ECLI:NL:RBLIM:2017:3212

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
5819981 CV EXPL 17-2531
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming huurwoning wegens gebrek aan spoedeisend belang en onvoldoende bewijs van overlast

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 april 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder en de verhuurder. De verhuurder, aangeduid als [eiser], vorderde ontruiming van de huurwoning van de gedaagde partij, [gedaagde], op basis van vermeende overlast en vernielingen die door [gedaagde] zouden zijn veroorzaakt. De procedure volgde op klachten van omwonenden over geluidsoverlast en vernielingen in de woning, die voornamelijk dateren uit 2013 en 2014. De kantonrechter oordeelde dat de klachten over de overlast onvoldoende recent waren om een spoedeisend belang bij de ontruiming te rechtvaardigen. Bovendien ontbrak het aan bewijs dat de overlast na 2014 was voortgezet. De kantonrechter merkte op dat de verhuurder in het verleden niet had ingegrepen uit medelijden met [gedaagde] en dat er geen schriftelijke verklaringen van omwonenden waren over de recente overlast. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, en de verhuurder werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die op € 600,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken door mr. R.H.J. Otto.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5819981 CV EXPL 17-2531
Vonnis van de kantonrechter van 4 april 2017
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. R. Jacobs
tegen:
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R. Odink.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de drie door [gedaagde] ingediende producties
  • de mondelinge behandeling waarbij van de zijde van [gedaagde] een pleitnota is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 15 juli 2011 een schriftelijke huurovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] van [eiser] de woning (een appartement) aan de [adres 1] te [woonplaats 2] huurt.
2.2.
[eiser] is bevriend, althans een kennis van, de moeder van [gedaagde] . Op voorspraak van de moeder van [gedaagde] heeft hij de woning aan [gedaagde] verhuurd.
2.3.
De door [gedaagde] gehuurde woning maakt onderdeel uit van een pand met een op de benedenverdieping door [eiser] geëxploiteerde horeca-onderneming. Voorts verhuurt [eiser] in het pand een tweede appartement ( [adres 2] ), eerst aan [naam huurder 1] en vanaf enig moment aan [naam huurder 2] .
2.4.
Bij brief van 31 oktober 2013 heeft [naam huurder 1] bij [eiser] melding gemaakt van door [gedaagde] veroorzaakte overlast (harde muziek en kabaal alsof iemand met spullen tegen muren en deuren gooit).
2.5.
Bij brief van 5 februari 2014, heeft [eiser] aan [gedaagde] medegedeeld dat hij tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst. [gedaagde] wordt in de brief verweten dat hij en regelmatig in de woning logerende bezoekers veel kabaal in de woning maken, er vanuit zijn woning wietlucht naar buiten komt en dagelijks “de wiettaxi” voorrijdt. Ook wordt [gedaagde] verweten dat hij de huur nooit op tijd betaald heeft en dat hij vernielingen in de woning aangericht heeft. [eiser] heeft in de brief voorgesteld dat [gedaagde] de woning ontruimt op uiterlijk 28 februari 2014 en alle vernielingen herstelt.
2.6.
Bij brief van 7 oktober 2014 heeft [eiser] aan [gedaagde] medegedeeld dat naar aanleiding van een bezoek aan het appartement van [gedaagde] is gebleken dat er zaken in het appartement vernield zijn en dat het in een abominabele toestand verkeert. Voorts wordt [gedaagde] opnieuw verweten geluidsoverlast te veroorzaken.
2.7.
Bij brief van 20 september 2014 heeft [naam huurder 1] nogmaals bij [eiser] geklaagd over harde muziek vanuit het appartement van [gedaagde] en geluiden van “gewichten die s ‘avonds en s’nachts op de houten vloer vallen”.
2.8.
Bij brief van 30 oktober 2014 heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd de gebreken te herstellen en de woning goed te onderhouden.
2.9.
Op 19 februari 2017 heeft [eiser] , nadat [gedaagde] melding had gemaakt van een lekkende wastafel, het appartement bezocht.
2.10.
Op 22 februari 2017 heeft [eiser] bij de politie eenheid Limburg, district Parkstad-Limburg aangifte gedaan van vernielingen in het appartement van [gedaagde] .
2.11.
Bij brief van 2 maart 2017 heeft [naam huurder 2] geklaagd over door [gedaagde] veroorzaakte geluidsoverlast, stank van wiet en van de vuilcontainer van [gedaagde] .
2.12.
Bij brief van 8 maart 2017 heeft [eiser] [gedaagde] in de gelegenheid gesteld het gehuurde vrijwillig te ontruimen en te verlaten. [gedaagde] heeft dat niet gedaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen om het gehuurde binnen vijf dagen na betekening van het vonnis te ontruimen met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] (samengevat) aan dat er sprake is van een onhoudbare situatie omdat de overige huurders in het pand in hun huurgenot worden beknot als gevolg van de overlast die [gedaagde] veroorzaakt. De door [eiser] in de woning geconstateerde vernielingen waren voor hem de spreekwoordelijke druppel die hem heeft doen besluiten de ontruiming van de woning te vorderen.

