ECLI:NL:RBLIM:2017:3677

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
5011199 CV EXPL 16-3937
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door verhuurder na ontmanteling hennepplantage

In deze zaak vorderde de verhuurder schadevergoeding van de huurder, die een hennepplantage had geëxploiteerd in de gehuurde woning. De verhuurder stelde dat hij door deze onrechtmatige daad schade had geleden, bestaande uit gederfde huurinkomsten en andere kosten. De huurder betwistte de vordering en voerde aan dat de verhuurder op de hoogte was van de hennepplantage en dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden was beëindigd. Daarnaast stelde de huurder dat de vordering was verjaard. De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn vordering en dat de verjaring van de rechtsvordering was ingetreden. De kantonrechter wees de vordering van de verhuurder af en veroordeelde hem in de proceskosten van de bewindvoerder. De beslissing werd genomen op 19 april 2017.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5011199 CV EXPL 16-3937
Vonnis van de kantonrechter van 19 april 2017
in de zaak van:
[eiser]
wonend te [woonplaats]
eisende partij
verder te noemen de verhuurder
gemachtigde mr. Y. Kunze
tegen
[gedaagde] h.o.d.n.
[naam] BUDGETBEHEER EN BEWINDVOERING
kantoor houdend te Landgraaf
verder te noemen de bewindvoerder
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[huurder]
wonende te Landgraaf
verder te noemen de huurder
gedaagde partij
gemachtigde mr. M.M.F. Starmans.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure tot 11 mei 2016 blijkt uit de rolbeschikking van die datum waarin de verhuurder is bevolen de bewindvoerder op te roepen teneinde het geding verder in de plaats van de oorspronkelijke gedaagde, de huurder, te voeren.
Het procesverloop daarna blijkt uit:
  • de oproepingsbrief van 31 mei 2016
  • de conclusie van antwoord van de bewindvoerder
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de brief van de verhuurder van 20 februari 2017 met productie 6
  • de akte uitlating productie van de bewindvoerder.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1
De verhuurder vorderde de veroordeling van de huurder en vordert thans de veroordeling van de bewindvoerder tot betaling van € 36.832 te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De verhuurder legt aan de vordering, kort gezegd, ten grondslag dat de huurder in de van hem gehuurde woning te Heerlen een hennepplantage heeft gesticht, die is ontdekt en na een inval door de politie op 28 maart 2009 ontmanteld. De verhuurder heeft door deze toerekenbare tekortkoming althans onrechtmatige gedraging van de huurder schade geleden. Deze bestaat, in de omschrijving van de verhuurder, uit de volgende onderdelen:
a. huur mei 2009 € 650 (vide huurovereenkomst)
b. derving huurinkomsten € 3.900 (vide huurovereenkomst)
c. derving schade openbare verkoop € 29.000
d. servicekosten € 2.816
e. ontruimingskosten € 350
f. aansluiting nutsvoorzieningen € 116.
2.2
De huurder beroept zich er in de eerste plaats op dat de verhuurder van de hennepplantage op de hoogte was en dat de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd op 1 juni 2009, zodat de verhuurder geen recht heeft op (gederfde) huurpenningen of schadevergoeding. In de tweede plaats stelt de huurder dat de vordering is verjaard. In de derde plaats betwist de huurder het causaal verband met zijn handelen en nalaten alsmede de hoogte van de schadeposten.

