ECLI:NL:RBLIM:2017:3292

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
04 5091782
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van meerwerkfactuur in civiele procedure tussen installatiebedrijf en dakdekker

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, heeft de vennootschap onder firma INSTALLATIEBEDRIJF [eiser] VOF een vordering ingesteld tegen [gedaagde], h.o.d.n. DAKSPECIALIST LIMBURG, met betrekking tot een betwiste meerwerkfactuur. De procedure is gestart met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord, repliek en dupliek. De eiser vordert betaling van een bedrag van € 10.549,08, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft verweer gevoerd en betwist dat er een overeenkomst voor het meerwerk tot stand is gekomen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser werkzaamheden heeft uitgevoerd onder regie van de gedaagde en dat er facturen zijn verzonden voor deze werkzaamheden. De gedaagde heeft een deel van de factuurbedragen betwist en stelt dat er geen overeenstemming is bereikt over de meerwerkfactuur. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat uit sms- en e-mailberichten blijkt dat de gedaagde de meerwerkfactuur heeft erkend en dat er mondelinge afspraken zijn gemaakt over de werkzaamheden.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de eiser toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, en de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de gedaagde is in het ongelijk gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5091782 \ CV EXPL 16-5357
Vonnis van de kantonrechter van 12 april 2017
in de zaak van:
de vennootschap onder firma INSTALLATIEBEDRIJF [eiser] VOF,
gevestigd te Roermond,
eisende partij,
gemachtigde Orion New Services Incasso,
tegen:
[gedaagde] , h.o.d.n. DAKSPECIALIST LIMBURG,
wonend [adres gedaagde] ,
[woonplaats gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. W.H.A. Bos.
Partijen worden verder in dit vonnis aangeduid als [eiser] en [gedaagde] (beiden mannelijk enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de bij dagvaarding als productie 1 en 2 overgelegde uittreksels van de Kamer van Koophandel houdt [eiser] zich onder meer bezig met loodgieters- en fitterswerk alsook met installatie van sanitair, verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur. [gedaagde] houdt zich bezig met dakdekken en het bouwen van dakconstructies.
2.2.
[eiser] heeft onder regie van [gedaagde] werkzaamheden uitgevoerd en heeft daarvoor op 22 september 2015 (factuur 151118 ad € 4.690,50) en 13 oktober 2015 (factuur 151244 ad
€ 6.858,58) gefactureerd.
2.3.
Bij de factuur van 13 oktober 2015 heeft [eiser] een meerwerkspecificatie bijgesloten.
2.4.
Op 18 december 2015 heeft [eiser] een bedrag van € 1.000,00 van [gedaagde] ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 10.549,08, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening alsmede een bedrag van € 880,49 ter zake buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] voert in deze kwestie primair aan dat [eiser] niet heeft voldaan aan de verplichtingen zoals die zijn neergelegd in artikel 21 en 111 lid 3 Rv. Zo heeft [eiser] naar de mening van [gedaagde] het verweer van [gedaagde] slechts ten dele in de dagvaarding besproken en heeft hij verzuimd de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De kantonrechter overweegt op dit punt het navolgende.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de dagvaarding en uit de bij dagvaarding overgelegde producties voldoende duidelijk waarop de vordering van [eiser] is gebaseerd en wat [gedaagde] daartegen als verweer heeft aangevoerd. Het mag zo zijn dat [eiser] bij het concretiseren van zijn vordering en bij het opnemen van het verweer in de dagvaarding niet in detail is getreden, maar het moet voor [gedaagde] beslist evident zijn waar het in casu om gaat. De kantonrechter stelt vast dat geenszins gebleken is dat [gedaagde] op enigerlei wijze is belemmerd in het voeren van zijn verweer. De kantonrechter gaat dan ook aan de stellingen van [gedaagde] op dit punt voorbij.
4.3.
Het debat tussen partijen spitst zich vervolgens toe op de vraag of [gedaagde] de factuur van 22 september 2015 ter hoogte van € 4.690,50 inmiddels volledig heeft betaald en of [eiser] daarnaast op goede gronden meerwerk bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht.
4.4.
[gedaagde] voert bij conclusie van antwoord aan dat hij het resterende bedrag van
€ 3.550,00 inmiddels naar het gebruikelijke en bekende rekeningnummer van [eiser] heeft overgemaakt. [gedaagde] staaft deze stelling echter niet met een betalingsbewijs. Evenmin geeft [gedaagde] aan op welk moment deze betaling heeft plaatsgevonden. [eiser] betwist de door [gedaagde] gestelde betaling en zij handhaaft haar vordering bij repliek volledig. Hoewel [gedaagde] bij conclusie van dupliek stelt dat hij de factuur 151118 volledig heeft voldaan, laat hij na het daartoe door hem gestelde betalingsbewijs of bankafschrift te overleggen. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet in rechte komen vast te staan dat [gedaagde] factuur 151118 ad
€ 4.690,50 volledig heeft voldaan. Het verweer van [gedaagde] ten aanzien van deze factuur zal dan ook als zijnde niet althans onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd.
4.5.
Dan blijft over factuur 151244 ten bedrage van € 6.858,58. Deze factuur ziet op meerwerk, uitgevoerd in verband met de renovatie van een woonhuis gelegen aan de [adres en plaats woning] . [eiser] heeft in dat verband aangevoerd dat hij ook daar onder regie van [gedaagde] heeft gewerkt en dat er een mondelinge overeenkomst tot het uitvoeren van meerwerk aan de factuur ten grondslag ligt. [gedaagde] was niet permanent bij de werkzaamheden aanwezig en heeft aan [eiser] althans aan diens medewerkers telkens mondeling opdrachten verstrekt op basis waarvan [eiser] de werkzaamheden heeft uitgevoerd.
4.6.
De meerwerkfactuur wordt bij conclusie van antwoord door [gedaagde] integraal betwist. [gedaagde] stelt zich daarbij op het standpunt dat hij nimmer overeenstemming met [eiser] heeft bereikt over de werkzaamheden die in de meerwerkfactuur worden opgevoerd. Er ligt geen overeenkomst aan deze werkzaamheden ten grondslag en [gedaagde] heeft ook nimmer daarmee ingestemd.
4.7.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van de meerwerkfactuur het navolgende.
4.8.
[eiser] stelt zich ten aanzien van de meerwerkfactuur op het standpunt dat [gedaagde] de verschuldigdheid daarvan aanvankelijk niet heeft betwist. [gedaagde] zou deze factuur met zijn opdrachtgever bespreken. Naar de mening van [eiser] lijkt het er op dat deze opdrachtgever kennelijk niet met de meerwerkfactuur akkoord is gegaan en dat [gedaagde] de factuur vervolgens onbetaald heeft gelaten.
4.9.
[eiser] brengt ter onderbouwing van zijn stellingen enkele sms-en mailberichten in het geding (productie 7 bij dagvaarding). Uit het sms-bericht van 5 december 2016 van [gedaagde] aan [eiser] blijkt dat [gedaagde] overleg heeft gehad met zijn opdrachtgever en dat deze diezelfde dag een bedrag van € 4.000,00 aan [gedaagde] zou overmaken. [gedaagde] zegt in datzelfde bericht toe dat hij na ontvangst van voormeld bedrag dit direct aan [eiser] zal overmaken. Voorts blijkt uit het sms-bericht dat de opdrachtgever het resterende bedrag vervolgens nog wil bekijken en vergelijken.
4.10.
Op 25 januari 2016 stuurt [gedaagde] een sms-bericht aan [X] , die op dat moment de incasso van de openstaande factuur op zich heeft genomen. Dit bericht heeft de volgende inhoud:
“Ik kan niet anders dan bespreken we zoals afgesproken morgen om 17.00 uur voor [eiser] wordt het moeilijk want heeft niks op papier staan dus ik moet kijken wat er mogelijk is het bedrag = € 6000,00 hoger dan de afspraak wat mondeling gemaakt is
Tot morgen 17.00”
4.11.
Op 1 februari 2016 stuurt [gedaagde] een e-mailbericht aan [X] :
“Goede avond, [X] .
Zoals ik al had aangegeven aan [eiser] is het gesprek goed verlopen donderdag
Ik krijg vanavond uiterlijk morgen bericht van de klant.
Betreft de openstaande posten.
En hoe we het verder op lossen met de betalingen.
Ik neem morgen contact met u en [eiser] hier over op”.
4.12.
Vervolgens schrijft [gedaagde] in een e-mailbericht van 24 februari 2016 aan [X] voornoemd onder meer :
(…)
“Beste [X]
Ik vind het heel vervelend
Ik heb aangegeven dat ik voor vrijdag betaal en dan wordt er niet meer mee
gewerkt”
(…)
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat zowel uit de sms-berichten als ook uit de
e-mailberichten van 1 en 24 februari 2016 in toereikende mate blijkt dat [gedaagde] in een eerder stadium de meerwerkfactuur heeft erkend althans betaling daarvan heeft toegezegd. Daarnaast kan uit het sms-bericht van 25 januari 2016 worden afgeleid dat er met betrekking tot het meerwerk een mondelinge afspraak ligt. Voorts blijkt uit het e-mailbericht van
24 februari 2016 dat [gedaagde] tot betaling zal overgaan, waarmee de meerwerkfactuur impliciet wordt erkend.
4.14.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] de door [eiser] overgelegde sms- en mailberichten in het geheel niet heeft weersproken. [gedaagde] handhaaft enkel en alleen zijn verweer dat er geen overeenkomst aan het meerwerk ten grondslag ligt. De kantonrechter passeert dit verweer, nu immers – zoals hiervoor reeds overwogen – uit zowel het sms-verkeer als uit de e-mailberichten voldoende blijkt dat partijen mondelinge afspraken hebben gemaakt. [gedaagde] weerlegt evenmin de bij conclusie van repliek door [eiser] overgelegde verklaringen van medewerkers, die verklaren dat [gedaagde] hen telkens opnieuw mondelinge opdrachten heeft verstrekt. Ook hieruit blijkt dat er telkens in opdracht van [gedaagde] is gewerkt. De kantonrechter is van oordeel dat daarmee de vordering van [eiser] is komen vast te staan en aan hem moet worden toegewezen.
4.15.
Ook de door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten liggen voor toewijzing gereed. Het verweer van [gedaagde] op dit punt – [eiser] heeft in de sommatiebrief de 14-dagen termijn niet acht genomen – kan niet slagen, nu het hier een zakelijke overeenkomst betreft tussen 2 bedrijven (vof en eenmanszaak) en de zogenaamde “14 dagen brief” enkel toepassing vindt in zaken waar een van partijen als consument wordt aangeduid.
4.16.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig [gedaagde] toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.17.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
  • dagvaarding € 94,08
  • griffierecht 471,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.165,08
4.18.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 10.549,08, inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag der algehele voldoening alsmede een bedrag van
€ 880,49 ter zake buitengerechtelijke incassokosten,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] gevallen en tot op heden begroot op € 1.165,08,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Krens en in het openbaar uitgesproken.
type: ph
coll: no