1.4.Eiser heeft op 28 oktober 2015 de onderhavige aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het herstellen van een afscheiding ingediend. De situering van de afscheiding (op de fundering van de oude stenen afscheiding) is gelijk aan de eerdere aanvragen. Anders dan voorheen is eiser thans voornemens geen houten, maar een betonnen afscheiding te realiseren.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen. Verweerder heeft daartoe redengevend geacht dat zowel ten aanzien van de situering van de (erf)afscheiding voor de voorgevelrooilijn als ten aanzien van de hoogte daarvan sprake is van strijdigheid met de ter plaatse geldende beheersverordening. Een beroep op het overgangsrecht kan eiser niet baten. Niet alleen is niet gebleken van een vergunde situatie, ook is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een calamiteit waardoor de afscheiding teniet is gegaan. Aan de voorwaarden van de in artikel 26.3.6 van de planregels van de beheersverordening neergelegde binnenplanse afwijkingsmogelijkheid wordt niet voldaan en buitenplans afwijken van de beheersverordening acht verweerder, gelet op de recente vaststellingsdatum ervan, niet opportuun. Eiser kan tot slot geen geslaagd beroep doen op het op 29 januari 2015 vastgestelde handhavingsbeleid (“Plan van aanpak 2.0 legalisering en handhaving, [naam plan van aanpak] ), omdat het gaat om een geheel nieuw bouwwerk.
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij stelt zich op het standpunt dat verweerder door onverkort in het bestreden besluit het advies van de gemeentelijke bezwaaradviescommissie over te nemen, zich er niet van heeft vergewist of dat advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het bestreden besluit dient om die reden te worden vernietigd. Eiser betwist voorts dat het bouwplan in strijd is met de beheersverordening. Uit de definitie van de voorgevelrooilijn, neergelegd in artikel 1.126 van de planregels, kan niet worden afgeleid welke voorgevelrooilijn bij dit hoekpand van toepassing is. Verweerders verwijzing naar artikel 26.3.6 van de planregels valt daarom niet te begrijpen, nu onduidelijk is waar de toepasselijke voorgevelrooilijn is gelegen. Verweerder heeft daarbij ten onrechte geen gebruik gemaakt van (de aanvullende werking van) artikel 2.5.5 van de [de Bouwverordening] . Op grond van artikel 2.5.8, eerste lid, onder b, van de Bouwverordening had verweerder, indien verweerder wordt gevolgd in de situering van de voorgevelrooilijn aan de [adres eiser] , ontheffing kunnen verlenen van het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn. Eiser is voorts van opvatting dat, nu wordt voldaan aan de voorwaarden van het overgangsrecht (artikel 46.1) van de beheersverordening, geen omgevingsvergunning voor het herstellen van de afscheiding is benodigd. Daarbij gaat verweerder er ten onrechte van uit dat sprake is van het oprichten van een volledig nieuw bouwwerk en een calamiteit zich niet heeft voorgedaan. De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 26.3.6 van de planregels dient in eisers optiek onverbindend te worden verklaard. De voorwaarde dat de erfafscheiding bestaat uit gaas en is begroend met levende planten gaat immers de plan- en verordenende bevoegdheid in het kader van een goede ruimtelijke ordening te buiten. Tot slot heeft eiser het standpunt ingenomen dat wordt voldaan aan de voorwaarden van het handhavingsbeleid.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo geweigerd indien de activiteit in strijd is met de beheersverordening. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag op grond van het derde lid mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een beheersverordening.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
6. Op grond van de Beheersverordening [naam Beheersverordening] is het perceel van eiser bestemd voor “Wonen”.
Artikel 1.12 van de planregels definieert “ander bouwwerk” als bouwwerken, geen gebouw zijnde, zonder dak. Een bouwwerk geen gebouw zijnde met dak wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.
Artikel 1.47 van de planregels definieert “bouwwerk” als elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Op grond van artikel 1.126 van planregels is de “voorgevelrooilijn” de bouwgrens/lijn die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens, die behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden. Ter verduidelijking is daarbij vermeld dat onder bouwgrens zowel de grens van een bouwvlak als de grens van de aanduiding 'bijgebouwen' valt.