3.De beoordeling

3.1
Als het zo is als de huurder stelt en de verhuurder betwist, dat de huurder van de verhuurder toestemming had om in het gehuurde een hennepplantage te exploiteren, dan levert dit geen tekortkoming in de nakoming door de huurder van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst op en evenmin een onrechtmatige daad jegens de verhuurder. In dat geval zijn partijen immers overeengekomen dat het mocht en dan blijft het weliswaar een strafbaar feit maar in de contractuele relatie tussen partijen zonder rechtsgevolg. De bewijslast van de juistheid van zijn stelling rust op de huurder. De kantonrechter komt echter niet toe aan het opdragen van bewijs omdat de vordering op andere gronden moet worden afgewezen.
3.2
Het beroep van de bewindvoerder op verjaring slaagt omdat tussen de datum waarop de verhuurder met de schade en de daarvoor mogelijk aansprakelijke persoon bekend werd
- op of kort na de datum van ontdekking van de hennepplantage - en de datum van de vordering meer dan vijf jaar zijn verstreken. Dit is anders indien tussen die beide tijdstippen de verjaring is gestuit. De verhuurder heeft de brief aan de huurder waardoor deze stuiting zou hebben plaatsgevonden bij dagvaarding genoemd maar niet overgelegd, en evenmin bij dupliek, maar pas bij brief nadat de zaak was uitgeconcludeerd (productie 6). Dit doet twijfel rijzen aan de (datum van) verzending van de brief, waarvan de huurder de ontvangst betwist. De bewijslast van verzending door hem en ontvangst door de huurder van de brief rust op de verhuurder. De kantonrechter komt echter ook op dit punt niet toe aan het opdragen van bewijs omdat, wanneer er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de brief door de huurder is ontvangen en de verjaring heeft gestuit, de vordering toch moet worden afgewezen.
3.3
De verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis, waaronder een verbintenis tot schadevergoeding, wordt gestuit door een schriftelijke aanmaning of mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. De genoemde brief is alleen ondubbelzinnig over het recht van de verhuurder om
de schade die voortvloeide uit de hennepplantage (o.a. opruimen en schade aan de woning) op de huurder te verhalen. Daaronder valt niet de aanspraak op nakoming van verplichtingen uit de huurovereenkomst die reeds voor de einddatum daarvan vervallen waren of die anderszins rechtstreeks uit die overeenkomst voortvloeien, te weten de huur over mei 2009 en de servicekosten en, in de omschrijving van de verhuurder (zie 2.1 onder b), de gederfde huurinkomsten door het vroegtijdig vertrek van de huurder en/of de tijd waarin de woning leeg heeft gestaan. Voor de servicekosten en de huurderving geldt, ten overvloede, dat de verhuurder omvang en grondslag van verschuldigdheid door de huurder slechts bij benadering heeft aangeduid en onvoldoende heeft gemotiveerd en gespecificeerd.
Vorderingen a, b en d (zie hierboven onder 2.1) worden afgewezen.
3.4
Daargelaten of het hiervoor geciteerde voorbehoud voldoende duidelijk is om ook betrekking te hebben op deze vordering, is vordering c (zie hierboven onder 2.1) volstrekt onvoldoende onderbouwd, en tegenover de betwisting door de bewindvoerder niet te bewijzen aangeboden. De verhuurder stelt dat zijn hypotheekschuld is opgelopen doordat hij geen huurpenningen en servicekosten meer ontving, en dat als gevolg daarvan de woning openbaar is verkocht met een verliespost van € 29.000. Uit hetgeen de huurder wél heeft gesteld en bewezen blijkt slechts dat de bank op 6 oktober 2009 de hypotheek heeft opgezegd vanwege een betalingsachterstand van € 5.356,26 bij een schuld van € 97.668,30, en dat de woning te koop is aangeboden voor de vraagprijs van € 95.000. Dat woning (gedwongen) is verkocht en in eigendom overgedragen, wat daarvan de opbrengst was, welk gedeelte van de hypotheek hiermee kon worden afgelost en ten opzichte van welke (verwachte of gewenste) opbrengst deze een zo groot verlies opleverde, blijkt nergens uit.
Vordering c (zie hierboven onder 2.1) wordt afgewezen.
3.5
Wat betreft de ontruiming heeft de verhuurder gesteld dat hij hiervoor een bedrijf heeft ingehuurd, tegen een vergoeding van € 350. Betrokkene, kennelijk niet een bedrijf maar van een privépersoon, verklaart (productie 10) dat hij voor zijn werk aan [eiser] € 350 in rekening heeft gebracht. Dat dit bedrag is betaald of dat [eiser] daarmee in verzuim is, volgt nergens uit.
Vordering e (zie hierboven onder 2.1) wordt afgewezen.
3.6
Wat betreft de aansluiting nutsvoorzieningen is slechts een “begeleidend formulier” van Enexis overgelegd, waaruit blijkt dat de heraansluiting op het adres van de woning volledig is gerealiseerd en een brief aan Enexis (productie 11). Kijkend alleen al naar de datum van deze stukken (uit 2010) ziet kantonrechter geen verband met het tekortschieten in de nakoming van een verbintenis door de huurder (in het voorjaar van 2009), en dat heeft de verhuurder ook niet gelegd. Van een betaling, zelfs van een factuur, blijkt niet.
Vordering f (zie hierboven onder 2.1) wordt afgewezen.
3.7
Afwijzing van de hoofdsom heeft vanzelfsprekend afwijzing van de neven- vorderingen ter zake rente en kosten tot gevolg.
3.8
De verhuurder wordt, als in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten van de bewindvoerder. Deze worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.000 aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1
wijst de vordering af,
4.2
veroordeelt de verhuurder in de proceskosten van de bewindvoerder, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.000, en verklaart dit vonnis op dit onderdeel uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken.