3.3Het oordeel van de rechtbank
In de strafzaak met 03/700491-15:
Op 24 juli 2015 hield [naam broer slachtoffer] een feest in de achtertuin en de berging behorende bij de woning aan de [adres] te Noorbeek.De verdachte was uitgenodigd voor het feest. Hij is samen met [getuige 1] , [getuige 2] en [naam 1] naar het feest gegaan. Zij werden met de auto gebracht door een vriendin, genaamd [getuige 3] .
[slachtoffer 1] (de broer van [naam broer slachtoffer] ) heeft verklaard dat hij op 25 juli 2015, omstreeks 01:30 uur, zag dat in de tuin een jongen bierflesjes over de heg gooide. [slachtoffer 1] sprak de jongen hierop aan.De jongen (door [slachtoffer 1] aangeduid als persoon 1) sloeg [slachtoffer 1] vervolgens in zijn gezicht. [slachtoffer 1] duwde de jongen weg en hij sloeg de jongen een keer terug. [slachtoffer 1] liep daarna in de richting van de deur aan de zijkant van de woning, waar ook de moeder van [slachtoffer 1] stond.De eerdergenoemde jongen liep zijn kant op en sloeg [slachtoffer 1] met een gebalde vuist in het gezicht.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij een bierfles in de bosjes gooide en dat [slachtoffer 1] hem hierop aansprak. [slachtoffer 1] heeft [getuige 2] met een vuist in zijn gezicht geslagen. [getuige 2] is daarop achter [slachtoffer 1] aangelopen en heeft hem, ter hoogte van de scheiding tussen de voor- en achtertuin met een vuist in zijn gezicht geslagen.
De verdachte heeft verklaard dat er op enig moment een gevecht ontstond tussen [getuige 2] en [slachtoffer 1] (de broer van [naam broer slachtoffer] ).
[slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat er, nadat hij door persoon 1 in zijn gezicht was geslagen, een tweede jongen (later door de verdachte beschreven als persoon 2) kwam aangelopen. Deze tweede jongen schreeuwde tegen de moeder van [slachtoffer 1] : “Ik steek hem kapot”.
[slachtoffer 1] zag dat zijn broer [naam broer slachtoffer] op de grond aan het vechten was met vermoedelijk de jongen waarmee hijzelf eerder ruzie had (de rechtbank begrijpt: persoon 1). [slachtoffer 1] liep erop af en probeerde ze uit elkaar te halen. Hij voelde plots een prikkeling aan de achterkant van zijn linkerarm. Hij stond op en zag een jongen wegrennen. Hij vermoedde dat dit de jongen was die eerder tegen zijn moeder schreeuwde: “Ik steek hem kapot”.Deze jongen had een kapot flesje in zijn linkerhand en hij had een tatoeage aan de binnenzijde van zijn linker onderarm, vermoedelijk letters. [slachtoffer 1] bloedde hevig aan zijn linkerarm.
[naam moeder slachtoffer] (de moeder van [slachtoffer 1] en [naam broer slachtoffer] ) heeft verklaard dat een jongen (door [naam moeder slachtoffer] aangeduid als jongen 2) zei: “ik prik je lek”. Op dat moment stond [slachtoffer 1] achter [naam moeder slachtoffer] . Zij hoorde toen dat er geroepen werd dat [slachtoffer 1] aan het bloeden was. Zij zag ook dat [naam broer slachtoffer] met iemand aan het worstelen was.
[getuige 4] heeft verklaard dat [naam broer slachtoffer] (dat is [naam broer slachtoffer] ) in gevecht was met de jongen, waar [slachtoffer 1] eerder ruzie mee had. [slachtoffer 1] liep er naartoe om [naam broer slachtoffer] van de jongen af te halen. Opeens zei [slachtoffer 1] : “Ik voel mijn arm niet meer”. Hij had een grote wond aan de achterzijde van zijn bovenarm. Het bloed spoot eruit en er hing een spier uit de wond.
Letsel [slachtoffer 1]
De ambulance kwam omstreeks 02:11 uur ter plaatse. Een ambulanceverpleegkundige constateerde dat het slachtoffer een grote snijwond had. Het bloedverlies was verontrustend. Het slachtoffer had een grote snijwond aan de achterkant van zijn linker bovenarm. Zijn linkerarm was afgebonden met een T-shirt vanwege het bloedverlies.
In het ziekenhuis werd geconstateerd dat [slachtoffer 1] een diepe, horizontale, rafelige wond aan de achterzijde van zijn linker bovenarm had. Het spierweefsel puilde eruit. Er was sprake van een scheurwond met letsel van de triceps en met doorsnijding van de grote bovenarmslagader en de middelste armzenuw. De elleboogzenuw bleek voor 70% te zijn doorgesneden.
Het letsel bestond uit snij- en steekverwondingen, die ontstaan waren door het penetreren met een scherp voorwerp van de huid. Elk voorwerp met een scherpe rand, hetzij een of meer scherpe punten kan een snij-of steekwond veroorzaken.
Tussenconclusie van de rechtbank
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte samen met [getuige 2] , [naam 1] en [getuige 1] naar het feest in Noorbeek is gegaan. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , [getuige 2] en de verdachte blijkt dat [slachtoffer 1] en [getuige 2] tijdens het feest in de achtertuin ruzie kregen over het gooien van bierflesjes. Op basis van deze verklaringen kan dan ook worden vastgesteld dat daar waar [slachtoffer 1] verwijst naar persoon 1, hij [getuige 2] bedoelt.
Bij de zijkant van de woning, nabij de oprit, kwam het opnieuw tot een confrontatie tussen [slachtoffer 1] en [getuige 2] . Daar werd [slachtoffer 1] ook bedreigd door een andere jongen. Die andere jongen werd door [slachtoffer 1] en [naam moeder slachtoffer] aangeduid als persoon 2.
Kort daarna ontstond er een gevecht tussen [naam broer slachtoffer] en [getuige 2] . Uit de verklaring van [slachtoffer 1] en [getuige 4] blijkt dat [slachtoffer 1] vervolgens heeft geprobeerd deze twee vechtende personen uit elkaar te halen. Toen hij daarmee bezig was, werd [slachtoffer 1] van achteren in zijn arm gestoken, als gevolg waarvan hij ernstig letsel heeft opgelopen.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] kan worden afgeleid dat het letsel mogelijk is toegebracht door het steken met een kapotte bierfles. Tijdens het onderzoek werd echter ook een zogenaamd creditcardmes aangetroffen met daarop het bloed van [slachtoffer 1] , zodat ook hiermee het letsel kan zijn toegebracht. Forensisch onderzoek heeft er niet toe geleid dat er onomstotelijk kan worden vastgesteld of [slachtoffer 1] met een creditcardmes of met een kapotte bierfles is gestoken. Wel staat op basis van medisch onderzoek vast dat het letsel in ieder geval met een scherp en puntig voorwerp is toegebracht.
Thans dient de vraag te worden beantwoord of de verdachte degene was die [slachtoffer 1] het letsel heeft toegebracht. Verdachte heeft dit ontkend. Tijdens het onderzoek zijn veel getuigen gehoord, waaronder de bezoekers van het feest. Er is echter niemand die het steekincident daadwerkelijk heeft zien gebeuren. Daaruit volgt dat niemand heeft gezien wie de dader is.
Bij het beantwoorden van deze vraag, neemt de rechtbank niet alleen bovengenoemde feiten en omstandigheden voor en tijdens de steekpartij in overweging, maar ook hetgeen er daarna gebeurd is.
Na de steekpartij
De verdachte heeft verklaard dat hij bloed zag. Hij zat zelf ook onder het bloed. Hij is toen weggerend. [naam 1] en [getuige 2] kwam hij later op straat weer tegen.
[getuige 5] , bezoekster van het feest, heeft verklaard dat zij na het incident naar huis liep. Op de Dorpstraat te Noorbeek kwam zij een paar jongens tegen, te weten de verdachte, [getuige 1] , [naam 1] en [getuige 2] . Opeens riep iemand dat er een auto aankwam. De jongens sprongen alle vier een andere kant op en verstopten zich.
[getuige 6] , een buurtbewoner, heeft verklaard dat hij omstreeks 02:00 uur drie jongens over straat (de Pley) zag rennen. Bij een aldaar gelegen café verstopten zij zich op het terras. Het leek alsof zij onder een tafel kropen.
[getuige 7] , een toevallige passant, heeft verklaard dat hij over de Klompestraat te Noorbeek reed, toen er uit de richting van de [adres] vier mannen aan kwamen rennen. Een van de mannen schreeuwde: “We maken jullie kapot”. Drie van de vier mannen renden in de richting van de Pley in Noorbeek. [getuige 7] hoorde dat de vierde man zei dat een feestje bij [naam broer slachtoffer] volledig uit de hand was gelopen. De overige drie mannen schreeuwden beurtelings: “Kom we moeten weg hier”.
[getuige 3] heeft verklaard dat zij omstreeks 02:00-02:30 uur werd gebeld door de verdachte met het verzoek hen snel te komen halen, want er was van alles gebeurd. Bij aankomst bij de woning zag [getuige 3] politieauto’s staan. Zij belde naar de verdachte waar de jongens waren. De verdachte zei dat ze een stukje omhoog moest rijden en zij hen dan zou zien. Een stukje verderop zag zij de verdachte, [naam 1] en [getuige 2] staan. In de auto werd verteld dat er ruzie op het feest was geweest.
De rol van de verdachte
[getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte in de auto vertelde dat hij [getuige 2] had geholpen. De verdachte zei dat hij hem (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) had gestoken.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij de door hem als persoon 2 aangeduide persoon heeft herkend op foto’s op een Facebookaccount van een persoon die zich “ [verdachte] ” noemt. Hij weet 100% zeker dat dit dezelfde persoon is.Hij dacht ook dat “ [verdachte] ” hem dit heeft aangedaan. Hij wist dat deze persoon achter hem stond. Daarnaast wist [slachtoffer 1] zeker dat [getuige 2] ) hem niet had gestoken.
Tijdens het verhoor van de verdachte werd geconstateerd dat de verdachte een tatoeage op zijn linkerarm heeft. De verdachte heeft verklaard dat dit een tatoeage van zijn achternaam is. Verder heeft hij verklaard dat hij linkshandig is.
Overwegingen van de rechtbank
Uit de hiervoor genoemd verklaringen blijkt dat [getuige 2] de enige is die direct de verdachte aanwijst als de dader van de steekpartij. Deze verklaring staat daarmee lijnrecht tegenover de verklaring van de verdachte, die zijn betrokkenheid heeft ontkend. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaring van [getuige 2] wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer 1] . Zij overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer 1] heeft in zijn verklaring gesproken over twee personen, persoon 1 en persoon 2. Van persoon 1 is al vastgesteld dat dit [getuige 2] was. [slachtoffer 1] verklaart over [getuige 2] dat deze hem zeker niet heeft gestoken. Dit lijkt ook aannemelijk, omdat [getuige 2] in gevecht was met [naam broer slachtoffer] op het moment dat [slachtoffer 1] werd gestoken.
Voorafgaand aan het steekincident hebben [slachtoffer 1] en [naam moeder slachtoffer] ook verklaard over een jongen (persoon 2) die [slachtoffer 1] bedreigde met de woorden “ik steek hem kapot” of “ik prik je lek”. [slachtoffer 1] heeft de verdachte herkend als zijnde de jongen die door hem wordt omschreven als persoon 2. De rechtbank stelt dan ook vast dat de verdachte de persoon is die [slachtoffer 1] heeft bedreigd. [slachtoffer 1] vermoedt dat de verdachte hem ook heeft gestoken. Dit vermoeden wordt ondersteund door de eerdere bedreiging die de verdachte richting [slachtoffer 1] heeft geuit. Voorts wordt dit vermoeden ondersteund door de eerdere verklaring van [slachtoffer 1] dat hij, nadat hij een prikkeling aan de achterkant van zijn linkerarm voelde, een jongen met een tatoeage aan de binnenzijde van zijn linker onderarm met vermoedelijk letters, zag wegrennen. Verdachte heeft aan de binnenkant van zijn linker arm zijn achternaam ( [verdachte] ) getatoeëerd. Ook heeft [slachtoffer 1] verklaard dat de jongen een kapotte fles in zijn linkerhand hield. Verdachte is linkshandig. Ook heeft [slachtoffer 1] verklaard dat - naar later bleek - de verdachte achter hem stond. Uit de verklaring van de verdachte blijkt ook dat hij ten tijde van het steekincident op de plaats delict aanwezig was en dat hij onder het bloed zat.
Ook de omstandigheden na het steekincident geven naar het oordeel van de rechtbank steun aan het feit dat de verdachte heeft gestoken. Na het incident rende hij namelijk weg. Later is het groep waartoe de verdachte behoorde, te weten [getuige 2] , [naam 1] en [getuige 1] weer bij elkaar gekomen. [getuige 1] heeft zich overigens, zo blijkt uit het dossier, later weer op de plaats delict gemeld als getuige.
Uit de verklaringen van [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] leidt de rechtbank af dat het groepje waartoe de verdachte behoorde kennelijk op de vlucht was; zij wilden snel weg en zij verstopten zich op het moment dat er een auto aan kwam. Uit de verklaring van [getuige 3] blijkt ook dat de verdachte haar belde dat zij hen snel moest komen halen.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, acht de rechtbank [slachtoffer 1] consistent in zijn verklaringen. Zijn verklaringen komen namelijk in belangrijke mate overeen. Zo komt het door [slachtoffer 1] opgegeven signalement overeen met dat van de verdachte, behoudens voor wat betreft zijn lengte en de opdruk van het door de verdachte gedragen T-shirt. Het lijkt hier echter om een vergissing te gaan.
Tegenover de belastende verklaringen tegen de verdachte, staat de ontkennende verklaring van de verdachte. Bij de politie heeft hij een verklaring afgelegd, welke verklaring hij aanpaste op het moment dat deze verklaring onjuist bleek te zijn. De verklaring van de verdachte over de gang van zaken zal mede hierdoor als niet geloofwaardig ter zijde worden geschoven.
Gelet op het voorgaande, alle feiten en omstandigheden in onderling samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer 1] met een scherp en puntig voorwerp heeft gestoken.
Opzet op de dood?
Onder het primair tenlastegelegde wordt aan de verdachte verweten dat hij met het steken van [slachtoffer 1] heeft geprobeerd hem te doden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte voorafgaand aan het steekincident [slachtoffer 1] heeft bedreigd met de woorden “ik steek hem kapot”/“ik prik je lek”. De rechtbank is van oordeel dat de aanleiding hiervoor was de voorafgaande ruzie tussen [slachtoffer 1] en [getuige 2] . Verdachte heeft vervolgens korte tijd daarna daadwerkelijk uitvoering gegeven aan zijn eerdere dreigement. Bij het steken werd de grote bovenarmslagader doorgesneden, met als gevolg heftig bloedverlies. Gelet op de uitlatingen van de verdachte kort voorafgaand aan het steekincident en de daarop volgende uitvoeringshandeling (het steken met een scherp en puntig voorwerp in het lichaam), is de rechtbank van oordeel dat verdachtes opzet was gericht op de dood van [slachtoffer 1] . Dat [slachtoffer 1] niet is overleden aan deze wond is niet te danken aan het feit dat verdachte in een niet vitaal onderdeel van het lichaam heeft gestoken, maar aan het adequaat handelen van een omstander, die [slachtoffer 1] arm heeft afgebonden om verder uitstromen van bloed te voorkomen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de primair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen.
In de strafzaak met 03/700423-16:
Op 3 september 2016, omstreeks 06:00 uur, bevonden [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] zich op de Markt in Maastricht, bij het standbeeld van Minckeleers.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij door een onbekend persoon werden aangesproken. Er ontstond een woordenwisseling tussen de onbekende persoon en een vriend van [slachtoffer 2] , die bij haar stond. Toen de jongens dreigend tegenover elkaar kwamen te staan, probeerde [slachtoffer 2] te sussen door tussen hen in te gaan staan. Op dat moment kreeg zij een klap met een vuist in haar gezicht van een jongen met een rode pet.Door de politie werd later geconstateerd dat [slachtoffer 2] een diepe snee in haar linkerwang had.
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat een jongen met een rode pet hem een kopstoot gaf. [slachtoffer 2] kwam tussen beiden. De jongen met de rode pet sloeg [slachtoffer 2] in haar gezicht. De jongen begon daarna [slachtoffer 4] met vuisten in zijn gezicht te slaan. [slachtoffer 4] werd meerdere malen geraakt. In een ooghoek zag [slachtoffer 4] dat [slachtoffer 3] met een andere jongen vocht.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat twee jongens, waarvan een jongen met een rode pet, bij het standbeeld stonden. De jongen met het rode petje liep naar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] . Op enig moment gaf de jongen een kopstoot in de richting van [slachtoffer 2] of [slachtoffer 4] . De jongen met het rode petje sloeg met beide handen en met gebalde vuisten in de richting van het gelaat van [slachtoffer 4] . De andere jongen met een tatoeage nam ook een dreigende houding aan.
[slachtoffer 2] kreeg een klap van de jongen met het rode petje. [slachtoffer 3] greep in en trok de jongen met de tatoeage naar achteren en duwde die jongen weg. De jongen kwam op [slachtoffer 3] af en sloeg met gebalde vuisten in het gezicht van [slachtoffer 3] , die een paar keer geraakt werd.
Ter zitting zijn de camerabeelden van het incident bekeken. De verdachte heeft zichzelf herkend als zijnde de jongen met het rode petje. De andere jongen was [naam 2] .
[naam 2] heeft verklaard dat hij een jongen meerdere keren met een vuist op zijn gezicht/hoofd heeft geslagen.
De rechtbank heeft, na het bekijken van de camerabeelden, ter zitting waargenomen dat
[naam 2] in eerste instantie een slaande beweging maakte richting - naar later bleek - [slachtoffer 4] .
Gelet op de hiervoor vermelde verklaringen stelt de rechtbank vast dat de verdachte samen met [naam 2] op de Markt in Maastricht geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] . In eerste instantie zochten de verdachte en [naam 2] de confrontatie op met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] . Op het moment dat [slachtoffer 3] ingreep, werd hij door [naam 2] belaagd.
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde, de openlijke geweldpleging, bewezen.