Op grond van artikel 26.2.4 (Overige regels met betrekking tot bouwwerken) van de planregels gelden voor het bouwen de volgende overige regels:
a. het bouwvlak c.q. de voorgevelrooilijn mag niet door bebouwing worden overschreden, met uitzondering van overschrijding ten behoeve van:
1. de bouw van erkers, waarbij de erker niet meer dan 70% van de voorgevel beslaat en/of maximaal 40% van de zijgevel van de woning, mits de diepte van de erker niet meer bedraagt dan 1.50 meter, de bouwhoogte van de erker niet meer bedraagt dan de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw, de afstand tot de bestemming 'Verkeer' niet minder dan 3.00 meter bedraagt, gemeten vanuit de bouwgrens en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 1.00 meter bedraagt;
2. aansluitende luifels boven de voordeur en kappen op erkers, mits deze vanuit het stedenbouwkundig beeld en afmeting van ondergeschikte betekenis zijn en de afstand tot de bestemming 'Verkeer' niet minder dan 3.00 meter bedraagt, gemeten vanuit de bouwgrens;
3. ondergeschikte onderdelen van het gebouw, als schoorstenen, lichtkoepels en antennes, met uitzondering van liftopbouwen en luchtbehandelingsinstallaties.
b. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste 3.00 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of de bijgebouwgrens ten hoogste 1.00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens en/of bijgebouwgrens ten hoogste 2.00 meter bedraagt.
Ingevolge artikel 26.3.6 (Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het plaatsen van erfafscheidingen op hoeksituaties vóór de voorgevelrooilijn) van de planregels kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het plaatsen van erfafscheidingen op hoeksituaties vóór de voorgevelrooilijn verlenen, met dien verstande dat:
a. de erfafscheiding maximaal 2.00 meter hoog is;
b. de erfafscheiding bestaat uit gaas en is begroend met levende planten;
c. de erfafscheiding 3.00 meter achter de voorgevel van de woning wordt geplaatst;
d. de verkeerssituatie het plaatsen van de erfafscheiding toelaat;
e. bij het verlenen van de omgevingsvergunning de bepalingen in acht worden genomen, zoals opgenomen in artikel 44.2.
Op grond van artikel 46.1, eerste lid, van de planregels (Overgangsrecht bouwwerken) mag een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de beheersverordening, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Op grond van het derde lid van artikel 46.1 van de planregels is het eerste lid niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan of de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan of die verordening.
Nieuw of bestaand bouwwerk
7. De rechtbank benadrukt dat het bouwplan dat ter toetsing voorligt de aangevraagde betonnen afscheiding betreft en niet de eerder aangevraagde legalisatie van de houten afscheiding die thans op het perceel van eiser staat. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat van een gedeeltelijke vernieuwing/vervanging van de oorspronkelijke stenen afscheiding, zoals eiser betoogt, geen sprake is. Gebleken is immers dat na de sloop van de bestaande stenen afscheiding slechts de fundering is gehandhaafd. Daarop is vervolgens een houten afscheiding geplaatst, die nu zou worden vervangen door een betonnen afscheiding. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank een geheel (ver)nieuw(d) bouwwerk geplaatst, hetgeen ook wordt onderschreven door de Nota van Toelichting van het Bouwbesluit 2012. Daaruit volgt immers dat de situatie dat een bouwwerk tot op de fundering wordt gesloopt, waarna het bouwwerk op diezelfde fundering wordt herbouwd, wordt aangemerkt als het geheel vernieuwen van een bouwwerk. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval gelet daarop sprake van de aanvraag van een nieuw bouwwerk, dat ook moet voldoen aan de wet- en regelgeving die ten tijde van (de beslissingen op) die aanvraag geldt. Voor zover eiser ter zitting anders heeft betoogd, faalt dit betoog derhalve.
Strijd met het bestemmingsplan en binnenplanse afwijking