opdat tot opheffing van het depot kan worden gekomen. De man heeft naar aanleiding hiervan de vordering in reconventie onder 2. ingetrokken.
4.7.
De vorderingen van de man in reconventie onder 5., 6. en 7. gaan over de verplichting van de vrouw tot betaling van haar aandeel in de eigenaarslasten van de gemeenschappelijke woning, waaronder de achterstallige hypotheeklasten. Ter mondelinge behandeling heeft de vrouw gesteld en de man voor wat betreft de maanden oktober en november 2016 erkend, dat de vrouw haar achterstallig aandeel in de hypotheeklasten intussen rechtsreeks aan Aegon heeft betaald. De vrouw heeft gesteld, en de man bij gebrek aan wetenschap betwist, dat de vrouw ook de achterstand over de maand december heeft aangezuiverd. Als onderdeel van de met het oog op de verkoop van de gemeenschappelijke woning gemaakte afspraken heeft de vrouw voorts onomwonden toegezegd haar aandeel in de hypothecaire lasten alsook de premies van de aan de bank verpande levensverzekering en haar aandeel in de maandelijkse zakelijke lasten van de gemeenschappelijke woning te zullen blijven betalen, zolang de woning niet is verkocht en geleverd aan een derde. Onder die omstandigheden bestaat onvoldoende aanleiding de vorderingen in reconventie van de man onder 5., 6. en 7. die erop zijn gericht dat de vrouw haar aandeel in de eigenaarslasten van de gemeenschappelijke woning (weer) betaalt, toe te wijzen.
4.8.
De vrouw heeft gepersisteerd bij haar vordering onder 1. om de man te bevelen haar toegang te verschaffen tot de gemeenschappelijke woning c.a. met als doel de staat van de woning op te kunnen nemen. De vrouw stelt dat de man haar sinds het vertrek steevast de toegang tot de gemeenschappelijke woning heeft ontzegd en daartoe zelfs de sloten heeft vervangen. De man heeft dat laatste met klem weersproken en ook het verwijt dat hij de vrouw de toegang tot de woning heeft ontzegd, bestrijdt de man. Dat de man de sloten heeft vervangen is gelet op de betwisting door de man niet komen vast te staan. Dat betekent dat de vrouw, zoals de man stelt, zich op elk gewenst moment met haar eigen sleutel(s) de toegang tot de sinds kort ook niet meer door de man bewoonde gemeenschappelijke woning kan verschaffen en dat een veroordeling daarvoor niet noodzakelijk is. Dat laatste brengt mee dat de vordering in conventie onder 1. alsmede de daaraan te verbinden dwangsommen, in conventie onder 2. gevorderd, zullen worden afgewezen.
4.9.
In het recht is een hond een goed en dat geldt natuurlijk ook voor [naam hond] . Niet in geschil is dat [naam hond] aan partijen in gemeenschappelijke eigendom toebehoort. De vordering van de vrouw in conventie onder 5. subsidiair om te bepalen dat [naam hond] voor een gelijke periode als de man [naam hond] heeft gehad, in het bezit van de vrouw zal blijven komt, juridisch vertaald, erop neer dat de voorzieningenrechter een voorlopige beheersregeling vaststelt.
Ingevolge artikel 3:168 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen de deelgenoten het genot, het gebruik en het beheer van gemeenschappelijke goederen bij overeenkomst regelen en op grond van lid 2 van dit artikel kan de kantonrechter, voor zover een overeenkomst ontbreekt, op verzoek van de meest gerede partij alsnog een zodanige regeling treffen. Hij houdt daarbij naar billijkheid rekening zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. Bij het maken van die afweging komt aan de rechter een ruime mate van vrijheid toe. Dat de bevoegdheid een beheersregeling vast te stellen tot het domein van de kantonrechter behoort, ziet de voorzieningenrechter overigens niet eraan in de weg staan in kort geding een (tijdelijke) ordemaatregel te treffen ten behoeve van het gebruik en beheer van [naam hond] .
4.10.
Dat [naam hond] sinds het vertrek van de vrouw uit de gemeenschappelijke woning op 2 oktober 2016 in de feitelijk macht van de man is gebleven, is niet in geschil en ook niet dat over het gebruik en genot van [naam hond] , na beëindiging van de samenleving, geen afspraken zijn gemaakt. De stelling van de man dat [naam hond] met grote mate van zekerheid in de bodemprocedure aan hem zal worden toescheiden, geeft hem echter niet het recht de vrouw het gebruik en het genot van [naam hond] te onthouden, zolang daarover niet ten gronde is beslist. Dat betekent dat de vrouw met recht kan verlangen dat de voorzieningenrechter een voorlopige beheersregeling ten aanzien van [naam hond] vaststelt. In dat verband werpt de vraag aan wie [naam hond] zal worden toegescheiden zijn schaduw vooruit. Uit de stellingen van partijen kan voorshands echter niet worden afgeleid dat een van partijen een beter recht op [naam hond] heeft dan de ander. Vast staat slechts, in het licht van die stellingen, dat het voor geen van partijen te verteren is dat [naam hond] aan de ander zal worden toegescheiden. Dat maakt het in dit kort geding ondoenlijk vooruit te lopen op de vraag aan wie [naam hond] in de bodemprocedure zal worden toegescheiden. Of dat ervan komt, valt überhaupt nog te bezien. Met een leeftijd van drie jaren heeft [naam hond] het grootste gedeelte van zijn hondenleven nog voor de boeg en de mogelijkheid om [naam hond] tot aan zijn dood onverdeeld te laten, is dan een aantrekkelijk perspectief. Partijen zullen dan wel elkaar over en weer het exclusieve gebruik en genot van [naam hond] gedurende enige tijd moet gunnen. Die gunfactor lijkt nu nog niet aanwezig.
4.11.
Bij die stand van zaken ontkomt de voorzieningenrechter er dus niet aan, alle belangen tegen elkaar afwegend, een ordemaatregel te treffen. Hoe zeer ieder van partijen ook beweert dat [naam hond] hem of haar aan het hart gaat, over de belangen van [naam hond] heeft niemand zich in deze procedure echt uitgelaten. [naam hond] is een Franse Bulldog en behoort daarmee tot een ras dat op het wereldwijde web wordt omschreven als aanhankelijk, vaak vrolijk en bepaald gesteld op goed gezelschap. Een Franse Bulldog kan dan ook slecht tegen te weinig aandacht en is niet opgewassen tegen een onvriendelijke behandeling. Voor een hond als [naam hond] moet de scheiding van zijn baasjes dan ook een hard gelag zijn geweest. Een Franse Bulldog is echter ook een doorzetter die graag alles naar zijn hand zet. Die eigenschap verlangt van het baasje dat duidelijke regels worden gehanteerd, dat grenzen worden aangegeven en dat consequent wordt opgetreden wanneer die grenzen worden overschreden. Dat de vrouw onvoldoende beschikbaar zou zijn voor [naam hond] of dat de vrouw niet met die eigenschappen is behept, die benodigd zijn een hond als [naam hond] ‘te verzorgen en op te voeden’ heeft de man niet gesteld. De vrouw heeft dat overigens ook niet van de man beweerd. Nu over en weer geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen dat aan de zijde van [naam hond] zwaarwegende belangen bestaan die zich tegen een (langer) verblijf bij één van partijen verzetten, zal de voorzieningenrechter, naar billijkheid rekening houdend zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang, de hierna in het dictum uitgewerkte voorlopige beheersregeling ten behoeve van [naam hond] treffen. Hierbij tekent de voorzieningenrechter aan dat hij in de omstandigheid dat [naam hond] sinds het vertrek van de vrouw uit de gemeenschappelijke woning onafgebroken in het bezit van de man is geweest, onvoldoende aanleiding ziet [naam hond] (eerst) een gelijke periode bij de vrouw te laten verblijven zoals door haar gevorderd. De vastgestelde voorlopige beheersregeling zal ingaan op zondag 22 januari 2017 om 18:00 uur. De man zal worden geboden [naam hond] daartoe op die dag en dat tijdstip stipt aan de vrouw af te geven op de door de vrouw daartoe bepaalde plaats, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 10.000,-.
4.12.