4.De beoordeling

4.1.
Opvallend is dat de klachten over door [gedaagde] veroorzaakte overlast die [eiser] aanvoert ter onderbouwing van zijn vordering hoofdzakelijk dateren uit de jaren 2013/2014. Dat er in die periode door [gedaagde] overlast is veroorzaakt, acht de kantonrechter aannemelijk. [gedaagde] heeft immers ter zitting erkend dat hij in de woning vernielingen heeft aangericht (gaten in de muren en in de deuren). Die vernielingen zijn ongetwijfeld gepaard gegaan met geluidsoverlast voor de huurder(s) van het appartement [adres 2] .
4.2.
Ter zitting is door [eiser] verklaard dat hij destijds niet is overgegaan tot het aanspannen van een kortgedingprocedure jegens [gedaagde] omdat hij diens moeder goed kent en hij medelijden met [gedaagde] had die hij zag als zijn zoon. Voorts had de moeder van [gedaagde] destijds beloofd dat haar broer de vernielingen zou herstellen. Dit herstel heeft evenwel nooit plaatsgevonden. Tegen dit relaas is door [gedaagde] niets ingebracht, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid daarvan.
4.3.
[eiser] stelt dat de overlast ook na 2013 en 2014 is blijven aanhouden, maar enige onderbouwing van die door [gedaagde] betwiste stelling ontbreekt. Schriftelijke verklaringen van omwonenden, van huurders binnen het betreffende pand en/of mutatierapporten van politie zijn door [eiser] niet overgelegd. [eiser] stelt dat wel degelijk bij hem geklaagd is over de overlast van [gedaagde] , maar dit is volgens hem mondeling gebeurd. Dit kan hem niet baten omdat in deze kortgedingprocedure geen getuigen gehoord worden.
4.4.
Door [eiser] is enkel de verklaring van [naam huurder 2] van 2 maart 2017 overgelegd. Dit is in het licht van de betwisting van [gedaagde] onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de in die verklaring gestelde overlast (recent) door [gedaagde] is veroorzaakt.
4.5.
Op grond van deze overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat de vordering van [eiser] afgewezen dient te worden. Er bestaat onvoldoende zekerheid dat ook recent door [gedaagde] overlast veroorzaakt is en dat die overlast is blijven voortduren. Ten aanzien van de in 2013 en 2014 veroorzaakte overlast is de kantonrechter van oordeel dat die niet met succes aan de vordering ten grondslag gelegd kan worden, omdat die overlast geen spoedeisend belang meer oplevert bij de gevraagde ontruiming. Ook ten aanzien van de geconstateerde vernielingen in de woning ontbreekt het [eiser] aan spoedeisend belang. In de periode 2013/2014 zijn door [gedaagde] (onbetwist) vernielingen in de woning aangericht. Maar welk spoedeisend belang [eiser] thans op grond van die vernielingen heeft bij de gevorderde ontruiming is onduidelijk gebleven. [gedaagde] heeft bovendien toegezegd voor herstel van de vernielingen zorg te dragen, althans daarvoor te betalen. Dat er na 2014 ook nog vernielingen zijn aangericht door [gedaagde] is, nu dat door hem betwist is en door [eiser] niet verder onderbouwd, zodanig onzeker dat er geen grond is om de gevorderde ontruiming op die grond toe te wijzen.
4.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 600,00. salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de kosten van dit geding aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 600,00,
5.3.
verklaart onderdeel 5.2. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW