ECLI:NL:RBLIM:2017:3291

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
11 april 2017
Zaaknummer
C/03/231353 / HA RK 17-24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. T.E.A. Willemsen in civiele zaken met betrekking tot besluiten van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu

In deze zaak hebben verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde drs. M.S.J. Hoorntje, een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter mr. T.E.A. Willemsen van de Rechtbank Limburg. Dit verzoek volgde na een zitting op 26 januari 2017, waar verzoekers beroep aantekenden tegen besluiten van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De gemachtigde van verzoekers had de verwachting dat de zitting zich zou beperken tot de bevoegdheid van de staatssecretaris, maar de zitting verliep anders dan verwacht. De rechter gaf de gemachtigde de gelegenheid om zijn standpunt toe te lichten, maar de gemachtigde voelde zich niet serieus genomen en had het idee dat de zitting mechanisch werd afgewerkt. Dit leidde tot het wrakingsverzoek, waarin de gemachtigde stelde dat de rechter partijdig was.

De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de bezwaren van de verzoekers voornamelijk betrekking hadden op de bejegening door de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoekers niet konden aantonen dat er sprake was van objectieve partijdigheid. De verwachtingen van de gemachtigde over de zitting konden niet als grond voor wraking dienen. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter zijn regie goed had gevoerd en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het wrakingsverzoek werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 februari 2017, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummers / rekestnummers: 1) C/03/231351 / HA RK 17-23
2) C/03/231353 / HA RK 17-24
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaken van
1)
[verzoekers sub 1], wonende te [woonplaats 1] ,
2)
[verzoekers sub 2], wonende te [woonplaats 2] ,
verzoekers (gemachtigde: drs. M.S.J. Hoorntje),
indieners van verzoeken die strekken tot wraking van:
mr. T.E.A. Willemsen, rechter in de rechtbank Limburg (hierna ook te noemen: de rechter).

1.Het procesverloop

Op 26 januari 2017 heeft ter zitting van de bestuursrechter van deze rechtbank, locatie Maastricht, de gevoegde behandeling plaatsgevonden van de beroepen van verzoekers tegen besluiten van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (zaaknummers ROE 14/2773 en ROE 14/2965). Verzoekers werden bij deze zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigde. De rechter heeft na de behandeling het onderzoek gesloten. De gemachtigde van verzoekers heeft op dezelfde datum, om 18:14 uur, in beide zaken langs elektronische weg een verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
De rechter heeft de wrakingskamer op 1 februari 2017 schriftelijk bericht niet in de verzoeken tot wraking te berusten en heeft daarbij zijn reactie op deze verzoeken gegeven.
De gevoegde behandeling van de verzoeken heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer van 8 februari 2017, waar de gemachtigde van verzoekers is verschenen. De rechter is niet verschenen.

2.De gronden van het wrakingsverzoek

2.1.
De gemachtigde van verzoekers heeft aangevoerd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat ter zitting van 26 januari 2017 alleen de vraag aan de orde zou komen of de staatssecretaris bevoegd is een appellabel handhavingsbesluit ten gunste van verzoekers te nemen. Deze veronderstelling was gebaseerd op de uitnodiging voor de zitting, waarin was vermeld dat de twee zaken gevoegd zouden worden behandeld, dat zij aan een enkelvoudige kamer waren toebedeeld en dat er 45 minuten waren uitgetrokken voor de behandeling. Door andere rechtbanken is in vergelijkbare zaken van de gemachtigde van verzoekers een zodanige aanpak gehanteerd; bij deze zaken was de behandeling ter zitting steeds beperkt tot het bevoegdheidsvraagstuk.
2.2.
De zitting bleek echter heel anders te verlopen dan de gemachtigde van verzoekers verwacht had. Na een summiere introductie van de zaken door de rechter kreeg de gemachtigde het woord. Hij vroeg aan de rechter of de behandeling beperkt was tot het bevoegdheidsvraagstuk, waarop de rechter ontkennend antwoordde en hem maande met zijn eerste termijn te beginnen. De gemachtigde heeft hierop de beroepen van verzoekers nader toegelicht en daarbij een voorstel gedaan voor de oplossing van het bevoegdheidsvraagstuk. De rechter heeft vervolgens de gemachtigde van de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld diens verweer toe te lichten.
2.3.
Volgens de gemachtigde van verzoekers werd de zitting puur mechanisch afgewerkt. Na de eerste termijn had de rechter niet één vraag of opmerking; de gemachtigde van verzoekers kreeg direct de gelegenheid te reageren op het besprokene tijdens de eerste termijn. De gemachtigde heeft toen aandacht gevraagd voor het door hem gedane voorstel inzake het bevoegdheidsvraagstuk. De rechter antwoordde hierop dat de gemachtigde van verzoekers uit het feit dat de gemachtigde van de staatssecretaris niet op dit voorstel had gereageerd, de conclusie moest trekken dat de staatssecretaris hieraan geen boodschap had. Toen de gemachtigde van verzoekers vervolgens vroeg of de rechter aan de gemachtigde van de staatssecretaris wilde vragen wat zij van het voorstel vond, antwoordde de rechter dat hij dat niet wilde. De gemachtigde van verzoekers merkte hierop op dat hij graag wilde dat de griffier hiervan akte nam, door dit in haar aantekeningen op te nemen. De rechter boog zich toen tot de griffier en verbood haar om het zojuist besprokene te registeren. De gemachtigde van verzoekers kon dit niet anders interpreteren dan als een poging van de rechter om het bewijs van zijn eigen gebrek aan bereidheid om een serieus onderzoek te doen buiten de aantekeningen van het verhandelde ter zitting te houden, althans als een poging om de griffier zodanig te beïnvloeden dat van waarheidsgetrouwe aantekeningen geen sprake meer kon zijn. Ter zitting van de wrakingskamer heeft de gemachtigde van verzoekers toegelicht dat de kern van het wrakingsverzoek in laatstgenoemde omstandigheid is gelegen.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter stelt in zijn schriftelijke reactie van 1 februari 2017 dat de door verzoekers geschetste voorgeschiedenis met betrekking tot de uitnodigingen voor de zitting niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een schijn van partijdigheid. In deze uitnodigingen is niet aangegeven dat de behandeling ter zitting zich zou beperken tot het bevoegdheidsvraagstuk. Het zou volgens de rechter niet juist zijn geweest om eerst ter zitting een zodanige beperking aan te brengen en verzoekers eerst dan daarmee te confronteren.
3.2.
Met betrekking tot hetgeen ter zitting is voorgevallen, heeft de rechter aangegeven dat de gemachtigde van verzoekers na de eerste termijn op een door de rechter als dwingend ervaren wijze om een reactie op het door hem gedane voorstel voor de oplossing van het bevoegdheidsvraagstuk heeft verzocht. De rechter heeft daarop gereageerd ongeveer op een wijze zoals in het proces-verbaal van de zitting staat vermeld. Toen de gemachtigde van verzoekers zich vervolgens rechtstreeks tot de griffier wendde, heeft de rechter dit niet toegestaan. De gemachtigde poogde op een onaangename wijze de regie van de zitting over te nemen. De regie van de zitting berust echter ingevolge artikel 8:61 van de Algemene wet bestuursrecht bij de voorzitter. Aan die opdracht heeft de rechter geprobeerd te voldoen. Wat er ook zij van de stelling van verzoekers dat de zitting puur mechanisch werd afgewerkt, dit kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden, aldus de rechter.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van de onderhavige wrakingsverzoeken stelt de wrakingskamer voorop dat, gelet op het geringe tijdverloop tussen het sluiten van het onderzoek ter zitting en de indiening van de onderhavige wrakingsverzoeken, deze verzoeken ontvankelijk zijn te achten.
4.2
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.4.
Ten aanzien van het subjectieve criterium overweegt de wrakingskamer het navolgende. Uit hetgeen door de gemachtigde van verzoekers op dit punt naar voren is gebracht, leidt de wrakingskamer af dat hij zich door de opstelling van de rechter niet serieus genomen voelde en niet het idee had dat hij werd gehoord. De wrakingskamer stelt vast dat de bezwaren tegen het optreden van de rechter ter zitting zien op diens bejegening jegens de gemachtigde, hetgeen deze ter zitting van de wrakingskamer ook heeft erkend. Op grond van de klachtenregeling van de rechtbank Limburg heeft een ieder het recht om over de wijze waarop de rechtbank Limburg (lees: de rechter) zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem heeft gedragen, bij het gerechtsbestuur een klacht in te dienen. De door de gemachtigde van verzoekers geuite bezwaren zijn dan ook niet ter beoordeling aan de wrakingskamer, maar dienen aan de klachtcommissie in het kader van een eventueel in te dienen klacht te worden voorgelegd, nu de klachtcommissie de daarvoor geëigende instantie is.
4.5.
Ten aanzien van het objectieve criterium overweegt de wrakingskamer dat voor zover de gemachtigde van verzoekers aanvoert dat zijn veronderstellingen maar ook zijn ervaringen bij andere rechtbanken ten aanzien van de zitting heel anders waren dan hetgeen hij ervoer ter zitting van deze rechtbank, dit de rechter niet kan worden verweten. De gemachtigde had voorafgaand aan de zitting, na lezing van de uitnodigingen, bij de griffie navraag kunnen doen omtrent de juistheid van zijn veronderstellingen. De bij hem bestaande verwachtingen (dan wel het niet uitkomen daarvan) zijn geen grond voor wraking.
4.6.
Voor zover gesteld is dat de rechter de griffier verbood aantekening te maken van hetgeen de gemachtigde van verzoekers rechtstreeks aan de griffier vroeg, stelt de rechtbank vast dat deze stelling geen steun vindt in het proces-verbaal, nu daarin voornoemd verzoek en de reactie van de rechter daarop, is opgenomen. Reeds hierom kan hierin geen aanwijzing voor objectieve partijdigheid van de rechter worden gezien. De wrakingskamer overweegt voorts dat het de rechter is die de regie voert en dat deze, en niet een van de partijen, de zitting voorzit.
4.7.
Voor het overige heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de rechter. Op grond van het bovenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.
4.8.
Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat zij niet bevoegd is te beslissen op de verzoeken van verzoekers te bepalen dat de verdere behandeling van hun zaken aan een meervoudige kamer dient te worden toegewezen en dat voor elk van de zaken een aparte nieuwe zitting wordt belegd.

5.De beslissing

De wrakingskamer wijst de verzoeken tot wraking van mr. T.E.A. Willemsen af.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. W.E. Elzinga en mr. R.M.M. Kleijkers, leden, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2017.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.