De man heeft ten slotte gevorderd de vrouw in de werkelijke proceskosten te veroordelen. In dat verband heeft hij aangevoerd dat hij steeds heeft getracht het geschil in der minne op te lossen maar dat overleg daarover, en over het ophalen van de goederen van de vrouw, steeds is afgestuit op de onterechte beschuldigingen van de vrouw van mishandeling alsook op de weigering van de vrouw haar aandeel in de kosten en lasten van de gemeenschappelijke woning te blijven betalen. Voorstellen van de man, ook nog na de mondelinge behandeling van 14 december 2016 heeft de vrouw steeds van de hand gewezen en in plaats daarvan heeft zij ervoor gekozen haar vorderingen in kort geding te handhaven. Volgens de man werkt deze wijze van procederen zowel conflict- als kostenverhogend en hij meent dan ook dat de vrouw hem nodeloos in rechte heeft betrokken door op ondeugdelijke gronden een spoedvoorziening te vragen. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij de man nodeloos in rechte heeft betrokken. De opstelling van de man liet haar geen andere keuze.
De voorzieningenrechter overweegt dat het, om tot een veroordeling in de werkelijke proceskosten te kunnen komen, op de weg van de man ligt feiten of omstandigheden te stellen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de vrouw op voorhand moest begrijpen dat de door haar in dit kort geding betrokken stellingen geen enkele kans van slagen hadden. Bovendien moet komen vast te staan dat de vrouw, gelet op de evidente ongegrondheid van haar vorderingen, het indienen ervan, in verband met de betrokken belangen van de man, achterwege had moeten laten, waarbij vanwege het recht (van de vrouw) op toegang tot de rechter terughoudendheid op zijn plaats is.
Waar twee partijen ruzie hebben, wordt de rede niet zelden uit het oog verloren. Deze zaak is daar, aan beide kanten, een schoolvoorbeeld van. De vrouw is tot aan de voortzetting van de mondeling behandeling op 4 januari 2017 blijven vasthouden aan haar eigen gelijk en daarvoor heeft zij niet geschroomd vrienden, familie en zelfs de buurt te mobiliseren. De man zelf heeft zich echter ook niet onbetuigd gelaten. Enig contact met [naam hond] heeft hij de vrouw niet toegestaan. Kennelijk heeft de vrouw geen andere mogelijkheden gezien dan de inschakeling van een advocaat. Doordat die advocaat in een in de kern niet moeilijk geschil ervoor kiest een dagvaarding op verkorte termijn uit te brengen, hoewel een echte noodzaak daarvoor ontbrak, heeft hij de toorn van de advocaat van de man op zich geladen maar dat betekent niet dat de stellingen van de vrouw geen enkele kans van slagen hadden. Bovendien kan uit de door de man gestelde feiten en omstandigheden ook niet worden afgeleid dat de vrouw zich van het indienen van de vorderingen had moeten onthouden. Zonder het voorstel van de man bij brief van 20 december 2016 te kennen, kan evenmin worden geoordeeld dat de vrouw ten onrechte en tegen beter weten in vast is blijven houden aan haar vorderingen in kort geding. Voor een veroordeling in de werkelijke kosten, waaronder de door de man gevorderde buitengerechtelijke kosten en nakosten, ziet de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende aanleiding.
4.13.
De voorzieningenrechter zal bepalen dat de proceskosten in dit kort geding voor compensatie in aanmerking komen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie en in reconventie:
5.1.
bepaalt als voorlopige beheersregeling ten aanzien van [naam hond] , zolang in de bodemprocedure niet anders zal zijn beslist of partijen niet in goed onderling overleg anders overeenkomen, dat het exclusieve gebruik en genot van [naam hond] gedurende de oneven weken aan de vrouw toekomt en in de even weken aan de man;
5.2.
gebiedt de man [naam hond] daartoe telkens op zondag om 18:00 uur stipt aan de vrouw af te geven op een door de vrouw te bepalen plaats, voor het eerst op zondag 22 januari 2017, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat hij daarmee in gebreke blijft en met een maximum van € 10.000,-;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst de meer of anders gevorderde voorzieningen af;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L.G. Geisel, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.
MK